| |
| |
| |
Henk Mak van Dijk
Een componiste herleeft
De memoires van Linda Bandara
‘Le plus beau rêve de ma vie, c'est la musique javanaise’
anon.
Linda Bandara (1881-1960), een in Nederlands-Indië geboren componiste, wist Europese en Javaanse muziek op een unieke manier met elkaar te verbinden. Dankzij haar pas ontdekte memoires weten we dat ze niet alleen uitgebreide studie van de gamelan maakte, maar ook als eerste gamelaninstrumenten in haar composities gebruikte. Voorts ontwikkelde ze zich tot groot voorvechtster van Javaanse muziek in een tijd waarin daar door Europeanen in Indië vaak onverschillig over werd gedaan of negatief over werd gedacht. Ze werd gedreven door een grote passie voor de gamelan die ze als meisje van negentien voor het eerst bewust hoorde aan het hof van Solo, Midden-Java, en die diepe indruk op haar maakte. Na die ervaring zag ze het als haar missie Javaanse slaginstrumenten als de gong en metalen toetsinstrumenten als de saron en de gender te gebruiken in het symfonische orkest en te introduceren in Europa.
| |
Anak Djawa
Linda Bandara was mij totaal onbekend. Ik wist dat ze op Java had gewoond en een aantal Indische composities (een menging van westers idioom met gamelanmuziek) had gemaakt. Toen ik in het najaar van 2003 voor het eerst op het Nederlands Muziek Instituut kwam voor onderzoek naar Indische sporen in de collectie, waren er toevallig net een groot aantal documenten over haar binnengebracht, gevonden op een zolder in Haarlem.
Pas in het nieuwe jaar was ik in de gelegenheid de inmiddels in een aantal archiefdozen opgeborgen gegevens te bestuderen. Een heel componistenleven trok aan me voorbij via haar manuscripten van composities, notities van gamelanmelodieën, recensies, publicaties
| |
| |
over muziek en op schrift gestelde lezingen. Helaas ontbraken foto's en persoonlijke brieven die zicht konden bieden op haar levensverhaal. Totdat ik een groot cahier tegenkwam, verpakt in oud bruin kaftpapier en samengebonden met touwtjes die lang niet meer leken aangeraakt. Opgewonden ontknoopte ik die en het eerste dat eruit viel was een transparant velletje dat gisteren getypt had kunnen zijn en waarop te lezen was voor wie het schrift was bedoeld:
Diese Blätter mit meiner Lebensgeschichte (Anak Djawa) sollen meinem Sohne Jan Marinus Anton Hofland, Kriegsgefangener d. Japaner no. 6513, Lager X, Java, gegeben werden, sobald er nach Holland zurückgekehrt ist.
Daarna zag ik het kaft van deze memoires, met de titel Anak Djawa (Kind van Java).
WIDMUNG
Dir weih ich mein Deingedenken
Du Land meiner ewigen Sehnsucht!
Du Smaragd-Diadem
Uns'rer schönen Mutter Erde.
Du mein verlorenes Paradies: JAVA
L.B.
Wat een dramatische opening! Zou dit verhaal haar zoon ooit bereikt hebben? Kind van Java? Een eeuwig verlangen naar het verloren paradijs Java?
Hoe nieuwsgierig ik ook was, wegens tijdgebrek moest ik het lezen van deze levensbladen helaas uitstellen. Ik besloot het geheel te kopiëren en mee te nemen naar Indonesië - waar ik mijn speurtocht naar Indische componisten wilde voortzetten - en het in het vliegtuig te bestuderen en te vertalen. In mijn vliegtuigstoel, op mijn schoot Anak Djawa, ontvouwt zich het fascinerende en dramatische levensverhaal van Linda Bandara: een eenzame opvoeding op een hooggelegen koffieonderneming, zonder school en met weinig speelkameraadjes; een steeds ruziezoekende, verwijtende Oostenrijkse grootmoeder; gescheiden ouders; een vader die zich immoreel gedraagt en talloze vrouwen verovert, en die tot Linda's ontzetting van moord wordt verdacht; haar eigen slechte huwelijk met de administrateur van een suikerfabriek, uitlopend op een drama waarbij een lang bewaard geheim naar buiten komt; minachting van Nederlandse zijde over haar game- | |
| |
lanstudies; afgunst en poging tot vergiftiging aan het hof van de Pakoe Alam in Yogyakarta; conflicten met haar schoonzusje en schoonouders; zelfmoordplannen in 1944 en een dramatische breuk met haar zoon kort na de oorlog. Ziekten spelen haar van kinds af aan parten en meermalen vreest ze voor haar leven. Daarbij voelt ze voortdurend de spanning van het leven in twee culturen. Ze beschouwt zichzelf als ‘volbloed Oostenrijkse’, maar diep van binnen leeft in haar een Javaanse ziel.
Deze moeilijkheden blijken haar niet te beletten zich haar hele leven gepassioneerd te wijden aan het verspreiden van haar ideeën over het samengaan van Javaanse gamelanmuziek en Europese muziek, door middel van mengcomposities, concerten, lezingen, aankoop en schenkingen van gamelaninstrumenten. Vanaf 1922 staat ze in Wenen steeds opnieuw in de belangstelling met haar oosters georiënteerde werken.
Ook lees ik nu over de aanleiding van het op schrift stellen van haar herinneringen.
Na het overlijden van haar man verhuist Linda in april 1943 van Wassenaar naar Wenen. Haar centraal gelegen adres aan de Hohenmarktstrasse lijkt bij nader inzien zó uit te nodigen voor een mogelijk bombardement, dat ze voor haar veiligheid naar een bergdorp gaat, Pfarrkirchen bij Bad Hall. Daar komt ze te wonen in de villa Pabst. Het leven valt haar zwaar, geplaagd als ze wordt door zenuwen, griep, longcatarre en hartkrampen. Ze ligt op bed met een zware bronchitis, als het dorp wordt gebombardeerd en zij met kracht tegen de muur wordt geslingerd. Ze overleeft de bommenregen wonderwel. Ondanks alles schrijft ze begin 1944 vier levenslustige Hochzeitslieder voor ‘Meinem geliebten Sohn Toni’, al heeft ze geen idee of haar kind op Java nog wel in leven is. Eind april is ze bijna klaar met deze liederen, als ze bericht krijgt van haar zoon uit Indië: hij verblijft in Japanse krijgsgevangenschap.
De zomer breekt aan, met veel luchtalarm, oorlogsgevaar en bange uren. Een Russische invasie staat voor de deur. Linda is er zo ontzet over, dat ze met zelfmoordgedachten rondloopt. Ze vraagt gif aan twee verschillende artsen, die weigeren het te geven. Dan bedenkt ze dat ze in laatste nood haar polsen kan doorsnijden. Een scheermes en zware slaappillen heeft ze bij de hand en vaak voelt ze aan de linkerpols om zich ervan te vergewissen waar ze de snee moet maken. Ondertussen gedraagt ze zich beheerst, maar denkt steeds aan afscheid nemen van vrienden en bekenden. Daarom schrijft ze haar Anak Djawa, gedateerd 23 oktober 1944, voor Toni. In het voorwoord schrijft Linda:
| |
| |
Wer in dieser Lebensgeschichte Pikanterien oder Hofskandale erwartet, der lege bei Zeiten das Buch zur Seite, denn die bitterste Enttäuschung wartet seiner. Dass die tiefsten Schattenseiten eines tropischen Hoflebens geflissentlich verschwiegen werden, hat darin seine Begründung dass man nicht nutzlos Freunde wie Bekannte unter ihnen Schmerzen und Kummer besorgen will, noch weniger ihr tiefes Vertrauen verletzen. Litterarische Bewertung ist weder vorhanden noch beansprucht. Es ist nur die wahre, ungeschmückte Geschichte eines Menschen, dessen Leben jetzt zur Neige geht. L.B.
Een wonder geschiedt. Niet de Russen, doch de Amerikanen trekken binnen en Linda ziet af van zelfdoding.
| |
Bandar
Ik lees over haar geboorte en jeugd op Bandar.
Haar Oostenrijkse ouders, de componiste Toni Teutschmann en de arts Johann Leber hadden het avontuur in Indië gezocht, en besloten in de buurt van het dorpje Kaliwaroe, niet ver van de plaats Ngadirejo in het Semarangse op Midden-Java, koffietuinen aan te leggen en een onderneming te beginnen. Op een stormachtige nacht in de maand mei van 1881 wordt daar hun dochter Siegelinde (Linda) geboren, nét na de verhuizing uit Ambarawa; het huisraad was vanwege noodweer halverwege de route blijven steken, het vervallen woonhuis in Kaliwaroe had nauwelijks een dak en vanwege het ontbreken van bedden was in haast een kraambed van bamboe getimmerd. Na de geboorte wordt volgens Javaanse traditie door bewoners van het dorp een boom bij het kinderbed geplant, Linda's levensboom. Zij noemen Linda Oerip (leven). Zelf zou ze later zeggen dat men haar gerust een orang oetan kon noemen, letterlijk een woudmens, omdat ze in het oerwoud was geboren.
Na ruim een jaar koopt het echtpaar een nieuwe koffieplantage, Bandar genaamd (of Bandarrejo, naar ik later begreep), en het gezin verhuist hoger de berg op, waar een nieuw huis met een toren wordt gebouwd dat Schloß Schreckenstein - de naam van een bekend kasteel uit oude Duitse ridderverhalen - wordt genoemd. Het uitzicht moet bijzonder wijds geweest zijn, tot aan de rede van Semarang toe.
| |
Zoektocht naar Bandar
Bandar, een tot de verbeelding sprekende naam. Ik droom erover in et vliegtuig en eenmaal aangekomen in mijn standplaats Yogyakarta,
| |
| |
Midden-Java, sta ik te popelen om naar deze koffieonderneming toe te gaan. Maar waar ligt Bandar? Bestaat het nog wel? Veel gegevens heb ik niet. Het moet aan de voet van de vulkaan de Sindoro liggen, niet ver van het dorpje Ngadirejo en ook dicht bij het indrukwekkende Diëngplateau.
Op een dag maak ik samen met een paar Javaanse vrienden een ruim drie uur durende autotocht langs Temanggung naar Ngadirejo. Daar vragen we verder. We spreken een Javaan in fraai batikshirt aan die wel wil helpen en ons spontaan uitnodigt voor een drankje bij hem thuis. Hij blijkt gemeenteambtenaar en is goed op de hoogte van de omgeving. Hij weet ons te vertellen dat er een tiental kilometer verderop een koffieplantage met de naam Bandarrejo ligt. We vertrekken laat in de middag, op zoek naar de onderneming. Een asfaltweg wordt een zandweg, verandert in een hobbelpad, en nog erger, in een weg vol gaten en kuilen. De auto moet langzaam rijden en botst maar door, er lijkt geen einde aan te komen. Twijfel rijst. Zitten we eigenlijk wel op de goede weg en komen we nog wel aan voor de schemering valt? Opeens oude koffiestruiken, in lappen en sarongs geklede Javaanse landarbeiders met woeste haardos, blootsvoets, zo weggelopen uit de negentiende eeuw, een verharde weg: Bandarrejo!
Een verwonderde manager kan onze vragen niet beantwoorden. Een componiste, Linda Leber, van Bandar? Hij heeft er nog nooit van gehoord. Wel weet hij dat de onderneming ooit heeft toebehoord aan ene dokter John, die even verderop begraven ligt. Zijn we wel op de goede plek? Er zijn zoveel namen in het Javaans met kleine verschillen... en de naam van de eigenaar moet toch Hans zijn en niet John. Daarbij was Hans Leber volgens mijn gegevens in Ulm overleden.
De opziener weet te vertellen dat er vlakbij, op een heuvel, de ruïne van een huis ligt en we besluiten te gaan kijken, een pad op, een bocht om, een schok: voor mijn ogen een hoge heuvel, verwilderde koffiestruiken, een klein pad omhoog, stukken steen, iets dat op een stenen ingang lijkt, en een machtige oude boom die het geheel overheerst. Vallende schemering en een woest waaiende wind geven de plek ontegenzeggelijk een geheimzinnig aura. De plek is angker, bevestigt de opziener, betoverd en van geesten bezwangerd. We mogen het pad naar boven beklimmen en dan houden we de adem in: een schitterend panorama, met de door Linda steeds weer bejubelde blauwe bergen van Java op de achtergrond. Die boom doet denken aan Linda's levensboom. Zou dit de ruïne zijn van het huis waar ze ooit heeft gewoond?
| |
| |
Linda schrijft:
Am Fusse des Sindoro lag Bandar, das diesen göttlichen Berg in seiner ganzen Majestät vor sich hatte und seine Schönheit geniessen konnte von Sonnenaufgang bis Untergang. [...] Wenn die Sonne oben Semarang aufging, konnte im Westen der Sindoro amethyst-blau durchsichtig dastehen, ringsum seine tiefblauen Auslaufer, alles gegen den kobaldblauen Morgenhimmel, eine tolle Farbensymphonie die am Abend noch durch das tiefe Abendrot erhoht wurde.
Inmiddels is het vrijwel donker geworden en we besluiten terug te gaan naar Yogya. Ik ben nog niet helemaal overtuigd. Pas enkele dagen erna komt meer zekerheid, als ik een kennis spreek die door de Javanen John genoemd wordt. ‘Eigenlijk heet ik Johannes’, vertelt hij mij, ‘maar John vinden ze veel eenvoudiger.’ Natuurlijk! John is hetzelfde als Hans! Dokter John is dus dokter Hans Leber! Voorts blijkt na nauwkeurig speuren in Linda's memoires voor Bandar ook Bandarrejo als synoniem te worden gebruikt. Het mysterie van het graf los ik later pas op; na zijn crematie in Ulm is de as van Hans Leber overgebracht naar Bandar, waar nog steeds een betonnen grafsteen ligt met zijn naam erin gekrast, verborgen in het oerwoud bij de plantage.
Ik ben dus werkelijk op de plek geweest waar Linda haar jeugd heeft doorgebracht en heb met eigen ogen gezien hoe haar fascinatie voor Java's blauwe bergen is ontstaan.
| |
Linda en muziek
Zodra Linda kruipen kan, gaat ze onder de vleugel zitten en luistert naar het pianospel van haar moeder. Als ze drie jaar is, zoekt ze melodietjes op de toetsen op. Een jaar later speelt ze Mozart en op haar vijfde Bach. Toni is er trots op dat haar dochter over een absoluut gehoor beschikt en vindt dat Linda musicienne moet worden. Vanaf dat moment geeft zij haar dochter lessen in compositie, muziektheorie en piano. Het piano- en vioolspel van Toni en de zang van haar Engelse gouvernante vindt het kind prachtig. Ook geniet ze van Javaanse volksmuziek, gespeeld door muzikanten uit de omgeving.
Het plantageleven kan ruig zijn. Verhalen over rondsluipende tijgers, asregens, brandstichtingen door Javanen en een diefstal waarbij een dief in de desa bij Bandar in het holst van de nacht door de dorpelingen wordt gegrepen en gedood, maken diepe indruk op het meisje. Ze meent zich zelfs de vulkaanuitbarsting van de Krakatau in 1883 te herinneren, en dat haar moeder toen Bach op de piano had gespeeld.
| |
| |
Als Linda twaalf jaar wordt, komt er een nieuwe lerares bij, de Zwitserse mademoiselle Laure, speciaal voor de Franse taal en godsdienst - onderwijs. Al gauw ontstaan flinke meningsverschillen over wat Laure over het geloof vertelt. Na de zoveelste grote ruzie hoort Linda haar moeder in de verte opeens piano spelen. Het is de goddelijke muziek van Beethoven; Linda krijgt een belangrijk inzicht: de muziek, dát is haar god.
Twee jaar later gaat ze naar Europa, samen met haar moeder die allang in onmin leeft met haar ontrouwe echtgenoot. Moeder en dochter wonen enkele jaren in de buurt van Graz in Oostenrijk waar de moeder van Toni een landgoed heeft. In Graz hoort Linda voor het eerst Europese orkestmuziek. Na de dood van haar grootmoeder gaat Linda, zonder haar moeder, weer terug naar Bandar waar haar vader is blijven wonen. Met haar achttien jaar staat ze nu alleen voor het huishouden. Pianospelen en componeren zijn haar grote passie. Als pianiste geeft ze recitals in de naburige garnizoensstad Magelang. Veel jonge officieren hebben belangstelling voor het knappe jonge meisje, maar zij moet niet veel van de mannen hebben. Haar vaders gedrag is daar ook debet aan. Hij houdt er een hele Javaanse harem op na en zij ziet het met afgrijzen aan. Het belangrijkste voor haar is en blijft de muziek.
In het jaar 1900 brengt een grote vulkaanuitbarsting Bandar aan de rand van de afgrond. Een gruwelijke asregen daalt op de koffietuinen neer en de oogst wordt nagenoeg vernield. Hans raakt met vele andere ondernemers in dit rampjaar bijna failliet en het herstel van de plantage verloopt moeizaam. Tot overmaat van ramp krijgt hij last van nierstenen en hij vertrekt datzelfde jaar voor drie maanden naar Australië voor een behandeling. Linda en ene Betty, een vriendin die zij nog uit haar jeugd kent, krijgen het beheer over de onderneming. Ze genieten van alle vrijheid en maken bij heldere maannachten lange ritten te paard. Betty is een goed jaagster en samen gaan ze op wildezwijnenjacht.
| |
Aan de vorstenhoven van Djokja en Solo
Had Linda in haar jeugd eenvoudige Javaanse dorpsmuziek en kleine gamelanorkestjes gehoord, nu maakt zij aan het hof van vorst Pakoe Boewono X, de Soesoehoenan van Solo, bij gelegenheid van een groots gevierde bruiloft voor het eerst kennis met de echte klassieke Javaanse muziek. Steeds weer in Anak Djawa blijkt hoe diep ze onder de indruk is van de wonderbaarlijke gamelanklanken. Ze neemt daarom het vaste besluit zich op een of andere manier aan deze muziek te
| |
| |
gaan wijden en die in al zijn bijzonderheden te bestuderen.
Een nieuwe tijd breekt aan als Linda na verloop van tijd in het kleine vorstendom Pakoe Alaman in Djokjakarta opnieuw kennismaakt met de Javaanse muziek. Zij en Toni krijgen in januari 1909 een uitnodiging om de bruiloft van de toenmalige kroonprins Pakoe Alam VII met prinses Retno Poeoso, dochter van de Soesoehoenan van Solo, bij te wonen en ze grijpen de gelegenheid aan om alle plechtigheden mee te maken. Ze zien aan het hof onder meer de dansvoorstelling Mondro Wanoro, een gedeelte uit het grote Ramayana-epos. Linda is weer diep onder de indruk:
Es wurde im Melodrama aufgeregt gesprochen, Worte flogen aufpeitschend zwischen den Spielern hin und her. Plötzlich donnerte der Beduk [grote oorlogstrom] herein, der ganze Gamelan setzte fortissimo ein, die Tänzer sprangen einander an wie wilde Tiere. Es war ein gewaltiges Ringen in der grossen Schaar der Dämonen gegen die Waldtiere, so wild faszinierend, kraftvoll und stolz, dass Linda bis ins Mark erschüttert am ganzen Körper zitterte.
In Anak Djawa benadrukt ze open te staan voor alles wat Javaans is, ondanks de laatdunkendheid van de Europese omgeving:
Innerlich fühlte sie sich irgendwie den Javanern verwandt, etwas in ihrem künstlicherem Seelenleben erweckte in Linda Perspektive, die Niemand ahnen konnte, denn damals wurde ja alle javanische Kunst, so hoch sie auch stand, als etwas kindisches, minderwertiges betrachtet und nie ernst genommen.
Al gauw brengt Linda regelmatig bezoeken aan het hof Pakoe Alaman, waar prins Notodirodjo regent is, oom en voogd van Raden Mas Soerarjo, de latere Pakoe Alam vii. Notodirodjo is vooruitstrevend en Europees georiënteerd. Zo had hij zijn zonen en dochters een goede opvoeding en onderwijs gegeven en studie in Nederland voor hen geregeld. De prins is haar zeer genegen en geeft Linda toestemming de gamelan te bestuderen mits zij een nieuw muziekschrift wil ontwerpen voor het noteren van de gamelanmuziek die nagenoeg alleen mondeling overgeleverd werd. De oude Javaanse gending (melodieën) liggen de prins zeer na aan het hart en hij wil dit kostbare erfgoed niet verloren laten gaan.
De genegenheid van de prins voor Linda wekt de afgunst van een van zijn bijvrouwen. Deze prinses verzet zich ook tegen de toenemende invloed die Linda met haar moderne ideeën aan het hof van de Pa- | |
| |
koe Alam, krijgt. Linda vertelt er het volgende over.
Ruim een jaar na hun huwelijk, in april 1910, krijgen prins Pakoe Alam vii en zijn Solose prinses Retno een zoon, kroonprins Pakoe Alam viii. Als eerste Europese mag Linda de baby bij een kraamvisite vasthouden. Na enkele dagen verblijf aan het hof keert ze met zware maagpijn terug naar Bandar en er volgt een lange periode van zich beroerd voelen. Gewone medicijnen helpen niet, een bitter groen drankje van Linda's oude Javaanse wasvrouw brengt pas genezing. Er komt een brief van haar vriendin prinses Soemiati. Zij blijkt dezelfde klachten te hebben en vraagt zich af of Linda misschien ook vergiftigd is door de tirannieke bijvrouw van prins Notodirodjo? Na enige weken treffen beide vriendinnen elkaar in de stad Madioen op Oost-Java. Daar hoort Linda tot haar ontzetting dat de bijvrouw van prins Noto jaloers is op haar vanwege haar aanwezigheid aan het hof en de genegenheid die haar echtgenoot voor Linda heeft, en dat ze zich wilde wreken. Was Linda nog langer in Djokja gebleven, had ze kans gelopen op een snelle dood door zwaardere vergiftiging, vertelt Soemiati.
| |
Het paleis Pakoe Alaman in Yogyakarta, anno 2004
De Pakoe Alaman bestaat nog steeds, het is een vorstendom niet ver van het centrum van Yogya en de huidige Pakoe Alam, zoon van het kind dat Linda ooit in de armen had genomen, is vice-gouverneur van de stad. Ik vraag audiëntie, met het idee dat hij wel meer over Linda Bandara zal weten. Als zij zolang aan het hof heeft vertoefd zijn er ongetwijfeld foto's van haar. Dan weet ik eindelijk hoe zij er uit heeft gezien!
Prins Pakoe Alam, bijna twee keer zo klein als ik, ontvangt me in zijn indrukwekkende, in koloniale stijl gebouwde kantoor in de stad. Vriendelijk legt hij me uit dat hij haar naam niet kent, er geen foto's bestaan, ook niet van zijn familie van vroeger, en dat hij me niet kan helpen.
Dit is een onverwachte tegenslag; ik had een totaal andere verwachting. Ik ga verder zoeken in de bibliotheek van het paleis. Ook hier weet het personeel niets van de componiste. Ik vraag of ik zelf kan zoeken in een niet voor publiek toegankelijke ruimte, achter het officiële gedeelte van de bibliotheek. Na toestemming sta ik in een donker en stoffig vertrek. Vasthoudend loop ik titels van boeken af, rij na rij, ik sla documenten open en speur naar fotoalbums. Ik ben verbijsterd; het blijkt de bibliotheek van de oude Pakoe Alam, uit de jaren dertig, in totale wanorde. Wanhopig kruip ik letterlijk in het stof en geef het
| |
| |
Linda Bandara (1881-1963), uiterst rechts, in Wenen, 1921, met van links naar rechts ‘prinses Mirjam’, Linda's halfzusje Louise, Linda's peettante en een vriendin, privécollectie Henk Mak van Dijk.
al bijna op als mijn oog valt op een klein koffertje waar volgens de bibliotheekmedewerker niets inzit. Toch mag ik het openmaken en ik voel mijn hart kloppen bij het zien van een fotoalbum. Tempo doeloefoto's van de Pakoe Alam viii, Javaanse raden ajoe's, ansichtkaarten van in Leiden studerende Javaanse prinsen ‘met de hartelijke groeten’, statieportretjes van het hof. Tussen de achteromslag en de laatste bladzijde tref ik opeens een stapeltje aan en mijn hand gaat als vanzelf naar een foto achterop. Ik houd mijn adem in: een foto uit Wenen, gestuurd aan de toenmalige prins Pakoe Alam! ‘Weenen 16 oktober 1921’ vermeldt het onderschrift, en ik zie een klein gezelschap, waaronder een Javaanse prinses in westerse kledij. Rechts staat de componiste: Linda Bandara, naar de mode van de tijd gekleed.
Dus toch! Een gevoel van triomf kan ik niet onderdrukken. Alsof de foto een teken is dat ze bestaat, en dat ze wel degelijk met het hof van de Pakoe Alam te maken heeft gehad. En nog meer: Linda Bandara heeft eindelijk een gezicht gekregen.
| |
| |
| |
Wenen
Haar grote triomf viert Linda in 1922, als ze het Philharmonisches Orchester in Wenen bereid vindt haar Ländliche Stimmungsbilder uit te voeren. Wat deze compositie zo bijzonder maakt, is het gebruik van diverse gamelaninstrumenten die speciaal voor de uitvoering van de Stimmungsbilder aan Linda geschonken waren door de sultan van Djokjakarta.
Vroeg in de herfst van het jaar daarvoor, de periode waarin de foto is gemaakt, had Linda haar werk ter beoordeling voorgespeeld aan de bekende Oostenrijkse componist Franz Schmidt, die had gereageerd met: ‘Ik geloof niet dat u dit werk geschreven heeft’. ‘Omdat ik een vrouw ben?’ vroeg ze. ‘Ja’, was het antwoord, ‘want alleen al voor een man is dit een krachtproef’, aldus de memoires.
Linda slaagt er ook in Franz Schalk, dirigent van de Weense Staatsopera, voor de eerste uitvoering van het werk te winnen. In Anak Djawa staat een verslag van een eerste repetitie en de première van het stuk, waarbij zenuwen en opwinding bijna voelbaar worden.
Das Konzert sollte Mitte Marz stattfinden. Als Linda das erste Mal ihr Werk durch die Philharmoniker hörte, war sie so verwirrt, dass sie nichts als einen Klangrausch hörte. Die Musiker selbst waren mit dem Werk so eingenommen, dass sie ihre Geigen umkehrten und ihren Applaus der jungen Componistin brachten. Ganz überrascht stand sie da, neben sich der grosse Componist, der sie plötzlich nach vorne schob und ihr sagte: gehen Sie zum Orchester, die wollen Sie haben! Linda verneigte sich einige Male, ging zum Konzertmeister und gab ihm die Hand. - Jan war für das grosse Geschehen nach Wien gekommen und als der grosse Tag anbrach, vibrierten ihr Nerven in Aufregung, liess aber wenig davon durchblicken. Endlich kam die Stunde und mit zitternden Knieen sass Linda im Saal in einer Loge. Da klang das Adagio auf, dazwischen endlich die wunderbare javanische Gendhers, dessen Klang daher schwebte. Das Publikum lauschte andachtig, auch so mancher Kritiker hörte scharf hin auf die neuen Klänge, die so märchenhaft durch den Raum schwebten. Nach dem Scherzo war der meiste Applaus, es wurde durch den grossen Dirigenten mit dem ihm innewohnenden Schwung gespielt. Das Orchester spielte herrlich, nur die Schlagwerker, die die neuen Instrumente spielen mussten, waren ihrer Aufgabe nicht gewachsen. Sie haben sich die Sache etwas leichter vorgestellt. Nach dem Schlusssatz gab es acht Mal Hervorrufe, Linda kam immer wieder und dankte Dirigenten und Orches
| |
| |
ter und Publikum. Sie konnte vollauf zufrieden sein, sie hat ihre Feuertaufe bestanden.
Het concert in de Musikverein wordt een eclatant succes en zo weet Linda haar missie geslaagd: westerse muziek klinkt voor het eerst in Europa in combinatie met Javaanse gamelaninstrumenten.
Linda keert terug naar Java en zet de volgende jaren haar studie voort naar gamelanmuziek aan de twee vorstenhoven van Djokjakarta. Daar maakt ze kennis met de Javaanse adel en gamelanspelers aan het hof. Uniek is haar samenwerking met de dan nog onbekende pianist en kunstenaar Walter Spies. Met hem probeert ze op twee of meer piano's de gamelan van vorst Pakoe Alam VII te imiteren en de muziek in westers notenschrift te noteren.
| |
Afscheid van Java
Omwille van een Europese opvoeding voor hun zoon besluiten Linda en haar man in 1929 voorgoed naar Nederland te gaan en afscheid te nemen van Djokja. Van alle kanten komen invitaties, ook van de sultan, de Pakoe Alam en de twee Solose hoven. De vier vorsten willen allen persoonlijk afscheid van hen nemen, speciaal van Linda; ze beschouwen haar bijna als familie. Na allerlei grandioze afscheidsfeesten breekt de dag van vertrek aan en dat betekent een definitief afscheid van Bandar:
Linda nahm den Anblick ihrer geliebten blauen Berge ganz in sich auf, weinte in Stille über den Abschied, der diesesmal lebensläng - lich sein wird. Wenn die grosse Stille herschtte, kamen alle Jugend - erinnerungen in sie auf... Dann blickte sie hinunter auf ihren Lieb - lingsfluss, dem Waru, der sich am Fusse des ‘Kembang’ oder Blumenberges sonnenglitzernd schlangte, und trank noch einmal selig die Schönheit in sich und wandte sich zum Gehen.
Eenmaal op zee bleek eens te meer haar verbondenheid met Java:
Java's blauen Berge versanken langsam in die schimmernden Wogen. Was Linda dort zurückliess war ihr ganzes Herz, ihre Seele, mitgenommen hat Sie nur das ewige unstillbare Heimweh.
| |
| |
| |
Coda
In april 2005 neem ik samen met de sopraan Renate Arends in het dorpskerkje van Bunnik een aantal Indische klassieke liederen op. Een van mijn favorieten is het weemoedige An Java. Linda schreef dit lied in april 1951. Het is geheel gevat in gamelanklanken, gespeeld door de piano, en de zang heeft een lange cantilene in pelog-stemming, de zeventonige gamelanreeks. An Java staat voor mij symbool voor Linda's eindeloos verlangen naar de Javaanse Heimat. Deze opname markeert tevens een voorlopig einde van mijn zoektocht. Via haar memoires ken ik nu haar leven, haar geboortegrond, haar gezicht, haar verlangens, haar muziek. Linda Bandara leeft opnieuw.
|
|