| |
| |
| |
Vilan van de Loo
Het Damescompartiment van de Indische letteren
‘Ze waren allen op hun tijd wat opgewonden, wat dweperig en hooggestemd, maar soms ook een beetje of zelfs erg agressief, want ze hadden hun plaats als vrouw te verdedigen zodra ze buiten hun compartiment kwamen.’ Dat zegt Rob Nieuwenhuys, nestor van de Indische letteren, in zijn standaardwerk De Oost-Indische Spiegel (1978). Hij spreekt hier over vrouwelijke schrijvers. Dan verklaart hij zich nader: ‘Alleen door te schrijven en te publiceren stonden ze als vrouwen onder verdenking van maatschappelijke vrijbuiterij en losbandigheid.’ De vijf auteurs die hij bijeenbrengt in een paragraaf met de titel ‘het damescompartiment’ zijn M.C. Frank (1838-1891), Mina Kruseman (1839-1922), Annie Foore (1847-1890), Melati van Java (1853-1927) en Thérèse Hoven (1860-1941). De paragraaf is de eerste van het hoofdstuk ‘Romantiek in sarung en kabaja’.
Het is een geestige term: damescompartiment. Precies daarom hinderde het me al jaren, want met humor is het gemakkelijk etiketten plakken. Het venijn zit natuurlijk in het woord ‘dames’. Dat heeft al decennia lang geen gunstige klank meer. Of een dame iemand is die hoogstaande literatuur kan schrijven, lijkt dan ook een overbodige vraag. Daar is zij te veel dame voor. En zo kwam het dat deze vijf dames-auteurs, ‘doordat ze meer aan lectuur dan aan litteratuur deden’ zegt Nieuwenhuys, nooit een plaats van aanzien in de canon van de Indische letteren kregen.
Dat alles en meer overdacht ik in de zomer van 2000 toen ik in mijn huiskamer op de bank lag, geveld door een oorontsteking. Koorts maakt visionair. Ik zag een hele trein vol vrouwen die over de Oost schreven, Hollands, Indisch en Indonesisch, uit het heden en het verleden, gepubliceerd en ongepubliceerd werk. Ik zag gevoelens van ontzag en vreugde, opgeroepen door het woord damesroman. Ik zag lezingen, biografieën, en internetsites. Toen de koorts was weggetrokken, dacht ik kort aan Jeanne d'Arc als rolmodel voor doorzettingsvermogen, en vervolgens ging ik aan het werk.
| |
| |
Anno 2007 is dit de stand van zaken. Sinds zeven jaar bestaat de website Damescompartiment Online (www.damescompartiment.nl) met aandacht voor deze specifieke groep auteurs. Ik treed op als de Conductrice ervan die regelmatig roept: ‘Voort met die trein!’ Zes schrijfsters hebben een eigen uitgebreidere site.
Twee jaar geleden opende ik de Leestrommel (www.Leestrommel.nl) waarin damesromans full text leesbaar zijn. Ik heb in collegezalen, buurthuizen en overal elders waar ik mocht komen, dialezingen gehouden over damesromans, steeds gebaseerd op andere thema's. Tot dusver zijn er drie biografieën van mijn hand verschenen over schrijvende vrouwen uit en over Indië. Het Damescompartiment zal verder groeien. Met dank aan mijn muze, Rob Nieuwenhuys.
| |
Erkenning
Een geuzennaam dus, en welbewust een keuze voor enig entertainment. Ik ben academisch geschoold, maar bezit een frivole inslag die niet verdwijnt. Daarbij moeten de mooiste boeken onder de aandacht gebracht worden van een publiek dat verwacht vermaakt te worden. Een kwestie van marketing. Mijn aanpak is gekopieerd van anderen. In 1987 verscheen de poëziebloemlezing De nieuwe wilden in de poëzie, samengesteld door Elly de Waard. Het jaar daarop verscheen het tweede deel, met vergelijkbare inhoud. Een nieuwe groep was ontstaan. Vrouw, nieuw, wild en van die combinatie raakte half literair Nederland overstuur, temeer daar deze vrouwen een eigen plaats leken op te eisen in de canon in plaats van af te wachten welk hoekje hen werd toebedeeld. Het literaire rumoer laait nog steeds gemakkelijk op wanneer aan deze bundels wordt gerefereerd. In 2005 gebeurde hetzelfde met de schrijfsters die zich writers on heels noemden, af te korten tot wo h! Vrouwen die hoogstaand waren, vanwege hun stiletto heels, maar vooral om de moed waarmee ze erkenning van hun bestaan als auteur opeisten. Tot dan waren recensies nauwelijks hun deel, maar daarna veranderde dat. Ze hadden zichzelf zichtbaar gemaakt. Een geuzennaam, de provocatie van groepsvorming, wat begin je zonder? Weinig, zo laat de receptiegeschiedenis van literatuur zien.
| |
Ontluisterend
In haar dissertatie Nederlandse literatuur in het fin de siècle. Een receptie-historisch overzicht van het proza tussen 1885 en 1900 geeft Jacqueline Bel een ontluisterend beeld van de canon. Dat is geen verzameling van de fine fleur van hetgeen de nationale letterkunde te bieden heeft,
| |
| |
verzameld van generatie op generatie, maar een opeenvolging van interpretaties. Romans die door een generatie critici slecht beoordeeld worden, raken dat stigma in een volgende generatie nauwelijks meer kwijt. Onbemind leidt tot onbekend en zo verdwijnen genres, auteurs, romans uit het beeld van de letteren. Niet alles hoeft bewaard te blijven, maar wel is het noodzakelijk dat er een gedegen historische kennis bestaat van de letteren. Die kennis moet meer omvatten dat hetgeen het laatst verschenen letterenhandboek te bieden heeft. Wie aan de negentiende-eeuwse letteren denkt, noemt automatisch Louis Couperus, Lodewijk van Deyssel en Willem Kloos. Dat automatische komt door de voortdurende herhaling van de literaire handboekenfamilie, die elkaars oordeel vaak overnam. Want, zo stelt Lisa Kuitert in de NRC (NRC Webpagina's 30 december 1999) over de galerij van deze auteurs: ‘Het zal best, maar gelezen werden ze amper.’ En: ‘Onder de Nederlandse auteurs scoorden schrijfsters hoger dan hun mannelijke collega's. Thérèse Hoven, Melati van Java en Catharina Alberdingk Thijm (zus van Lodewijk van Deyssel) werden meer gelezen dan nummer een en twee bij de mannen: Louis Couperus en de latere journalist Henri Borel van wie in 1900 Het Zusje verscheen.’ Met andere woorden: de vrouwelijke auteurs golden als topauteurs, als schrijfsters van bestsellers, als publiekslievelingen, en daardoor maakten ze met hun werk deel uit van de Nederlandse literatuurgeschiedenis.
Over canoniseringprocessen zijn verschillende publicaties verschenen, met elk een eigen periode tot onderwerp. Samen vormen ze een fascinerende kritiek op een canon die na het lezen nauwelijks meer serieus te nemen valt. Toos Streng schreef Geschapen om te scheppen? Opvattingen over vrouwen en schrijverschap 1815-1960 (1997), Erica van Boven publiceerde Een hoofdstuk apart. Vrouwenromans in de literaire kritiek 1889-1930 (1992) en van Marianne Vogel verscheen Baard boven baard. Over het Nederlandse literaire en maatschappelijke leven 1945- 1960 (2001). Andere boeken sloegen nieuwe gaten in de canon, zoals De canon onder vuur. Nederlandse literatuur tegendraads gelezen (1990), onder redactie van Ernst van Alphen en Maaike Meijer. Een tegenbeweging is het, breed ingezet, met als doel de canon open te breken, zodat er ruimte komt voor meer. Hopelijk ook voor vrouwen die uit en over Indië schreven.
Natuurlijk bestaan er publicaties over een aantal van deze vrouwen. Beb Vuyk, Maria Dermoût, Hella Haasse en anderen kregen biografieën, werden in stromingen geplaatst en kwamen in de handboeken terecht. Grote namen, terechte eer. Anderen schrijven over onbekende namen, zoals Dé-lilah. Een vergeten schrijfster van ruim 2000 pagina's Indisch proza (1996) van Joop van den Berg, die de schrijfster daarmee
| |
| |
aan de vergetelheid ontrukte. Er zijn boeken in de maak, zoals over Augusta de Wit (1864-1939), schrijfster van reisboeken en damesromans, of journaliste en romancière Annie Salomons (1885-1980). Zij vond met uiteenlopende auteurs als Carry van Bruggen (1881-1932) en Madelon Székely-Lulofs (1899-1958) in de Oost-Indische Spiegel onderdak in het hoofdstuk ‘Het Nederlandse Indië’, waarin Nieuwenhuys een groep ‘jonge Hollandse vrouwtjes’ behandelt. De mannetjes, jong of oud, kregen geen apart hoofdstuk.
| |
Eigenheid
Deze constatering roept onbeantwoordbare vragen op die toch gesteld worden: waarom zijn vrouwen als zodanig een categorie en mannen niet? Bestaat dat eigenlijk: vrouwelijk auteurschap en zo ja, wat zijn daarvan de kenmerken en is het uitgesloten dat een man net zo kan schrijven als een vrouw? Moet dat nou, een Damescompartiment? Op die laatste vraag kan ik alleen een bevestigend antwoord geven. Het moet. Er moet een corpus van teksten komen, verzameld met strikte criteria, zodat nader beschouwd kan worden of vrouwen een eigenheid vertonen. Als dat aan het vrouw-zijn eigen is, kan het levensverhaal van belang zijn. Dat is zeker het geval bij de drie auteurs, over wie ik een biografie heb geschreven.
Journaliste en declamatrice Beata van Helsdingen-Schoevers (1886-1920), geboren en getogen in Indië, werd zeer tegen haar zin in opgevoed als vrouw. De vrijheid die haar broer bezat, werd haar ontzegd. Zij moest voor alles ladylike zijn en dat betekende in de praktijk vooral binnenzitten, na enkele jaren hbs in Soerabaja. Hoe groot haar woede hierover was, bleek pas toen ze in kranten begon te publiceren. In haar Causerieën, onderhoudende korte essays, die onder meer verschenen in De Locomotief, spreidde ze een scherp bewustzijn ten toon van de inferieure maatschappelijk positie van vrouwen. Geen stemrecht, wettelijke afhankelijkheid van de echtgenoot, gebrek aan opvoeding van vrouwen; met venijnige welsprekendheid stelde Beata dit en meer aan de kaak. Andere onderwerpen bezat zij volop; voor haar pen achtte zij niets te klein (het gebruik van slasaus) of te groot (de wereldmaatschappij na de Eerste Wereldoorlog). In die zin schreef zij als vrouw, omdat zij door opvoeding en maatschappij gedoemd was om vrouw te zijn. Gekortwiekt in haar ambities. Tijdens mijn onderzoek voor de biografie, vroeg ik me herhaaldelijk af wat zij bereikt zou hebben met de privileges die een man destijds had. Was zij naar de Atjeh-oorlog geweest om daarvan verslag te doen, in plaats van vanuit huis Causerieën te schrijven? Had
| |
| |
zij, vrij van de vrouwelijke zorgplicht voor man en kinderen, een groter oeuvre geschapen dan de snelle duizend-woorden-stukken voor de kranten?
De Indische romancière Melati van Java (1853-1927), één van de vijf uit Nieuwenhuys' damescompartiment, kende dergelijke zorgplichten niet. Zij bezat man noch kind, wel een vriendin die hun gezamenlijke huishouden regelde. In de familie was men gewend aan de twee-eenheid; dat de tantes elkaars zinnen afmaakten, vond men gewoon. Melati's oeuvre is mede doordat zij ‘een vrouw achter zich’ had, aanzienlijk groter dan dat van Beata: ze had simpelweg meer tijd op de dag, en meer dagen daarbij. Haar werk omvat zo'n honderd romans, feuilletons, verhalen en recensies, de vertalingen niet meegerekend. In 1893 was Melati een van de eerste vrouwen die werden toegelaten tot de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Zij was geliefd bij critici en publiek en had een literaire carrière die decennia duurde. In haar werk keert het autobiografische vaak terug, zeker in het motief van innige relaties tussen vrouwen. Met succes, want zoals Lisa Kuitert vaststelde: Melati was populairder dan Couperus. Maar wie kent haar naam, wie kan citeren uit haar werken? Welke handboeken noemen haar staat van dienst? In mijn biografie zal ik de teloorgang van haar faam analyseren.
Dezer weken verschijnt een dundrukbundel met romans door Lin Scholte (1921-1997), voorafgegaan door een biografische inleiding van mijn hand. Drie romans, vermeerderd met het onuitgegeven manuscript over een Indische vrouw Fientje de Feniks genaamd, bevatten de geschiedenis van Lins Indonesische voormoeders, vier generaties terug. In de zijtakken van de familie schuilen de mannen, soms deelnemend, vaker toekijkend. De vrouwen dragen de familieverhalen, vertellen die aan elkaar door en uiteindelijk was het Lin Scholte die uit de orale traditie stapte en ze te boek stelde. Op de achterkant van haar eerste boek Anak kompenie (1965) werd het etiket op haar geplakt: ‘eenvoudige Indische huisvrouw’. Ook Nieuwenhuys, die haar werk redigeerde, droeg aan dat beperkende etiket bij door herhaaldelijk aanmerkingen te maken op Lins taalgebruik dat slecht zou zijn. Het etiket zou haar niet meer verlaten, en alle lof in de recensies ten spijt, werd vroeger of later steeds aan haar zogenaamde eenvoud gerefereerd met daarbij vaak de vaststelling dat haar werk geen literatuur kon zijn. Huisvrouwen schrijven immers evenmin als dames iets dat er toe doet. In de Volkskrant (30 november 1974) meende literatuurcriticus Kees Fens: ‘Lin Scholte is geen schrijfster, haar boek wil geen enkele literaire pretentie hebben. Dat zij met de vormgeving van haar werk veel moeite heeft gehad, laat zich uit de tekst aflezen. Maar er
| |
| |
zijn, gelukkig, boeken, waar andere talenten literaire tekorten onbelangrijk maken.’
| |
Voort met die trein!
De Oost-Indische Spiegel geldt als standaardwerk voor de Indische letterkunde. Nog steeds, en dankzij alle kwaliteiten die het boek bezit, heeft het een autoriteit die tot op heden vrijwel onaangetast is. Vrijwel. Want er zullen andere boeken verschijnen, noodzakelijkerwijs, geschreven voor en door degenen die een vollediger beeld van de Indische letteren wensen dan nu bestaat. Er is meer dan een enkel compartimentje vol dames-auteurs schrijvend over emancipatie, er zijn treinen vol met vrouwen die schreven en schrijven over ‘den Oost’, en er zijn talloze vrouwen uit de Oost afkomstig die vanuit die achtergrond publiceren.
Voort met die trein!
|
|