| |
| |
| |
Arjen Mulder
Beb Vuyk en de ervaring van het exotische
‘Ruim een maand nadat Etta en Harry met Edu en Reneetje en hun huisjongen Simon van Banda vertrokken waren breidde zich de Tweede Wereldoorlog tot de Pacific uit.’ In deze eerste zin ligt het hele drama van Beb Vuyks verhaal Huize Sonja vervat. Er is de kring van de ouders Etta en Peter, de kinderen Edu en Reneetje, en de huisjongen Simon: de vertrouwde wereld. Deze wordt aan een proef blootgesteld: het vertrek vanaf Banda, de Molukse eilandengroep waar zij tot dan thuis waren. Kort hierna stort de buitenwereld zich op hen en gaat elk houvast verloren. Wat het verhaal beschrijft is niet alleen hoe het gezin daardoor stap voor stap uiteenvalt, maar ook hoe de relatie van de gezinsleden tot de buitenwereld verandert, en hoe die wereld zelf daarbij een andere wordt.
Wat opvalt in de eerste zin is dat de huisjongen een naam heeft. Alle inlanders in de boeken en verhalen van Vuyk hebben een naam. Vreemde mensen worden bij haar niet als fundamenteel anders ervaren en evenmin behandeld alsof onze criteria niet ook op hen van toepassing zouden zijn. Wel wordt de natuur soms als overweldigend vreemd beschreven. Maar de mensen die er wonen of er naartoe zijn getrokken verschillen niet van elkaar, op sociaal, intermenselijk niveau. Er bestaan alleen maar individuen bij Beb Vuyk; groepen, klassen, algemene categorieën interesseren haar niet. Het individu kan zich niet verschuilen achter wat in zijn of haar gemeenschap normaal wordt gevonden. Iedereen heeft een naam, ook de huisjongen, Simon Arakian, en op Java waar ze heen zijn gegaan de baboe Siti Makasar. De onbekende, ondoorgrondelijke ander bestaat domweg niet in haar wereld: bij Vuyk geen spoor van de problematiek van de Europeaan en zijn relatie tot de exotische, ondoorgrondelijke Aziaat.
Nu wordt deze orde verstoord door een inbreuk van buitenaf, geweld: de Tweede Wereldoorlog. Oorlog is alles wat de vertrouwde wereld niet is. In een oorlog wordt het individu de mogelijkheid ontnomen individu te blijven, want iedereen wordt in een categorie geperst: totok, inlander, vrouw, man, soldaat, moeder, buitenstaander. Een- | |
| |
maal opgenomen in een bovenpersoonlijke categorie is het individuele geweten uitgeschakeld en kan er in groepsverband worden gemoord en vernield en verscheurd. Oorlog maakt de wereld vreemd en dwingt het individu tot afweerreacties, zichzelf afsluiten, selectief blind worden, in zichzelf weg kruipen. Dat overkomt Etta. Het leven buiten gaat door, maar zijzelf bestaat nauwelijks meer.
Huize Sonja is een klassieke studie naar de ervaring van het exotische - niet als subjectieve gewaarwording, als sensatie of sentiment, maar als een objectieve erkenning van een werkelijkheid die fundamenteel anders is dan je tot dat moment in staat was te zien. In de ervaring van het exotische promoveert je omgeving van achtergrondruis tot enige werkelijkheid - het eigen leven blijkt een illusie, misverstand, leugen. In de spiegel van het exotische zie je jezelf, niet als een psychische stroom die vanuit het verleden wordt voortgestuwd, maar als het materiaal waarmee je het voortaan zult moeten doen als je nog een toekomst wilt hebben. En je hebt zo je beperkingen.
Wat Etta leert in de loop van het verhaal is dat ze, ondanks haar pogingen een eigen wereld op te bouwen, deel is van een grotere wereld waarin zij een vreemde is gebleven, een binnendringer, een koloniaal, deel van de overheersers. Ze leert dat ze nooit meer de gelijke zal zijn van hen die vroeger inlanders waren maar voortaan Indonesiërs heetten. Ze ziet hoe ze in een collectieve categorie terecht is gekomen, en tegelijkertijd ziet ze dat die ene categorie (Nederlandse) het enige aan haar leven is dat haar afzonderlijke, kleine bestaan overstijgt. Er is niet alleen maar verlies. ‘Ruim een maand nadat Etta en Harry met Edu en Reneetje en hun huisjongen Simon van Banda vertrokken waren breidde zich de Tweede Wereldoorlog tot de Pacific uit.’
Volgens de Franse schrijver Victor Segalen is het exotische ‘niet de reactie van de reiziger op zijn omgeving, maar die van de omgeving op de reiziger’. Het exotische is geen ervaring, het is niet in ons te vinden, maar buiten onszelf. Het bestaat onafhankelijk en slaat ons van een afstand gade. Het ziet wat voor ons onzichtbaar is aan onszelf. Segalen heeft dat prikkelend gezegd, maar hoe werkt dit nu precies? Hoe merk je het, welk proces wordt doorlopen, welke metamorfose, omkering, schok of destructie? Het exotische wordt vaak als romantisch of kitscherig afgedaan of opgehemeld, maar er is geen authentiekere ervaring dan deze van het vreemde, het andere. Het exotische is wat je uit de kluisters van je kinderlijke dromen en verlangens trekt en je ogen opent voor de poëtische waarheid van de objectieve wereld. Die wereld is voor het subjectieve bewustzijn principieel onkenbaar, maar geeft wel tekens door (Chinese bij Segalen). Wie aangeraakt wordt
| |
| |
door het exotische ontwaakt in het ‘land van de werkelijkheid’, zoals de schrijver het noemt.
Het exotische treedt niet als vanzelf of op verzoek op. Je kunt er niet heen reizen en het op toeristische grondslag meemaken. Je moet er je eigen ziel voor op het spel zetten. Je hoeft die niet per se te verliezen, maar ze zal door deze aanraking nooit meer dezelfde zijn. Contact met het exotische werkt in op een fundamenteel niveau. Eerste voorwaarde is dat je de controle over je leven loslaat of verliest. Je legt je lot in handen van je omgeving, je wil werkt niet meer. Maar als de buitenwereld reageert en bij je binnenbreekt, toont ze je dingen en doordringt ze je van inzichten die je uit jezelf bevrijden en je een nieuw leven schenken. Het enige wat jij moet doen is loslaten, of desnoods toestaan dat je losgeslagen wordt. Alleen als jij je overgeeft aan de levende werkelijkheid zal zij je redden. Of, andere mogelijkheid, je achterlaten met een onherstelbare wond.
Het exotische toont je jezelf zonder hoop, geloof of liefde, broodnuchter, zonder verklaringen of goede voornemens. Dit ben jij. Dit is er van jou geworden. Dat inzicht is niet altijd te verdragen. Het exotische is de wereld waarin anderen thuis zijn, jij niet. Het is ongrijpbaar, want zodra je er iets van beet hebt is het niet exotisch meer. Het exotische houdt je eigen kleine leventje onder spanning, geeft het inhoud, althans richting. Je weet dat er iets is wat je niet weet. Daar ga je achteraan. Dat bepaalt je levensloop, je interessesfeer, je geluksmomenten. Je weet dat het in de wereld bestaat, het is geen hersenschim of levensillusie. Maar wat het is, is principieel onkenbaar. Het exotische kan ons tonen wie wij zijn doordat het radicaal van ons verschilt. Segalen noemde zijn Essai sur l'exotisme ‘une esthétique du divers’.
Het exotische wordt vroeg gethematiseerd in Huize Sonja, al gebruikt Vuyk het woord zelf niet. Zij spreekt van ‘de eigen wereld en die andere’. Dat was ook de titel van het boek waarin het samen met het langere verhaal Ngawangvoor het eerst verscheen in 1969. Na een lange introductie over de lastige positie, het woeste uiterlijk en de malle geruchten over het moorddadige verleden van hun huisjongen Simon, laat Vuyk een karakterisering volgen van de ouders Etta en Harry. De man komt uit het oude Bandanese perkeniersgeslacht van de Verboekens. Iedere familie die minder dan acht generaties op Banda woont, wordt door Harry's dominante moeder als ‘vreemd’ beschouwd. De ‘nieuwkomers’ van de laatste decennia waren vooral ambtenaren en handelsmensen, ‘zonder grond en huizen en familiegraven, met een hoger inkomen dan de eilandelite en een grotere kennis van de dingen van die andere wereld, onzichtbaar achter de hori- | |
| |
zon van de Banda-zee.’ Die andere wereld: Banda is vertrouwd, iedereen die van elders komt is ‘vreemd’. Tegelijk heeft die andere wereld iets verleidelijks, want Harry trouwt een vrouw van buiten, brengt een echte blanke in de Indo-Europese clan, en dat vervult zijn moeder met trots.
Vanaf haar huwelijk is Etta ‘in onze bangsa ingetrouwd’, zoals haar schoonmoeder zegt, maar ze blijft de nieuwkomer in huis die zich te voegen heeft naar de heersende regels. Dit veroorzaakt een innerlijke afstand tot het Bandase leven die Etta in staat stelt de beperkingen en opdringerigheid van de oude familiekring feilloos te analyseren en te bespelen. De schoonmoeder houdt haar wereldje met dwang en gewiekstheid bijeen - er is geen werkelijke innerlijke samenhang. Het is mogelijk er uit te breken. Dat doet haar man Harry ten slotte ook, met Etta en de kinderen. Ze reizen naar Java, in gezelschap van Simon.
Het vertrek uit Banda waarmee Huize Sonja opent is geen vlucht, anders dan de argeloze lezer wellicht zou denken met zijn oog al op de Tweede Wereldoorlog verderop in de zin. Het is een daad van verzet, een bevrijding, een ‘mogelijkheid voor een breuk met de familie waar Etta jaren naar had uitgezien’. Eindelijk begint voor haar een eigen bestaan, in haar eigen vertrouwde kring. Eindelijk meent ze een gezin tot stand te hebben gebracht waarin warmte heerst, werkelijke samenhang. Huize Sonja is de plek waar het nieuwe leven vorm krijgt. Maar dan, ruim een maand na aankomst, breidt de Tweede Wereldoorlog, die tot dan alleen via de radio tot hen kwam, zich tot de Pacific uit. En verwoest de mogelijkheid van een oorspronkelijk leven buiten de traditionele kaders. En daarmee van een van binnenuit vernieuwd Nederlands-Indië.
Want Huize Sonja is ook een allegorisch verhaal over de door de oorlog geforceerde breuk tussen Nederland en haar kolonie Indië, die leidt tot een onafhankelijk en autonoom Indonesië, zonder band meer met Nederland. Dat zou zonder de oorlog nooit gebeurd zijn, suggereert Vuyk. Toen haar de keuze werd gesteld - teruggaan of blijven - nam Beb Vuyk de Indonesische nationaliteit aan. Maar ze zou zozeer een vreemde in het nieuwe land blijven (Indonesië zou zo anders worden dan zij het zich had gedacht), dat ze ten slotte toch terugkeerde naar Nederland - waar ze opnieuw een vreemdeling zou blijken (totdat ze van haar vertrouwdheid met het vreemde haar forte maakte en haar Groot Indonesisch Kookboek schreef).
De troost, of misschien het nuchtere inzicht, dat Etta in het zelfstandige Indonesië altijd een vreemdeling zal blijven, maar haar kinderen niet, want die zijn al thuis in deze nieuwe wereld: dat is het punt waarop Huize Sonja gericht is, waarop het aankoerst.
| |
| |
De eerste, concrete verstoring van de eigen wereld in huize Sonja is dat de man, Harry, als landstormer wordt opgeroepen na Pearl Harbour (waarnaar de openingszin verwees). Hij moet naar de legerplaats in de stad, Soekaboemi, maar blijft in de buurt. Dat past nog in Etta's plannen, want zij wilde hem een baan of positie bezorgen die hem voor lang, zo niet voor altijd aan Java zou binden - weg van Banda. Harry verkeert in de veronderstelling dat ze alleen maar even vakantie houden: een paar maanden weg, dan terug. Eigenlijk komt de oorlog voor Etta als geroepen om haar geheime opzet door te drukken.
Dan komt de oorlog binnen de grenzen van Nederlands-Indië en wordt ‘hun eigen oorlog’. Het gezin woont op zich gunstig, in een gezegend bergklimaat, met een eigen groentetuin: ‘Wie zelf eten kan produceren, heeft in een oorlog wat meer kansen, aangenomen dat men de bombardementen overleeft.’ Let op dat ‘men’: de aanname klinkt als een nuchtere inschatting, maar in feite praat Etta de voorlichting van de luchtbescherming na. ‘Ze deed wat voorgeschreven of aanbevolen werd mechanisch gehoorzaam.’ Ze is de grip op haar leven alweer aan het verliezen, net nu ze haar vrijheid verworven heeft.
Etta is zich hiervan bewust. Om daar iets aan te doen treedt ze toe tot het corps vrouwelijke vrijwilligers. ‘Die daad, zo sterk in tegenstelling tot haar houding en geestelijke instelling vond zijn oorsprong in een gevoel van ontworteling en vervreemding en de behoefte ergens bij te horen.’ Ze vreest een herhaling van het identiteitsverlies dat haar twee jaar eerder was overkomen, op de dag dat via de radio het bericht doorkwam dat de Duitsers Nederland waren binnengevallen. Ze had diezelfde dag een brief van haar moeder gekregen, of eigenlijk over haar, want haar moeder kon niet meer schrijven, wel haar oude verzorgster. En dan voegt Vuyk een zin in zoals alleen zij ze kan schrijven: ‘Haar moeder was te oud getrouwd en had te laat dat ene kind gekregen, het generatieverschil was onoverbrugbaar geweest.’
Vijftien tot twintig jaar ruzie, gecommandeer, gehuil, ongehoorzaamheid, verongelijktheid, onvermogen, verbeten tranen, onderdrukte woede - maar meer hoeft Vuyk niet te schrijven dan de formule van te oud en te laat waarin Etta's hele jeugd is samengeperst. Het is niet eens een verklaring, eerder een constatering. Maar Etta heeft er wel de angel mee uit haar verleden gehaald. Ze heeft haar kindertijd verwerkt, zeker nu ze het vertrouwde gezin dat ze nooit heeft gehad eindelijk zelf heeft weten te creëren.
In de brief schreef de oude verzorgster over de dood van hun hond Hector, en hoe hartverscheurend die twaalf jaar eerder had gehuild bij Etta's vertrek naar Banda. Dat is belangrijke informatie: dat Harry van
| |
| |
Etta een vreemdeling bij hem thuis op Banda heeft gemaakt, is niet het hele verhaal. Etta heeft zelf de band verscheurd die haar met haar eigen wereld verbond. Haar vreemdelingschap in haar nieuwe Bandase familie was tegelijk haar bevrijding uit haar eigen familie.
Het recente vertrek uit Banda was de tweede, noodzakelijke breuk in Etta's proces van zelfbevrijding. Na die breuk waarin ze zich van haar eigen vertrouwde wereld losmaakte, moest die van haar man met de zijne volgen, want alleen als ze allebei vreemdeling waren, zouden ze werkelijk elkaars gelijke zijn. Alleen dan hadden ze elkaar ‘helemaal voor zichzelf alleen’, los uit de klauwen van haar schoonmoeder. Dat was Etta's geheime plan, en dat heeft ze gerealiseerd. Nu zal ze alle liefde van haar man en haar kinderen krijgen, denkt ze.
Twee jaar eerder op Banda, toen na het lezen van haar moeders brief het bericht over de Duitse invasie in Nederland over de radio had geklonken - ‘Attentie, attentie’ -, had Etta een hysterische aanval gekregen, een ‘tijdelijk identiteitsverlies’ zoals Vuyk het nogal plechtig formuleert. Harry had haar trachten te troosten, maar Etta had geschreeuwd: ‘Ik maak me geen zorgen om die oude stakker van een moeder. Ik huil niet om mijn hond. Ik huil niet om mijn vaderland. Ik huil alleen om mijzelf.’ Hij: ‘Je bent veilig op Banda en bij mij.’ Maar zij had nee, nee, nee gejammerd en ten slotte in woede geschreeuwd, wat haar weer enigszins tot zichzelf bracht. En daarna had ze doortastend en met wat geluk Harry uit Banda en haar schoonfamilie losgewrikt.
En nu was er hun eigen oorlog. De Japanners landden op Java. ‘Het was een maanlichte nacht van een onwereldse sereniteit.’ Er heeft ver gerommel geklonken en dan klinkt het signaal van het luchtalarm. Etta haalt de kinderen uit bed om ze naar de schuilkelder te brengen die Harry en Simon hebben gegraven in de binnenhof. Harry is bij zijn troepen. Edu vindt het reuzeleuk en holt alvast vooruit naar Simon. Reneetje, het meisje, stribbelt tegen, slaapt weer in. Eenmaal ondergronds beginnen de kinderen te praten. Voor het eerst in het verhaal. ‘Gaat Oma ook tegen de Japanners vechten?’ Daar heb je haar schoonmoeder weer, nu als de oma die voor niets en niemand bang is. Etta kapt het gesprek af: ‘Ach wel nee, alleen soldaten mogen vechten.’ Reneetje: ‘Pappie zal voor ons vechten.’ Edu: ‘Simon kan ook vechten. Hij is een held, iedereen is bang van hem.’
Alles waarover Etta een uitgesproken mening heeft ontwikkeld, blijkt ook anders te kunnen worden uitgelegd. De wereld van haar kinderen is, anders dan de hare, niet bevolkt met gelijken waarvan je je desgewenst los kunt maken. Zij leven in een andere, mythische wereld. Reneetje: ‘Alleen de Hollanders worden doodgeslagen door de
| |
| |
Japanners.’ Edu: ‘Wie zegt dat?’ ‘Dat zegt baboe Siti.’ ‘“Ach Siti is ook gek en vervelend,” antwoordde Edu luchtigjes.’ Etta hoort het, maar verstaat het niet. Haar kinderen hebben de blik naar buiten en de kennis, zij luistert alleen naar wat er in haarzelf gebeurt: angst? Nee. Opluchting? Nee. Verblinding? Dan klinkt het all-clear signaal. De dreiging is voorbij, die alleen zij heeft gevoeld.
Ze valt die nacht in een diepe slaap en wordt pas heel laat wakker. Eerste rare gebeurtenis: Siti is niet komen opdagen. Ze heeft ook haar man, Oetmar Makasar, niet gestuurd om haar ziek te melden. Etta legt geen verband met wat Siti eerder tegen Reneetje heeft gezegd. Ze maakt zelf het ontbijt, in de tuin onder de grote djeroekboom. Vandaar kunnen ze de weg zien. Volkomen rust daar: een oude kroepoek-verkoper, een vrouw die gras snijdt voor haar geiten.
Innerlijk evenwicht, harmonie met de omgeving. Dat is waar Etta voor vecht, niet voor het vaderland. Ze strijdt alleen voor zichzelf en haar geliefden, haar eigen kring. Dat is haar egoïsme, al is het ook de kiem in zichzelf waaruit ze de verbindingen met de buitenwereld hoopt te leggen. Bep Vuyk spreekt geen oordeel uit over de beslissingen die Etta neemt, ze probeert alleen te snappen waardoor ze tot haar keuzes komt. Ze tracht de verblinding van Etta te begrijpen, niet psychologisch, maar als onvermijdelijke uitkomst van haar persoonlijke en sociale omstandigheden.
Het exotische begint zich nu steeds krachtiger te manifesteren in het verhaal. Vuyk laat met chirurgische precisie zien hoe het zich aandient, wat het effect ervan is op Etta, en welk inzicht dat uiteindelijk oplevert. Ze doet dat door Etta twee tochten door de buitenwereld te laten maken.
De eerste brengt Etta op de fiets naar Soekaboemi, op zoek naar haar man, die evenwel met de troepen uit de stad blijkt te zijn vertrokken. Onderweg erheen intensiveert Etta's besef van vreemdelingschap. De huizen van de Europeanen langs de grote weg zijn verlaten: zij zijn allemaal vertrokken naar ‘de onneembare bergvesting Bandoeng’. In het Chinese kamp zijn de winkels nog wel open, maar de luiken zijn voor de ramen gelaten, alsof de Chinezen dat met elkaar hadden afgesproken. ‘Ze vormden een groep, en de Europeanen die vertrokken waren vormden met elkaar ook een groep, maar zij hoorde nergens bij.’ Ze passeert de Indo-Europeanen die aan de grens van de kampong wonen en geen geld hebben om te gaan schuilen in Bandoeng. ‘Bij hen hoorde ze evenmin.’
Ze denkt aan haar schoonmoeder, aan de clan van de Verboekens, die samen met de andere clans op Banda een gemeenschap vormen.
| |
| |
‘Hoe zou je geborgen binnen een dergelijke collectiviteit op een oorlogssituatie reageren?’ Zijzelf is geen deel meer van zo'n collectiviteit. De gedachte aan haar schoonmoeder vervult haar eerst met weerzin vol ressentiment, maar dan bedenkt ze: ‘Daar kent iedereen me, en hier kent niemand me.’ Die zin echoot een eerdere uitspraak van haar man, die op haar verhaal hoe ze in Soekaboemi neerbuigend was behandeld, had gezegd: ‘Wat wil je anders, hier weet immers niemand wie ik ben.’
Vervreemding en maatschappelijk isolement zijn een eerste voorwaarde om het exotische te kunnen ervaren. Ze zorgen ervoor dat jouw aanwezigheid op de plek waar je bent noch voor jouzelf noch voor iemand in de buurt vanzelfsprekend is. Er wordt geen rekening meer met je gehouden. Als Etta terugfietst komt ze in het bombardement terecht waarover ze eerder de luchtbescherming had nagepraat. Ze hoort geen luchtalarm. Ze ziet hoe van onder de vleugel van één van de drie vliegtuigen boven haar een lang zwart ei naar beneden valt. Pas als dat explodeert snapt ze wat er gebeurt. De vliegtuigen scheren over de weg. Ze laat zich in de berm vallen en hoort de kogels in het asfalt van het wegdek slaan.
‘Vreemd genoeg was ze niet bang en nog vreemder leek het haar dat zij toen niet aan Harry en de kinderen had gedacht. Zo is een oorlog, zo is een oorlog, eentonig en onafgebroken in een zelfde ritme als machinegeweervuur, dat was het enige wat ze kon denken.’ Door het bombardement heeft de vervreemding zich verder doorgezet dan als maatschappelijk isolement alleen: Etta is zelfs het contact met haar man en kinderen kwijt. Ze voelt niets meer. Maar zodra de vliegtuigen weg zijn, slaat de angst toe. Voorwaarde twee voor de ervaring van het exotische is de nabijheid van de dood. Eén meter naar rechts en de kogels hadden Etta doorboord in de berm.
Ze komt thuis. Huize Sonja staat er nog. Simon is even naar Siti, zegt Edu. ‘Heeft mammie de vliegtuigen gezien?’ Reneetje: ‘Ze poepten en Simon zei dat wij in de schuilkelder moesten.’ Eerst was het leuk geweest, Simon had verteld over zijn moorden. Etta: ‘Ik wist niet dat Simon zo goed verhaaltjes kon verzinnen.’ Maar toen het bombarderen begon was Simon erg geschrokken en had gezegd een koffer naar Siti te moeten brengen. ‘Ik geloof dat het mammie's koffer was,’ zegt Edu. Die had ze de avond ervoor klaargezet in de schuilkelder, met al haar geld erin. De twee rugzakken van haar kinderen en de koffer van Simon staan er nog, de hare is weg. Ze is nu ook haar laatste steun in de wereld kwijt, de economische. Ze is niets meer, heeft niets meer. Nu is ze zover dat het exotische aan haar kan openbaren wat ze nog altijd weigert te zien.
| |
| |
Dat gebeurt in de tweede tocht door de buitenwereld: een wandeling naar de kampong waar Siti woont, het domein van de inlanders. Etta is daar nog nooit geweest, Edu wel, hij is een paar keer met Simon bij Siti langsgegaan. Ze snapt zijn routebeschrijving niet en beseft dat ze Edu en Reneetje mee zal moeten nemen. ‘Zo zijn ze gegaan.’ Het is twaalf uur, er zijn weinig mensen buiten. Toch voelt Etta een dreiging - de kinderen voelen die niet. Opeens herkent Etta voor het eerst in Edu de gestalte van haar man, zijn mooie rechte rug en halslijn. Edu is voor haar Harry geworden, degene zonder wie niemand haar kent.
Onderweg vraagt Edu haar om uitleg over wat Simon vertelde: hoe hij uit de gevangenis was ontsnapt en op een prauw naar Makasar was geklommen, en daar de oppas die hem kwam terughalen had doodgeslagen. Reneetje vult een raar detail in: ‘Toen oppas Mikkie dood ging, heeft hij een drol in zijn broek gedaan.’ Dat overtuigt Etta van de waarheid van Simons verhaal. Maar in plaats van bang te worden voor de moordenaar die haar geld heeft gestolen, wordt ze boos. Ze denkt: ‘Harry moet tegen hem zeggen dat hij zulke verhalen niet aan de kinderen mocht vertellen.’ Aangenomen dat Harry terugkomt, denkt ze daarna - de enige gedachte die ze niet wilde denken.
Edu: ‘Mogen mensen andere mensen wel dood slaan?’ Wat moet Etta antwoorden? ‘“Ach, mijn jongetje,” zei ze hardop, maar niet tegen hem.’ Etta beseft nu zelf een eindpunt te hebben bereikt: ‘De onzekerheid was zo totaal dat zij zich ook niet meer verweerde.’ Ze laat het identiteitsverlies over zich komen, ze wil en kan er niet meer aan ontsnappen. Ze laat haar omgeving met haar doen wat die wil. En de omgeving reageert.
Eerst wordt het volkomen stil. ‘Het was of zij drieën alleen achter gebleven waren, in een land dat niet meer bewoond werd door levende wezens.’ Alleen de vegetatieve wereld bestaat nog, planten, bomen en het gras met bijbehorend geritsel en watergeruis. ‘Het ophouden van alle geluiden door mensen of dieren voortgebracht deed een gevaar vermoeden waartegen geen maatregelen waren te treffen.’ Het verdwijnen van de dieren uit de omgeving verwijst naar het gevaar voor het dierlijke aan haarzelf, haar lichaam.
Ze loopt achter haar kinderen aan over een rivierbruggetje, over modderige sawahdijkjes, tot ze bij de kampong komen, omgeven door een ondoordringbare haag van bamboewortels: de fysieke manifestatie van de andere wereld. Hier doet zich het tweede teken van het naderende exotische voor: de objectieve blik. Ze lopen met hun drietjes tussen de huizen, merken dat er overal mensen zijn, maar niemand komt te voorschijn. Opeens ziet ze voor een huis Siti staan en Simon die met Oemar Makasar naar buiten komt lopen. Reneetje duikt in de
| |
| |
armen van Siti, Edu holt naar Simon. En dan begint Etta te registreren, oordeelloos en onbetrokken.
Ze hoort niets meer. ‘Ze kon alleen maar zien. Ze zag Simon en Siti en Oemar en haar eigen kinderen, en ze zag dat de geiten aan palen waren vastgebonden en de kippen onder de korven geborgen. De kree van het andere huis werd een beetje opgelicht, waardoor het magere gezicht van een heel oude vrouw te zien was, die dadelijk daarop de kree weer liet vallen. En omdat zij zo goed zien kon, heel scherp en duidelijk alles zien kon, ontdekte zij haar eigen kleine blauwe koffer tegen de achterwand van Siti's galerij.’
Het is alsof ze voor het eerst de andere wereld ziet waarin ze leeft. Ze ziet zichzelf daarin als op een toneel, waarop ze een rol speelt. ‘Daarom was het misschien, omdat het toch maar een rol was, dat ze met zekerheid, kalm en heel duidelijk kon spreken.’ Ze reageert alsof de andere wereld nog haar eigen wereld is: ‘Je hebt de verkeerde koffer meegenomen, Simon.’ Simon: ‘Ik was bang.’ ‘Breng hem terug naar huis.’ Ze beveelt, zoals Hollanders dat deden bij inlanders. Onmiddellijk loopt Siti weg, voor de tweede keer die dag, zij accepteert al geen orders meer. Etta voelt hoe overal vanuit de kampong naar hen wordt gekeken, even scherp en duidelijk mag je aannemen als zijzelf kijkt naar wat er rond haar gebeurt. Ze is nog niet zo objectief geworden dat ze zichzelf van buitenaf ziet. Ze ziet Simon overleggen met Oemar. Hij zal Etta en de kinderen terugbrengen, zij het langs een andere route. Als ze de rivier over zijn, wijst Oemar hen het pad dat ze moeten volgen en keert terug naar de kampong.
‘Waarom gaan we door het ravijn en niet over de sawahs?’ vraagt Etta. Simon: ‘Oemar Makasar heeft de weg gewezen.’ Etta wil nog altijd haar eigen toestand niet begrijpen. Als ze haar vraag voor de tiende keer herhaalt, antwoordt Edu: ‘Mammie moet niet zo zeuren. Begrijpt mammie dan niet, dat Simon het niet wil zeggen?’ Wees blij, vervolgt hij, dat Oemar Makasar ons heeft geholpen, hij is de ‘kepala rampok’ (de ‘leider van de plunderingen’).
Haar kinderen snappen heel wel de regels van de samenleving waarvan Etta geen deel meer is. Edu en Reneetje zijn thuis in de andere wereld, Etta uitsluitend in haar eigen. Als Reneetje moe wordt en door Etta wordt opgetild, wil ze alleen op de heup worden gedragen, als bij een baboe, en ze herhaalt zo vaak dat ze terug wil naar Banda - ‘Mau pulang ke Banda’ - dat ze er hysterisch van wordt. Haar gezichtje is rood, opgezwollen van het huilen. Etta vindt haar alleen maar een klierig kind.
Dan, kort voor het eind van de tocht, al in het aangezicht van huize Sonja, breekt het exotische binnen bij Etta, ervaart ze het exotische als
| |
| |
alles wat zijzelf niet is. En ontdekt daardoor wat zij wel is. Uit het ravijn gekomen blijkt het groepje vlak bij huis te zijn. Ze moeten alleen nog wat sawahdijkjes over. Simon holt vooruit met Reneetje en de koffer op zijn schouders. Etta moet haar schoenen uitdoen om meer houvast te hebben. Edu blijft bij haar wachten. Als ze op ook blote voeten prompt wegglijdt en in de weke sawahgrond zakt, zegt Edu geërgerd: ‘Mammie is toch een echte totok.’
Zo ver is het gekomen. Haar kinderen zijn niet alleen vervreemd van haar, ze rekenen zichzelf tot een ander ras. Als Etta voort poogt te strompelen, wijst Edu haar op de pantjoran, de waterstraal uit het bevloeiingssysteem, en zij wast haar voeten. Op haar vraag waar Simon is gebleven, antwoordt Edu: ‘Die is al thuis. Mammie hoeft over hem niet meer ongerust te zijn. Siti zei maar steeds dat de Japanners alle Europeanen zouden vermoorden en hun huizen zouden verbranden. Maar ik heb hem gezegd dat hij niet bang hoeft te zijn, want wij zijn Bandanezen.’
Edu beschouwt zichzelf als Indo-Europeaan en is daarom niet bang voor het lot dat de Nederlanders boven het hoofd hangt. Etta evenwel is totok, Europeaans, en dus fysiek bedreigd - Edu zegt het, maar begrijpt het niet. Etta snapt het wel. Wat is er van haar wereld over? ‘Met haar was iets vreemds gebeurd. Op de wreef van haar linkervoet spoelde een grote moedervlek te voorschijn uit de modderlaag. Ze keek er naar, naar die vlek had ze als kind altijd al moeten kijken. “Gelukkig dat die vlek er is,” zei ze tegen zichzelf, “daaraan kun je je voeten herkennen.”’
Etta's eigen wereld is ingekrompen tot haar lichaam: dat is het enige waaraan ze nog houvast heeft, waarin ze thuis is, dat vertrouwd is, herkenbaar. Het enige wat haar resteert is het bare bestaan. Aangeraakt door het exotische begrijpt Etta dat ze uitsluitend nog haar eigen lichaam heeft, de rest van de wereld heeft zich van haar afgewend. Alles is andere wereld geworden, alleen haar lichaam is nog eigen wereld.
Dat Beb Vuyk het verhaal hier eindigt, maakt duidelijk dat het exotische haar thema was - daarover gaat het verhaal en nergens anders over. We horen niets over het verdere leven van het gezin en de huisjongen onder de bezetting en later. Misschien worden ze wel vermoord, wordt het huis verbrand. Vuyk wil iets anders vertellen. Door zich op Etta te concentreren, door heel precies te beschrijven hoe het transformatieproces verloopt dat het exotische veroorzaakt als het iemand aanraakt, geeft ze de lezer de ruimte om zelf het inzicht te verwoorden dat het exotische woordeloos aan Etta heeft meegedeeld.
| |
| |
Dat inzicht is dit: als de hele omgeving rondom je exotisch is geworden, maar jij niet, kan dat niet anders betekenen dan dat jij het exotische element in die omgeving vormt. Anders gezegd: het waren de Nederlanders die exotisch waren in Nederlands-Indië, niet de inlanders, niet de natuur. Zij hoorden daar niet thuis. Zij vormden de andere wereld. Hun onvermogen dat te aanvaarden, bracht hen ertoe hun wil op te leggen aan de inlanders, in plaats van de inlanders de kans te bieden hen te veranderen. Iets wat Etta's kinderen wel hebben laten gebeuren. Zij hebben zich, met de inlanders, gemetamorfoseerd tot Indonesiërs, onafhankelijke mensen, wat hier wil zeggen: onafhankelijk van de Hollanders.
Huize Sonja is autobiografisch te interpreteren, als een poging van Beb Vuyk om te analyseren hoe zijzelf geen echte Indonesische heeft kunnen worden - geschreven zes jaar na haar ongewenste terugkeer naar Nederland (het verhaal werd voor het eerst in 1966 gepubliceerd in Tirade). Wat wringt in deze lezing is dat ze haar kinderen wel de oversteek naar de andere wereld laat maken, terwijl deze in werkelijkheid ook naar Nederland zijn teruggegaan.
Een autobiografische interpretatie is, denk ik, nergens voor nodig. Ook de Nederlandse koloniale geschiedenis is ver achter de horizon verdwenen en draagt niet echt meer bij aan de actualiteit van het verhaal. Het exotische evenwel is nog altijd springlevend en aanweziger dan ooit. We hoeven er geen verre reizen of veroveringstochten meer voor te maken, het is tussen ons in komen wonen. Pogingen het te neutraliseren door het te dwingen tot ‘integratie’ maken duidelijk dat het zijn vermogen om ons leven voor onszelf vreemd te maken niet verloren heeft. Angst voor ‘allochtonen’ is de angst dat zij ons van een afstand zien zoals wij werkelijk zijn, in plaats van hoe wij menen te zijn.
Het exotische verstoort onverminderd de vertrouwde wereld en de gezapigheid of verblinding die daarin dreigt. In laatste instantie toont het ons wat wij allen, vreemd of vertrouwd, zijn: vreemdelingen op aarde. Mensen zijn het enige echt exotische in de wereld, het element dat hier niet thuishoort. We kunnen dat beter aanvaarden dan onze wil op te blijven leggen aan wat wij niet zijn, met alle verwoestingen van dien in natuur en cultuur. Alleen ons lichaam is ons eigen. Alleen als lichaam, met alle eigenaardigheden daarvan, zijn we elkaars gelijken, inclusief dieren en planten. Laat dat, anders dan in Huize Sonja, niet het uiteindelijke inzicht zijn, maar een beginpunt. Hoop op de mogelijkheid van een gezamenlijke metamorfose.
|
|