De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |
Teigetje & Woelrat | |
Hendrik en Willem van Albada
| |
[pagina 293]
| |
We raakten steeds meer aan elkaar verslaafd. Ineens had ik een broer en een man. Het kon niet op en het was een feest voor me om zomaar opeens middenin het oude Amsterdam te mogen wonen. Ik ontmoette zijn vrienden Wim (‘Wimie’) & Michael (‘het Loodgietend Prijsdier M.’), Ronald (‘de Jonge Indische Nederlander R.’), Ad (‘Kandidaat Katholiek A.’) & Gottfried (‘Pluum’) en Frankie, die een paar keer als minnaar op bezoek kwam. Deze laatste was een in mijn ogen beeldschone bruine Indische Prins met zeer wellustige billen en - voor zover ik kon nagaan - een buitengewoon vriendelijk karakter. Gerard plaagde Frankie en spotte met hem. Ik begreep niet goed waarom, maar blijkbaar kon hij het niet laten. Misschien wegens het Duitse adagium: ‘Waß sich liebt daß neckt sich.’ Frankie zou met Indisch accent gezegd hebben: ‘Wel jij in mijn bel?’ en gevraagd hoe zijn ouders het vonden dat hij van de Griekse Beginselen was: ‘Wij Endische mensen, wij berusten daarin.’ Ook pestte Gerard Ronald en Frankie door ze ‘blauwe’ of ‘plopper’ te noemen, woorden die ik niet kende. Frankie liet zich tot mijn grote spijt al gauw niet meer zien en bleek later verloofd te zijn met iemand van de Televisie, een kennis van Gerard. Ondanks het feit dat ik Ronald ook heel lief en aantrekkelijk vond, deed hij wat gemelijk tegen mij en vond het blijkbaar maar idioot dat Gerard zich zo snel aan mij hechtte. Waarschijnlijk hoopte hij zelf op een partnerschap met Gerard, die ‘zijn geest niet goed kon opmaken’. Wimie en Ronald konden erg goed ‘nichterig’ doen: het hangende handje, ik sla met mijn tasje!, en allerlei nichtenpraat, die zowel vermakelijk als ontluisterend was. Van Gerard leerde ik een voor mij geheel nieuw vocabularium, zoals Geheime Opening, Geheime Deel, waterstijfje (een ochtenderectie als je de avond tevoren bijvoorbeeld Sherry gedronken had), fransje, tamp, vleeslul, bloedlul enzovoort. Ook leerde ik dat er in Amsterdam heel veel zo-bars en ook nachtsauna's waren, waar men elkaar ontmoette of sekscontacten zocht. Wimie werkte bij een Amsterdams bedrijf dat tv-reclamespotjes maakte en had het daar blijkbaar wel naar zijn zin. Ik vond hem niet zo aantrekkelijk maar hij had wel een steviger lichaam dan ik en speelde mooi viool. Hij was beslist muzikaal. Als dat ter sprake kwam riep Gerard altijd dat híj hobo speelde: Hobo d'amore en hobo da kakkia. Tegen mij deed Wimie gemaakt aardig en joviaal en hij maakte tal van spottende grapjes in het Engels tegen Gerard, die ik niet goed kon volgen. Ronald en hij uitten regelmatig een zelfde soort hinniklachje, soms aanzwellend tot een bulderlach. Wimie's vriend Michael was een knappe, wat stille, vosachtige jongen. Hij | |
[pagina 294]
| |
sprak alleen af en toe wat in het Engels met Gerard of Wimie. Over Wimie's vroegere relatie met Gerard hoorde ik niet zoveel. Later werd mij uit de bundel Brieven aan Wimie duidelijker dat hij op den duur Gerards waanzin en tirannie niet meer had kunnen verdragen en had gekozen voor een ‘gewone’ jongen als vriend. De vriendschap was geëindigd met een razernijaanval van Gerard die dronken was en die na een vechtpartij, waarbij veel glas sneuvelde, met blote voeten door het glas was gelopen en bloedend en wel Wimie, die de trappen afvluchtte, een zware braadpan met rollade en al achterna had gegooid, wat zonder ongelukken was afgelopen. Toen dokter Groothuyse kwam, die in het voorbijgaan op de trap pan en rollade weer had bijeengebracht, had Gerard telkens verklaard dat hij dood wilde en tussendoor gevraagd of het kwaad kon, met al dat bloed. Waarop dokter laconiek had geantwoord dat er genoeg alcohol in zat om alles te desinfecteren. Gerard vertelde wel dat hij met Wimie in Londen had gewoond omdat hij in het Engels wilde gaan schrijven en dat hij in het National Hospital for Nervous Diseases had gewerkt en een toneelcursus had gevolgd. Ook vertelde hij een paar anekdotes: er waren in Engeland toen treinen met aparte coupés, dus zonder gangen. Om te vermijden dat, op de stations waar de trein stopte, andere passagiers bij hun in de coupé zouden komen, ging Wimie bij elk station voor het raam staan, deed spastisch en vertrok zijn gezicht alsof hij zwakzinnig was, zodat de mensen terugdeinsden en een andere coupé kozen. Wimie's ex-verloofde T. liet vaak winden en zei dan dat ze het van de dokter niet mocht inhouden. Ook scheen ze de kunst te verstaan met haar geheime deel sigaretjes te roken. De vroegste foto's uit ons archief zijn van Wimie en Gerard. Foto's voor de deur van een van hun woonadressen in Londen, mogelijk 16 Regent Park, nabij Russel Square, in 1956 of'57. Volgens Gerard een ‘krothuis’ en inmiddels afgebroken en vervangen door nieuwbouw. En foto's op een oude begraafplaats, niet ver daarvandaan, die tevens als park fungeert. Mogelijk het fraaie Tower Hamlet's Cemetery. Verder foto's van hun ‘huwelijksreis’ naar de Franse Rivièra, waarschijnlijk in de zomer van 1957, een herhaling van Gerards huwelijksreis met ‘de dichteres H.M.’ Ronald organiseerde een etentje bij Wim en Michael thuis, dus in Gerards vorige woonhuis. Ronald kookte daar Indonesisch en ik had de gelegenheid iedereen wat beter te leren kennen, het interieur van het achterhuis op de Oudezijds Achterburgwal 55 en poes Denise, Justine's vroegere huisgenoot, te zien. Denise was een zeer welgedane Cyperse kat, terwijl Justine meer een slank hondje leek. In het | |
[pagina 295]
| |
Interieur Rozendwarsstraat 9II, 1965 met Friese poes Kinky
Poes Justine op bed, 1964
| |
[pagina 296]
| |
voorhuis woonde ‘de dichteres H.M.’, die halve dagen werkte op het Stadhuis van Amsterdam, bij de Kunstraad. Om de vriendschap van mijn kant wat aan te halen stelde ik voor samen een auto te huren (ik had wel mijn rijbewijs maar geen auto), een tochtje naar een plaats in Duitsland te maken, daar te overnachten en dan de volgende dag weer terug te gaan. Dat leek iedereen wel een leuk idee. Maar wat later voorzag Gerard allerlei problemen en annuleerde het plan, wat hem door de anderen niet in dank werd afgenomen.
Het huis in de Rozendwarsstraat was een prettig aandoende ruimte. Als je binnenkwam stond links de houten keukentafel met een simpele aluminium hanglamp erboven, die als afval bij de weg was gelegd en die Gerard had meegenomen en van buiten geverfd. Hij was dol op het verzamelen van voorwerpen en zelfs meubels die als afval ‘aan de weg’ waren gezet, terwijl er volgens hem ‘niets aan mankeerde’. Een ronde salontafel in Gispen-stijl met een wit blad kwam ook van de vuilnis en stond op wisselende plaatsen in de kamer. Dat het niets gekost had, gaf hem een geweldige kick. Op die tafel stond een kerstboompje onder een stolp. De stolp was een zeer grote omgekeerde accubak; het boompje was een uitvouwbaar kunstboompje, dat hij ‘geplant’ had in een bedje van gips op een passend houten plankje. Het gips was naderhand groen geverfd en met mos bedekt. Het boompje was smaakvol versierd, ook met kleine gekleurde elektrische kaarslampjes, zodat het geheel 's avonds als sfeerverlichting diende. De wand achter de keukentafel had twee ramen die uitkeken op de achterkanten van oude pakhuizen, waar nooit iets of iemand te zien was, op een paar vogels na. Als er een duif zat declameerde Gerard: ‘Een duif van verre terebinthen’. Direct links naast de voordeur was een overgeschilderde oude kastdeur, die fungeerde als deur van de douche/wc-ruimte: Een geëmailleerde witte douchecabine en daar tegenover het toilet met een heel klein raampje aan de buitenmuur. In de douche lag een groen dik rond stuk badzeep van het merk Morny, geurend naar ‘French Fern’. Die geur vond ik heel aangenaam en hij was zo sterk, dat ik vreesde dat mijn moeder meteen in de gaten zou hebben dat er iets loos was, want wij gebruikten thuis alleen maar vrijwel reukloze Palmolive zeep, afgezien van de luxe zeep die mijn moeder op haar verjaardag cadeau kreeg. Een man hoorde geen ‘luchtje’ te hebben. Die geur van ‘Morny French Fern’ doet me altijd onmiddellijk denken aan de douche van de Rozendwarsstraat. (Voor wie geïnteresseerd is: dezelfde zeep is nog te | |
[pagina 297]
| |
bestellen via internet in Engeland.) Naast de douchecabine was nog net ruimte voor het poezentoilet, dat weer een eigen luikje naar de huiskamer had. Alles getimmerd door het baasje zelf. Recht vooruit, als je binnenkwam, was in de hoek links naast het raam een granito aanrecht met een oud tweepits elektrisch kookstel erop en voor het glas- en aardewerk een houten hangkastje erboven dat getimmerd was door ‘Ome Dirk’Ga naar eind1. Aan de wand van de douche/toiletruimte hing net zo'n kastje, maar kleiner, voor toilet-en scheergerei. Die kastjes zijn altijd bij ons gebleven. Rechts naast het aanrecht een antiek fornuisje met ringdeksels, voor tien gulden overgenomen van de vorige bewoners, waarvan Gerard zelf de vuurpotbekleding vernieuwd had, met erboven een waslijntje voor de theedoeken. In dat fornuisje verstookte hij behalve eierkolen alle brandbare afval en papier en tot mijn verbazing ook de natte turfmolm, drek en kranten uit de kattenbak, wat stinkende rook- en dampwolken door de kacheldeksels deed ontsnappen. ‘Het vuur reinigt alles!’ zei hij dan. De gammele vloer van de keukenhoek had hij netjes betimmerd met hardboardplaten, die met lijnolie waren behandeld. Het droogde niet helemaal, zodat in de hoeken stof aan de kleverige oliemassa bleef plakken. Als afscheiding van de rest van de etage, de zitslaapruimte, stond er een nieuwe open moderne boekenkast van de Bijenkorf, waar hij heel trots op was. De vloer was bedekt met harde, ruwe naturel kokosmat en liep zo schuin af naar de ramen aan de straatkant dat een in de keuken neergelegd pingpongballetje meteen naar het raam rolde, tot grote vreugde van Justine. Als je daar binnenliep stonden er aan de linkerwand nog twee zulke kasten met deurtjes voor de onderkast en daartussen was de schoorsteen met een cilindervormige zwarte Nobel-kachel ervoor en een los olietankje ernaast. Hij diende ook om de koffie warm te houden, volgens Gerard: ‘De bruine drank die koffie heet’. In de boekenkasten stonden onder andere boeken van zeer door hem bewonderde schrijvers als Nescio, Poe, Céline, Albee, Pinter, Nabokov, Couperus, Genet, Jung, de meeste Russische klassieken en bovendien de Bijbel. Op het wandje tussen de twee ramen hingen een witgeverfd houten kruisje en drie pauwenveren. Ik bedenk nu pas dat die misschien wel de Vader, de Zoon en de Heilige Geest symboliseerden, maar ik kan me niet herinneren dat zoiets in die tijd aan de orde kwam. Buiten, aan het linkerraam, had Gerard een vrachtwagenspiegel gemonteerd, zodat hij kon zien wie er beneden voor de deur stond. De bloemen in de glazen flessen moeten mijn werk zijn geweest, want Gerard hield meer van plastic bloemen. Daar had hij een aardige | |
[pagina 298]
| |
verzameling van en er kwamen telkens nieuwe bij, die hij cadeau kreeg. Ik herinner me nog geraniumtakken, rozen, een prunustak en primula's. Ook hield hij van gekleurde glazen flessen of kruikjes en overigens van alle soorten kitsch, hoe gemener hoe mooier. Tegen de rechterwand, waar de kamer smaller was door het ernaast gelegen trappenhuis, stond een antieke empire ladekast van mahoniehout. Die was van Gerards moeder geweest evenals een uitgeholde, gepolijste en zwart gemaakte kokosnoot, gedragen door drie olifantjes en met een deksel die net zo'n olifantje als handvat had. Zij was op 11 september 1959 overleden aan de uiteindelijke gevolgen van zware reumatiek en goudinjecties. Hij sprak gewoonlijk weinig over haar maar hij heeft stellig heel veel van haar gehouden. Hij vond dat ik op haar leek. Volgens Gerard waren de volgende uitspraken van haar afkomstig: ‘Wij zijn hier niet op een taalkundelijk congres!’ ‘Dat spant de koning! ‘Ik denk de mijne! En ook het woord ‘ingribbeledienten’. Voorbij die ladekast stond tegen de rechtermuur, direct bij het raam bij wijze van bed en zitbank een twijfelaar met een sprei van grof gestreepte roze/grijze Ploeg-stof erop. Bij de lange zijde van het bed stond een eenvoudige, vrij grote, witte, moderne salontafel met zwarte pootjes, voorzien van een ingenieuze vinding, waar Gerard nogal trots op was: aan een haak die in de onderkant van het tafelblad was geschroefd hing een plastic emmertje dat diende als prullenmand. Het voordeel was dat dit emmertje niet kon omvallen of omgeschopt worden, want dat was een reuze sof, al die proppen papier over de vloer. In de voorgevel aan de straatkant waren twee ramen met brede witte luxaflex ervoor. Die ramen keken uit op de kantoren en de expeditie van Bols, aan de overkant van het straatje. Die laatste zorgde overdag voor veel geschreeuw, gebulder en geknal van vaten die op vrachtwagens werden geladen. Gerard kon slecht tegen dat lawaai. Als er weer onverwacht kabaal was zei hij: ‘Onderuit Jansen! De kar wipt. God nog aan toe!’ En als het voorbij was: ‘De stilte die bezielt!’ 's Ochtends tijdens de koffiezetceremonie en het douchen sloot ik de luxaflex, omdat we dan een tijd lang naakt rondliepen. Maar volgens Gerard was dat helemaal niet nodig. Ze moesten gewoon half open blijven. Niemand kon dan van buitenaf wat zien. Tot op een dag - Gerard was alleen thuis - plotseling de zedenpolitie aanbelde. Twee mannen met hoeden en in regenjassen vertelden dat ze klachten hadden vanuit de kantoren van Bols, dat bij ons twee mannen voortdurend naakt rondliepen en het waren nog homo's ook! De zaak was snel gesust en voortaan bleven de jaloezieën 's ochtends dicht. | |
[pagina 299]
| |
Voor het linker raam stond een kleine Ahrend-kantoortafel, waaraan hij met de kroontjespen brieven schreef en die tegenwoordig nog dienst doet in ons atelier. De enige fauteuil was een originele, wat sleetse Rietveldstoel. Een soort glijbaan van gebogen, grijs geverfd houtplaat op ronde zilverkleurig geverfde buisjes gemonteerd, met rechte plankjes als armleuning. Als je er een tijdje in zat gleed je altijd onderuit. Het was me al opgevallen dat Gerard grijze lakens had, maar bij nader onderzoek bleken ze niet muisgrijs geverfd te zijn, maar gewoon grijs van het vuil. Blijkbaar maanden- of jarenlang niet gewassen. Ik stelde voor de lakens te gaan wassen in de wasserette op de Rozengracht (die bestaat nog steeds) en nam meteen zijn veel te lang gedragen ondergoed mee. In de wasserette wachtte ik tot de juffrouw even de andere kant op keek en stopte toen zo snel ik kon alles in de machine. Toen hij 's avonds tussen de schone lakens kroop, kankerde hij dat hij schone lakens verschrikkelijk vond. Aan de overkant van de Rozengracht was een gezellige, drukbezochte warme bakker met een Anton Pieck-achtig trapje voor de deur (deze bakker bestaat ook nog steeds). En beneden in de Rozendwarsstraat, in de belendende panden, een welgevulde groentehal en daarnaast een vishal. Gerard kocht daar meestal in en bij de buurtboodschappen nam hij poes Justine mee aan een blauw leren lijntje, tot vermaak van de omstanders. Vaak zat of stond ze dan op Gerards schouders. Op 5 september 1963 schreef hij aan Jaap Harten: ‘Ze zal heel wat opzien baren in de buurt, als ze aan het blauwe lijntje meegaat boodschapjes doen, en overal vriendelijke woorden of iets lekkers krijgt, of “speelgoed dat van een gestorven kindje is geweest”’Ga naar eind2 Bij de visboer kocht hij altijd wijting, die even gekookt werd op het fornuis, ontgraat en gemengd met wat brood en sla, alles volgens het advies van het Penguin-kattenboek. Justine werd helemaal wild zodra ze de vis rook en hield niet op met haar hoofdje tegen je benen te stompen, vol ongeduld, tot eindelijk haar bakje gevuld werd. Ook ging hij vaak naar de Albert Cuyp-markt waar hij onder andere heerlijk pittige afgekeurde kaas - met te veel gaatjes - kocht. Hij zei dat het op de Engelse Cheddar leek. Toen ik later eens bij de groenteman inkocht, was die teleurgesteld dat Gerard niet kwam en vroeg me: ‘Is de baas ziek?’ Op een keer kreeg ik een raar geknakt boeketje van Gerard. Na wat doorvragen bleek dat hij het na het einde van de markt ergens van de grond had opgeraapt. Verder kreeg ik nooit meer bloemen. Als ik er tussen de middag was, bakte hij een omelet voor me in een sloot olijfolie. Dat vond ik heel lekker maar op een keer vond ik | |
[pagina 300]
| |
er een graat in. Sindsdien vertelde hij overal dat ik de enige in West-Europa was die in een omelet een visgraat wist te vinden. Hoewel ik me direct thuis had gevoeld was ik af en toe nog wat verlegen met de situatie en wat schutterig als ik niet alles direct begreep wat Gerard vertelde of beweerde. Dan bleef ik achter een stoel haken of gooide per ongeluk een glas om, wat tot gevolg had dat hij mij erg ‘spastisch’ vond.
Al gauw moest ik van Gerard een bijnaam bedenken, zodat hij die in zijn werk kon gebruiken als ik daar in voorkwam. Dat vond ik een moeilijke opgaaf. Maar toevallig herlas ik net het tweede deel van Winnie de Poeh, dat Het huis in het Poeh-hoekje heet en waarin voor het eerst Teigetje op het toneel verschijnt. Deze Teigetje is gevreesd om zijn springerigheid en gestomp, en trekt op een keer plotseling het kleed van de tafel waarop Poeh zijn honingpotten stonden en rolt met het kleed over de vloer. Als Poeh, die dat niet leuk vindt, dan vraagt: ‘Waarom deed je dat?’ zegt Teigetje: ‘Het loerde al de hele tijd op me!’ Ik vond het ‘spastische’ gedrag van Teigetje wel wat op het mijne lijken en stelde dus de naam Teigetje voor, die meteen werd goedgekeurd.
Het werd een koude winter en we moesten er vaak op uit, baggerend door de sneeuw, om zakjes kolen voor het fornuis te halen en olie voor de oliekachel, olie-petrolie zoals Gerard het noemde, in een souterrain aan de Lauriergracht. ‘Het geeft sneeuw als wolle’ zei hij dan. En overal hoorde je de Westertoren: ‘Dona nobis pacem, pacem’. Als het fornuisje dan weer lekker brandde zei hij steevast: ‘Kachelie kachelie brandie brandie’. Poes Justine genoot van de warmte en ging het liefst onder het fornuis liggen, tot haar haren bijna schroeiden. Gerard was lief voor haar en zorgde perfect voor haar eten, drinken en de kattenbak. Soms zette hij haar bovenop de ladekast, klapte haar oorschelpjes naar achteren, wat heel mal stond, kwam met wijd geopende mond langzaam op haar snuit af tot ze terugdeinsde en zei dan: ‘Qui se fait brebis, le loup le mange!’ Of hij beet zachtjes in haar oor totdat ze klagelijk miauwde en zei: ‘Liefdesbeetjes!’ of ‘Je hebt straf verdiend’. Op de interieurfoto is niet Justine te zien, maar de zwarte Friese poes Kinky, die later in ons leven kwam. Ik merkte dat Gerard een forse drinker was. Toch had ik niet in de gaten dat hij daardoor een wat gezwollen roodachtig gezicht had. Ik zag het aan voor ‘gezond’. Pas later, toen hij periodiek minder dronk, zag ik dat zijn gezicht minder dik werd. In de tijd dat ik hem ont- | |
[pagina 301]
| |
moette dronk hij een liter jenever per dag. Later ging hij geleidelijk over op vier flessen rode wijn per dag. Hij kocht bij wijnhandel Jan Jonker ‘Prokupac’, een goedkope rode Joegoslavische wijn, die ik vrij wrang vond, maar nog net geen rode inkt. Het was te drinken, maar meer ook niet. Elke ochtend vroeg hij: ‘Hoe is mijn adem?’ En als ik dan terugdeinsde bij het ruiken van de door drank, wijn en spanning veroorzaakte slechte adem ‘Zeker weer een putlucht?’ Maar als ik hem waarschuwde voor die slechte adem was het meestal: ‘Je ruikt je eigen bovenlip!’ De drank werd door Jonker in het trapportaal bij de voordeur afgeleverd. Hoe hij daar binnenkwam weet ik niet meer. Misschien na aanbellen bij buren of misschien had hij een sleutel van de buitendeur. Op de drankflessen was nog statiegeld. Gerard zette alle soorten flessen net buiten de voordeur in het trapportaal, met soms ingewikkelde berekeningsbriefjes en commentaar wegens te weinig aftrek van statiegeld bij een vorige keer.
Gerard was op een punt gekomen, dat hij de honderden brieven en de talloze telefoontjes met verzoeken om lezingen en interviews, die na het verschijnen van Op Weg Naar Het Einde en na zijn televisieoptreden in ‘Literaire Ontmoetingen’ op 11 december waren binnengekomen, niet meer aankon. Daarom had hij met Perkin W. (‘Londense Vriend P.’) afgesproken zich enkele weken terug te trekken om tot rust te komen in diens buitenhuis op het land, ‘The Chase’, niet zo ver van Londen, waar Perkin ook nog een appartement bezat aan Regent Park Terrace. Gerard had mij graag meegenomen naar Engeland, maar wegens mijn studie kon dat helaas niet. Ik bood aan dan op poes Justine en op het huis in de Rozendwarsstraat te passen. Intussen was ik in het derde jaar van mijn studie farmacie in Utrecht. Ik volgde nog alle practica maar van de colleges begon er wel eens wat bij in te schieten. Toen hij vertrokken was besloot ik het huis eens schoon te maken, de ramen, de jaloezieën en vooral het zoldertje, dat nog onontgonnen terrein was gebleven, erg vuil en koud, direct onder de dakpannen. Ook bracht ik een nieuw laagje lijnolie aan op de schraal geworden hardboardvloer van de keuken. Op 12 februari kreeg ik de eerste van elf brieven uit Engeland, die begint met ‘Lieve Teigetje,...’ en is geschreven aan een lessenaar in het Hoofdpostkantoor van het plaatsje Braintree, dat hij later ook Hersenboom noemt. Hij schrijft eerst over het vele overstappen en wachten wegens de gebrekkige trein- en busverbindingen naar het dorp Sible Hedingham. Maar het weer is mild en windstil, ietwat nevelig maar niet onaangenaam, schrijft hij. Dat hij veel kaas en spruiten gaat eten omdat die er goedkoop zijn. En dat hij van plan is het | |
[pagina 302]
| |
laatste stuk, vanaf Gosfield maar te voet af te leggen. Dat ik mij niet over de kop moet werken in het huis en dat hij al blij zal zijn als het huis bij zijn terugkomst niet vuiler is dan bij zijn vertrek. Na nog wat min of meer losse opmerkingen schrijft hij: ‘Dag Fijn geil Dier’, en fantaseert hoe hij Jongens tot opwinding zal brengen om ze vervolgens te bezitten, te berijden en stevig de sporen te geven om het mij daarna precies te kunnen vertellen. Hij zal me gauw weer schrijven en eindigt met ‘Dag Fijne Jongen van me. Kufjes van Je Meester & Ruiter Gerard’. Op 14 februari schrijft hij vanuit ‘The Chase’, Southey Green, Sible Hedingham, Essex: ‘Lieve Tijger,...’. (Teigetje wisselde hij vaak af met Tijger.) De laatste drie kwartier had hij gelopen, waarbij hij de werkster had ontmoet die zojuist Perkins huis had schoongemaakt. Hij schrijft dat alles zo schoon is dat hij doodsbenauwd is iets vuil te maken en dat de grote, forse poes Hermes, na eerst wat angstig gedrag, erg gelukkig is gezelschap te hebben gekregen. Dat hij wel Jongens onder handen zou willen nemen, maar zich bij gebrek daaraan tevreden stelt met foto's uit Perkins vele ‘physique’ boekjes, waarbij hij zich aftrekt. Hij geniet al erg van de weldadige rust en verveelt zich niet, schrijft hij, terwijl hij maar één fles wijn per dag drinkt. Hij heeft in een uur tijds een kladversie van een gedicht geschreven en denkt veel en diep na over toekomstig werk: Het Boek over het Violet, & de Dood. Hij beschrijft beeldend hoe hij schapen met eendagslammeren uit de tuin verjaagt, wier begeerte uitgaat naar het grasveld voor het huis en die qua tekening van hun vacht op een Siamees lijken. En over Chris A. die in de buurt woont, maar van wie het adres thuis in de broodtrommel ligt. Dat hij hem anders zou kunnen ontbieden omdat deze Chris, die nog het lichaam heeft van een 20-jarige jongen, verschrikkelijk graag bezeten, gebeten en gegeseld wil worden. ‘Nu ja, dan maar zonder’, schrijft hij en hij eindigt met de aansporing over een nieuw testament na te denken en met de woorden: ‘Je Beer Gerard’. En op zaterdag 15 februari 1964: ‘Lieve Teigetje, In het Engels is het “Tigger”, heeft Perkin me verteld’. Hij schrijft dat hij zich ongerust maakt en zich afvraagt of ik wel goed voor mezelf zorg en zegt dat ik Justine maar bij Wimie moet brengen en me niets moet aantrekken van diens brutale bek. Ik verkoos echter Justine bij me in huis te houden. Dat vond ik heel plezierig en gezellig. Gerard heeft voor het eerst weer veel gedronken en heeft daar zelfs een lichte kater van. Van veel alcohol raakte hij altijd flink seksueel geprikkeld, zodat hij bezweert me direct bij zijn terugkomst twee keer grondig te zullen bezitten, op de vloer. Hij hoopt dat er na het weekend een brief van | |
[pagina 303]
| |
me komt en gelooft dat hij veel van me houdt. Met Perkin had hij overlegd hoe hij aan alle drukte moest ontkomen. Die had hem aangeraden een geheim nummer te nemen, maar Gerard vreesde wel dat hij dan minder gemakkelijk voor lezingen of toneelvertalingen kon worden gevraagd. Verder schrijft hij goede verwachtingen te hebben van de twee nog te maken kamertjes boven. Het voorkamertje om rustig te kunnen werken en het achterkamertje om te slapen en om er Jongens mee naartoe te nemen die uitvoerig gekieteld en seksueel bestraft moesten worden. De bestemming van de zolderkamertjes werd later precies andersom: achter studeer- en schrijfkamertje en vóór ‘Martelkamertje voor Jonge Duitse Toeristen’. Hij is van plan de jongste versie van zijn gedichtGa naar eind3 bij de brief in te sluiten en hoopt op een zorgvuldige kritiek van mij, want hij vindt dat een ander soms veel beter ziet wat ontbreekt, of wat overbodig is. Hij vraagt me gauw terug te schrijven en eindigt de brief als ‘Je Bezitter en Genadeloze Meester Gerard’. Achteraf vermoed ik, dat ik niet zo enthousiast was over het gedicht, omdat ik de beschrijving van de talloze scherpe puistjes, die de liefdesdaad verstoorden, nogal ontluisterend vond. Ik was toen nog niet veel gewend. Nu vind ik het gedicht in zijn geheel toch wel erg bijzonder. Op 16 februari stuurt hij weer een brief, waarin hij klaagt over zeer koud en guur weer met natte sneeuw. Pas aan het eind van de middag heeft hij kans gezien de zitkamer enigszins aangenaam verwarmd te krijgen. Hij heeft het gedicht aan Van Oorschot gestuurd. Verder heeft hij alleen wijn gedronken, schrijft hij. Geen sterke drank. (Want Perkin had altijd, behalve wijn, een flinke voorraad gedestilleerd in huis, waarvan hij zelf met voorzichtige slokjes wist te genieten, terwijl je alleen aan de roder wordende kleur van zijn gezicht kon vermoeden hoeveel hij inmiddels had ingenomen. Hij bleef zich altijd beheerst en beschaafd gedragen, als een echte Engelse gentleman. Dat kon van Gerard helaas niet gezegd worden. Van Perkins moeder was bekend dat zij te veel gebruikte en daaraan was overleden.) Gerard vertelt verder over de geile gedachten die hij heeft: dat er in een dorp vlakbij een jongeman zou wonen van een jaar of 19, niet mooi, maar wel stevig en atletisch, met puistjes en wat scheel. Gerard zou zich graag toegang verschaffen tot diens Geheime Opening, die vast heel stevig maar toch fluwelig zijn zou. Van het een op het ander komend vraagt hij of ik zin heb hem ‘de geknielde pianist’ te zien naaien en dat we daar dan eventueel rock & roll music bij kunnen aanzetten. Het woord ‘naaien’ vond ik vulgair, evenals sommige andere uitdrukkingen. Maar als ik daar kritiek op had vond hij mij een geweldige trut en riep hij: ‘Naaien, naaien, naaien | |
[pagina 304]
| |
met verstand. Nemen ze ons de machines af dan naaien we met de hand!’ De ‘geknielde pianist’, H. de P., en de ‘getuchtigde kapper’ zullen later nog vaak voor Gerard een toevlucht in seksuele nood blijken te zijn. Op 17 februari vervolgt hij deze brief. Mijn eerste brief naar Engeland:
Amsterdam, 16 februari 1964 Lieve Gerard, Hartelijk bedankt voor je brief van de twaalfde. Ik trof hem zaterdag (15de) hier aan. Justine ligt als een kleine sfinx behaaglijk voor me op de tafel. Het is hier dan ook behaaglijk warm. Ik heb het fornuis aangemaakt en alle vuilnis + kattenbakinhoud verbrand. Tot nu toe ben ik hier elke dag geweest, d.w.z.: Ik kom hier bijv. dinsdagochtend, maak poezeneten, blijf de hele dag, maak woensdagochtend weer poezeneten en vertrek; dan de hele dag laboratorium, 's avonds zwemmen (maandabonnement), donderdagsochtends zwemmen; dan direct naar A'dam, waar ik poezeneten maak en de rest van de dag blijf enz. (pardon, men leze niet poeze-neten, maar poezen-eten) Alles verloopt hier verder vlot. Op zolder heb ik alle kolen opgenomen en in één grote zak + de grote weekendtas gedaan. Vervolgens de vloerbedekking opgenomen: Zachtboard, ettelijke lagen zeil en hardboard en een laag dozenkarton. Ik heb het op maat gevouwen en gebundeld, maar nog geen tijd gehad om het naar de gracht te brengen. Er kwamen heel wat ponden kolengruis vanaf. Ik had alle ramen open staan en het was mooi weer. (dat is het trouwens steeds: Blauwe hemel en temperatuur om het vriespunt) (Justine heeft zich nu over het briefhoofd uitgestrekt - net een klein luipaardje - en dut zacht; toen ze voor het eerst hier een hele dag alleen was geweest, was ze helemaal wild toen ik weer binnenkwam en heeft ze me ook prompt van enthousiasme in mijn hand gebeten en een bloedende krab over mijn pols getrokken. De laatste tijd went ze eraan; als het vriest laat ik de kachel bij mijn afwezigheid op 1 branden) Alle ramen stonden dus open en Justine, die al mauwend rondliep ging uit eigen beweging even op het dak rondkijken. Het kolengruis en alle andere rotzooi heb ik in het vuilnisvat gestouwd, dat nu helemaal vol en loodzwaar is. Er kwam een redelijke houten vloer tevoorschijn, maar helaas een grote molmplek en bij de muur een gaatje in een plank. Verder heb ik een stuk hardboard met kolen erop gemaakt voor Justine. Ze heeft het al gebruikt, maar bij nader onderzoek bleek de week- | |
[pagina 305]
| |
Gerard Kornelis van het Reve in Londen, 1956-'57
Wilhelm Johann Schuhmacher in Londen, 1956-'57
| |
[pagina 306]
| |
endtas meer in de smaak te zijn gevallen. Nu heb ik de ritssluiting maar gesloten want het stinkt zo. Dinsdag zal ik nog wat stoftroep opruimen en dan installeer ik me boven in het kamertje. Verleden week dinsdag ben ik met R. naar een lugubere thriller geweest: (door R. betaald) Les Diaboliques, in Cinétol. We moesten terug lopen. R. wilde niet blijven slapen, omdat hij vindt dat ik dan van twee walletjes tegelijk zou eten. (en verder nog allerlei andere redenen en niet-beredeneerbare factoren.) Het overhemd van Frankie is per ongeluk bij ons thuis in de was geraakt, zodat mijn moeder me wel vijf minuten (Justine krolt, kruipt bij me op schoot en snuffelt en likt aan mijn handen) heeft trachten te overreden, waar ik dat hemd toch vandaan had. Ten slotte heb ik maar gezegd dat het misschien een hemd was, dat ik per ongeluk van één van de jongens van de Leidseweg had aange trokken (die wassen zelf hun hemden). Ten slotte zeer goed nieuws: In het zwembad heb ik een aardige en leuke homo-erotische jongen gevonden. Een beetje burgerlijk, maar zeker niet onaantrekke lijk, vooral niet zonder kleren aan. Hij is niet lang, heeft een goed lichaam, is behoorlijk heet, woont dicht bij mijn kamer, maar heeft helaas weinig tijd, want hij zit voor een schoolexamen en bij zijn ouders thuis. (Mijn niet-correcte zinsbouw is alleen uit gemakszucht en moeheid) De eerste sex met hem was heerlijk. Er was gelukkig niemand van de zolderbewoners thuis. Hij moest helaas na 1½ uur weer thuis zijn. Hij vroeg ook of ik nog een vriend had die zo was, dan konden we misschien eens met zijn drieën. (dit zei hij tot mijn stomme verbazing zo maar opeens uit zichzelf.) Hij heeft wel homosexuele ervaringen, maar zei dat hij op het ogenblik met niemand contact had. Zijn vriend woonde niet (meer) in Utrecht. Verder weet ik nog niet veel. Sexdetails zijn bij aankomst in Amsterdam te verkrijgen. (Jammer hè?) Ik heb hem gezegd dat hij misschien wel eens mee mocht naar mijn vaste vriend in Amsterdam. Maar dat hangt van jou af. Als het mij vertrouwd lijkt, mag ik hem dan eens mee naar je huis nemen, ook als je er nog niet bent? (Als daar tenminste gelegenheid toe is) Dat is een veel rustiger omgeving dan die woonzolder op de Leidseweg. Hoe het ook zij, ik begin slaap te krijgen, mijn oogleden schrijnen, volgende keer meer. Als je thuis komt zal ik je alle details over de eerste sex met de Nieuwe Vriend vertellen en waarschijnlijk zal ik hem dan ook gauw voor je vastbinden en zacht tussen zijn welgevulde benen strelen, om hem helemaal voor je klaar te leggen in de geilst denkbare houding. Zijn haar ruikt lekker (“Tabac”) en hij is lief. Zo, nu jij weer! En | |
[pagina 307]
| |
denk erom, geen verzinsels. Alleen verhalen over echt-gebeurde sex. Groet Perkin van harte van mij. Dag Lieve Ruige Beer... Ik had nog niet in de gaten dat Gerard zelf bijna elke dag een brief schreef en eigenlijk ook hoopte elke dag een bericht terug te krijgen. Dus schrok ik wat van de teleurgestelde woorden in de volgende brief, van 17 februari. Hij had gehoopt een brief van mij te krijgen waarop hij dan kon antwoorden, maar er was er geen gekomen. Dus begon hij zich een beetje ongerust te maken en hij hoopte niet, dat ik hem, net als Wimie placht te doen, doodleuk weken lang zonder bericht zou laten om daarna met allerlei laffe verontschuldigingen te komen. Ik hoefde helemaal geen lange brief te schrijven. Als hij maar iets hoorde. Deze ‘ongerustheid’ bleek later een middel te worden om mijn gedrag te corrigeren. Soms vond ik zijn ‘ongerustheid’ vervelend en al te neurotisch worden. In het weekend kwam Perkin gewoonlijk met zijn twee bevriende medebewoners Bob en Monty, van wie ik de achternamen ben vergeten, naar ‘The Chase’ en werd er gezellig gekookt, gepraat, muziek gemaakt en gedronken. Bob en Monty hadden samen een relatie en deelden ook het appartement in Londen met Perkin. Gerard moppert in zijn brief, dat het zo druk was in het weekend en dat iedereen zo'n ‘tumult’ maakte over het eten. Waarschijnlijk hadden ze als verrassing Gerards spruiten gekregen, met ongewassen aardappelen in de schil, wat vast bij het verfijnde publiek niet erg in de smaak viel. Gerard vond Bob en Monty trutten. Maar er was weinig voor nodig om door Gerard een trut gevonden te worden. ‘Nu ben ik gelukkig weer helemaal alleen,’ schrijft hij. Verder gaat het over de onbeschrijflijke koude. Hij had het trouwens snel koud. Waarschijnlijk door de alcohol, die afkoeling in de hand werkt. In bed warmde ik dan zijn ijskoude voeten. In de ‘music room’, die een elektrische kachel, een houtvuur en centrale verwarming heeft, krijgt hij het maar net draaglijk. Perkin zal kaartjes proberen te krijgen voor het toneelstuk Who's afraid of Virginia Woolf, waarvan Gerard samen met Wimie een prachtige Nederlandse vertaling heeft gemaakt. Op 30 april 1963 was de tekst gereed en op 7 maart 1964 was de première, met, op Gerards aandringen, Ank van der Moer als ‘Martha’. Gerard ging toen met mij naar de première en we waren verbijsterd. We hadden nog nooit zo'n merkwaardige en indrukwekkende voorstelling gezien. Het | |
[pagina 308]
| |
duurde ruim drie uur. Jaren daarna kwam Ank van der Moer bij ons langs in Friesland om Gerard te vragen of hij alsjeblieft zelf nóg een dergelijk toneelstuk wilde schrijven, waarin zij weer zo zou kunnen schitteren, want het succes was enorm geweest. Helaas durfde Gerard dat niet aan, wat ik heel jammer vond. Ik herinner me nog een paar woorden uit de vertaling over een al te aantrekkelijke tuinman die op een motormaaier het gras maaide: ‘En maar maaien, en maar maaien!’. Het werd een van Gerards vele ‘gevleugelde woorden’: woordspelingen, dubbelzinnigheden of dwaze frases die op willekeurige momenten werden aangehaald of uitgeroepen. Hij had er ontelbaar veel van in zijn assortiment. Ook uit dit toneelstuk was: ‘Drink altijd puur, dat is niet duur!’ Hij schrijft nog dat hij die dag misschien begint aan een artikel ‘Ophouden met Roken is Moeilijk maar Mogelijk’. Van het geld wil hij een of ander windjack en een spijkerbroek voor me kopen, want die zal me wel geil staan, zegt hij. Verder is alle drank en wijn op en heeft hij zich maar neergelegd bij een algehele drooglegging, omdat hij het verdomt ‘al dat geld’ uit te geven aan drank, die daar drie keer zo duur is als in Nederland. Als er iets is, of als ik hem erg graag wil spreken mag ik hem opbellen. En vervolgens krijg ik nog eens de beide complete Engelse adressen met telefoonnummers, met een aanmoediging om hem onmiddellijk te schrijven, als ik dat nog niet gedaan heb. Ik moet Ronald niet al te dol maken met al te ingewikkelde samenlevings- en verhoudingsplannen. ‘Met kufjes, beten en striemen op de fijne kontje, van je Heer en Meester Gerard’, eindigt deze brief. In zijn volgende briefje, van 18 februari, dat kort is omdat hij anders de buslichting zal missen, blijkt hij als een kind zo blij en ontroerd te zijn door de aankomst van mijn eerste brief. Hij zal de zoldervloer door Ome Dirk laten repareren, wil de Zwemjongen graag met me delen en ik mag deze natuurlijk ook in Gerards huis brengen. De jongen uit het dorp is prompt op de afgesproken avond komen opdagen om geseksualiseerd te worden. Ik word nog eens geprezen voor het opruimen van de zolder en daarna: ‘kufjes en striemen en bestraffingen op je billetjes, wegens gegeil met Andere Jongens, van je Meester en Broer Gerard’. In deze brief kondigt hij al aan dat hij Woensdagavond, dus ‘morgen over een week’ de nachtboot terug zal nemen. Hij heeft uitgerekend dat hij wel 40 minuten sneller thuis kan zijn als hij in Hoek van Holland niet gewoon doorreist met de ‘boottrein’ naar Amsterdam, maar eerst een trein neemt tot Schiedam en vandaar een trein rechtstreeks naar Amsterdam. In de volgende brieven legt hij herhaaldelijk uit, met een precisie die | |
[pagina 309]
| |
steeds beangstigender wordt, dat hij daardoor nog niet precies kan weten met welke lokale Nederlandse trein hij uiteindelijk in Amsterdam zal aankomen Dus dat ik hem niet moet afhalen van het station. Hij vervolgt de brief van 18 februari met ‘Lieve Willem,...’. Hij heeft erg geile gevoelens gekregen bij het herlezen van mijn brief, maar vindt de beschrijving van mijn vereniging met de Zwemjongen zo goed als ongedetailleerd. Weer is het koud en sneeuwt het. Hij stookt de centrale verwarming stiekem idioot hoog op om het draaglijk te krijgen. Intussen zit ik comfortabel thuis bij een snorrend fornuisje. Hij vertelt dat hij dagelijks naar het dorp wandelt en slechts voor één dag inkoopt, terwijl hij gemakkelijk voor een week tegelijk zou kunnen kopen, want hij houdt van die wandeling. Hij vindt ‘liver’ een lekkernij, terwijl die ‘voor de kat’ heet te zijn, vooral omdat hij maar 90 cent per pond kost, terwijl hij geroosterd of gekookt ‘voortreffelijk’ is. Voorts is tot zijn verrassing ‘Errol’ gekomen om zich te laten seksualiseren. Toen Gerard aanstalten maakte tot het betreden van zijn Intieme Opening, had hij gevraagd het ‘this time’ niet te doen. Errol is stevig, atletisch, met een stevige kont en daaronder donker behaarde ferme stappers. Gerard is van plan hem fors te berijden in het grote bed, wanneer hij komt slapen. Want dat was er nog niet van gekomen. Het was gebleven bij wat klein werk. Hij moet een lief, stoer jongensgezicht hebben met kort, stug, maar mooi haar. Verder heeft hij puistjes en is ietwat scheel. Gerard wil voor Pasen alle timmer- en schilderwerk in huis klaar hebben. Intussen geniet hij eindeloos van de stilte. Met Perkin heeft hij tegen beter weten in weer geprobeerd over religie te praten. Maar dat is niet gelukt. Later probeerde Gerard dat vaak weer opnieuw, maar Perkin was het over religie en symboliek gewoonlijk volstrekt oneens met Gerard, wat de stemming niet altijd ten goede kwam. Gelukkig bleven ze elkaar op andere gebieden bijzonder waarderen. Het einde van mijn brief had hem nog het meeste geil gemaakt. ‘Binnen een week na ontvangst van deze brief ben ik weer thuis,’ schrijft hij. Ik moet ook eens iets kopen wat ik erg lekker vind, schrijft hij. Een hele last is van hem afgevallen nu hij nieuws van me heeft en weet dat alles goed met me is. Hij zal mijn haar strelen, als ik geknield voor hem lig, maar spoedig zal hij mij berijden tot ik alle Zwem- & Treinjongens vergeten ben. ‘Je Geile Meester Gerard.’ Utrecht, 19.02.64 (ansicht Utrecht, Stationsplein)
Lieve Gerard, Deze kaart moest eens opgeruimd, vandaar. Nu je A.'s voorletters kent, kan je hem misschien vinden in de | |
[pagina 310]
| |
telefoongids van Hastings? Het weer is hier de laatste dagen respectiev.: hagel en ijsregen, sneeuw en geen neerslag maar een dichte sneeuwhemel met blubber op straat. De roomboterkoekjes zijn al bijna op. Kan je nagaan hoe ik je mis. Zorg alsjeblieft dat je een heerlijke en ontspannen tijd hebt en wees niet moedeloos. Mijn practicum vordert wel langzaam maar zeker. Alle huisbewoners hier zijn betrapt door het contrôlemannetje van de luistervergunningen, dat brutaalweg alle kamers is binnengelopen en zo in totaal vijf radio's zonder vergunning vond. Het zal mij circa 26,= achterstallig luistergeld gaan kosten. De Volkswagen van mijn ouders komt ½ april of eerder. Ik bedacht opeens, dat een (jouw bijv.) bromfiets mij hier in Utrecht heel wat tijd en energie zou kunnen besparen. Dag lief dier! Tegelijk met de brief gepost.
De genoemde brief is om duistere redenen niet meer in mijn bezit. 19 februari 1964. ‘Lieve Willem,...’. De seksualisering, de vorige avond, bleek een teleurstelling te zijn geweest en hij voelde zich nogal treurig, naderhand. Hij schreef dat een vosachtige zweetlucht nog urenlang het vertrek vervulde. Oost West, Thuis Best, had hij geconcludeerd. Toen Errol weg was had Gerard zich maar eens goed afgetrokken, terwijl hij eraan dacht, hoe hij mij, ter naaiing, aan een heel Fijne Jongen zou willen geven, op wie hij aanbiddend verliefd was geworden, nadat hij hem in een Fietsenstalling had ontmoet. Verder filosofeert Gerard dat dán het seksuele Koninkrijk wel is aangebroken, wanneer hij in bed alles kan zeggen wat hij geil vindt en wanneer ik er geil van word omdat het hém opwindt.Ga naar eind4 Hij blijft intussen volkomen onderdanigheid en onderworpenheid van me eisen. Ook wil hij alle bijzonderheden over de Zwemjongen weten: wat zijn voornaam is. Ik moet zijn uiterlijk eens beter beschrijven: is hij mollig of slank, gedrongen of atletisch. Heeft hij krullend of sluik haar, een groot of een klein stuk, mooie, lelijke of gewone billetjes, een mooie en zware of bleke en schrale mond. Hoe de beharing is en of hij opwindender is dan Gerard. Dan begint hij opeens botweg weer over de vertrektijden van de boot uit Harwich. Hij verlangt erg naar me en vindt mijn lucht wel goed, schrijft hij nog. Ten slotte volgt nog: ‘Hoe zie je eruit?’, en ‘Praat je nog net zo bekakt?’ Na de gebruikelijke liefkozingen en bestraffingen sluit hij af als ‘Ruige slipdragende Beer Gerard’. In een P.S. staat nog dat Wijnhandel Jonker zal opbellen om Gerards bestelling af te leveren en dat hij deze geschreven heeft dat ik er zelf mag bijvoegen wat ik wil. 20 februari 1964, nog steeds uit ‘The Chase’. Het is eindelijk mooi, | |
[pagina 311]
| |
zonnig, koud, windstil vriesweer geworden en, schrijft hij, als altijd, warmer omdat het kouder is, ‘mijn geliefde paradox’. Hij heeft Kipje Sambal met krachtige saus gemaakt voor Perkin, die de volgende dag zal komen. Hij staat al drie dagen droog en merkt er niets van. Maar 's avonds heeft hij meer angst voor ‘al die hoorspelgeluiden’ in en om het zo afgelegen huis. En overdag beleeft hij soms rare dingen, schrijft hij, want de vorige ochtend had hij een Dier met een mensengezicht in een mand in een Boom gezien. Over de jongen met de puistjes die ‘buitensporigheid’ wilde, diens vosachtige zweetlucht en het ‘Dier met een mensengezicht in een mand in een Boom’, schrijft hij het gedicht, getiteld ‘Het leven op Aarde’, dat hij zelf afkeurt, maar dat later toch afgedrukt wordt in Archief Reve 1961-1980 (Uitgeverij de Prom). ‘Mensengezicht’ is dan ‘mensenoren’ geworden. Hij sluit af met ‘kufjes & knedingen & striemen’. In zijn brief van 22 februari schrijft hij over verwantschap tussen mijn manier van op schrift mijn gedachten uitdrukken en de zijne. Vooral als ik walg en getergd ben en haat en verachting voel, is mijn geschreven tekst zeer leesbaar, zegt hij. En dat het curieus is, dat die haat zich bij mij nooit mondeling manifesteert. Na wat huishoudelijke praat schrijft hij nog dat hij in de nacht van donderdag op vrijdag plotseling gegrepen werd door ‘Angst voor Monsters & Kwade Wezens’ en dat hij stijf van ontzetting van 9 uur 's avonds tot 4 uur 's morgens in bed lag, aldoor luisterend naar vermeende voetstappen en dergelijke. Op zondagmorgen de 23ste vervolgt hij deze brief, die verder wat verbrokkeld en vooral van huishoudelijke aard is. Hij wil echt geile kleren voor me kopen, een jack en een strakke spijkerbroek en pijnigt zich het hoofd af, wat hij uit Londen voor me mee moet brengen. Dat hij zich die ochtend in het bed wilde aftrekken, maar dat hij het helemaal vergat, toen hij er in lag. Jonge jonge, wat zal ik je berijden, schrijft hij. En dat ik er maar vast een grote winterwortel in moet dragen, om te wennen. Hij eindigt met: ‘Dag fijn schatdier’. En dat hij me ook zo lief vindt als ik lig te slapen. Tot slot de gebruikelijke afscheidswoorden. Op 24 februari komt er een brief uit Londen, die vooral gaat over vertrek- en aankomsttijden van trein en boot en eindigt met: ‘kufjes van Reizende Beer Gerard’. Mijn laatste brief uit Utrecht, van 24 februari 1964:
Lieve Grote Warmgeile Overweldiger, met je zware volle ruige zak-met-de-grote-ballen en je stoere vreeswekkende zaadstoten- | |
[pagina 312]
| |
de stormram. Ik verlang steeds sterker naar je, Lief Geil Beest. Dat hoofdletters schrijven heb ik van jouw brieven over gehouden. Maar ik ben het ermee eens (met die hoofdletters op bepaalde plaatsen) dus laat ik het staan en/of neem ik het van je over. Daarnet (maandagmiddag) heb ik je negende brief gekregen, die kennelijk zondag pas gepost was. Gaat wel vlug! Zeker door de nachtboot. Justine is allerliefst de laatste tijd. Op dit moment krijg ik natuurlijk twee huisgenoten hier te buurten en theedrinken. Het is gezellig maar er komt weer niets van mijn voorgenomen 3 velletjes. Ik weet nog niet of ik je afhaal of thuis op je wacht. Je merkt het wel. Voor ik het vergeet: R. wist van Magda, die het uit de radiogids had, dat ‘Zo is het’ niet a.s. zaterdag komt maar vrijdag 6 maart. Wèl word je a.s. vrijdag op een vara-diner verwacht. Maar voor ‘Zo is het’ hoef je dus niet terug te komen als je nog wat zou willen blijven. Ik ben nog half doof en mijn oren tuiten nog van het brandhout hakken vanmiddag. Het zoldertje knapt al aardig op. Nu moet ik beslist naar het postkantoor. (23 u. laatste lichting) Dag lief Geil Beest. Kijk je goed uit met dat linkse verkeer en val niet in een dronken bui van perron of kade of zoiets lugubers. Tot ziens lieve Beer, Willem.
En op 25 februari schrijft hij nog uit Londen, dat ik maar thuis op hem moet wachten, in verband met mogelijke vertragingen door mist of wat ook. Hij zal een paar dagen veel drinken als hij terug is, of haast niets, of misschien de eerste dag alleen, schrijft hij. Hij weet nog steeds niet wat hij voor me moet kopen, maar heeft vast zes stalen lepeltjes gekocht voor thee en voor het eten van eieren. Hij hoopt dat het goed is met de JongensGa naar eind5 en dat Justine haar krolsheid voorbij is, en vraagt zich af of een imitatieleren jack mij zou staan. ‘Dag lekker Geil Stuk. Je Bezitter en Ruiter Gerard’. Dit waren zijn laatste woorden uit Engeland. Gerards thuiskomst uit Engeland was buitengewoon feestelijk; hij had van alles meegenomen: de al eerder genoemde, welgevormde roestvrij stalen lepeltjes, en voor mij een vaas van dun blauw glas, wit van binnen, in de vorm van een rechtopstaande baarmoeder met een naar buiten geklapte, golvende rand. Die vaas heeft alle verhuizingen overleefd en is een merkwaardig fenomeen. Verder een paar transparant rode glazen kitschvaasjes met slijpsel, die later in Greonterp op de schoorsteenmantel kwamen te staan met een takje plastic bloemen erin. Ook had hij op de rommelmarkt van Oval Road, vlak achter Perkins appartement in Londen twee ovale scha- | |
[pagina 313]
| |
len gekocht. Eén kleinere, met een mooie rand van diepblauwe bloemetjes en één grote, met een ander soort rand van grijze bloemtakjes met rozen. Ten slotte een paar grote stukken Morny French Fern-zeep en Mycil-voetpoeder, een patent middel tegen voetschimmel. En niet te vergeten het Penguin Cookery Book, een zeer leerzaam en traditioneel, bijna wetenschappelijk kookboek, met tal van verrassingen, bijvoorbeeld een recept om goedkope, met bloem gekookte slasaus te maken of ‘mock cream’ met behulp van een ‘cream machine’. Echt iets voor een farmaceutische receptenfreak als Teigetje. Intussen werd Woelrat op school verliefd op Wim J., de zoon van een aannemer in Rhenen, wiens knappe uiterlijk en luxe truien en broeken grote indruk op hem maakten. Hij besloot zelf, in het geheim, de mooie blauwe trui te gaan breien, die Wim vaak droeg. Dat moest zijn verliefdheid helpen te bezweren.
© foto's Willem Bruno van Albada |
|