zelf meent te ontwaren. Hij moet zichzelf opvullen met bezit om niet volkomen leeg te stromen. Hij is zo lek als een mens. Het komt hem voor dat hij enkel en alleen de optelsom is van wat hem ontbreekt. En het is zaak daar zo snel mogelijk een eind aan te maken: zoals elke begeerte is hebzucht op onmiddellijkheid gesteld.
Het is maandag vandaag en daar heeft Psilo niet de minste zin in. Op maandag moeten mensen alles verwerven wat zij op zaterdag weer mogen verliezen. De maandag is de meest moetende van de dagen, terwijl de zaterdag de meest mogende is. Op zaterdag knoopt Psilo de das los die hij op maandag heeft dichtgeknoopt. Op maandag reppen Psilo's antracietgrauwe medemensen zich naar hun antracietgrauwe werkplaatsen onder een antracietgrauwe hemel. In macabere stoeten trekken zij eendrachtig ten strijde tegen het grote ontbreken. Hij volgt hen gedwee. Klaar voor de slacht.
Al wordt het zijn ondergang, Psilo wil hebben, hebben en nog eens hebben. Een beetje. Een beetje veel. Veel. Een beetje meer dan veel. Veel meer dan veel. Alles. Het allergrootste alles in de meest volstrekte volledigheid. Tot hij uiteen dreigt te spatten. Niet het tekort, maar het teveel is de grootste vijand van de volledigheid. Het teveel is iets om weg te gooien. Een doorgeprikte ballon.
Toch is Psilo's hebzucht helemaal vervuld van ouderwetse romantiek, misschien zelfs van mystiek. Hij droomt zich een hoogsteigen universum bij elkaar, een simpel heelal met landschappen vol fjorden en klippen en langoureuze jonge moeders die, loreleiend tegen het tanende avondrood, een wiegeliedje zingen. Hij wil niet hebben om te hebben. Hij wil hebben om te zijn, om een hoger doel te dienen en vooral om de liefde te verwerven, waarzonder men - zo wordt van oudsher beweerd - niets ooit echt bezitten kan.