De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Erika Rummel
| |
[pagina 186]
| |
kerk en de staat aan de kaak stelt en de gebreken hekelt van de mensen die hij om zich heen ziet: bijgelovigheid, waanwijsheid, kwezelachtigheid en menselijke dwaasheid’. Zou u dit boek kopen als u in plaats daarvan in een werkje kon duiken dat wordt aangeprezen als een boek ‘dat je in één adem uitleest’, vol ‘intelligent vermaak, bloedstollende momenten, slimme inzichten, pittige intellectuele vondsten, en een meeslepend verhaal’, (aldus de beschrijving van Catherine Gildiners Verleiding, uitgegeven door Vintage Canada). Misschien dat de tijdgenoten van Erasmus Lof der Zotheid ‘intelligent vermaak’ vonden, vol ‘intellectuele vondsten’, maar ik betwijfel of een hedendaagse uitgever het als een verkoopbaar product zou beschouwen. Tegenwoordig publiceert niemand meer zomaar een stuk van een vrijwel onbekende auteur. En we moeten niet vergeten dat Erasmus in 1511 nog niet beroemd was. Dat werd hij dankzij Lof der Zotheid. Erasmus droeg zijn jeu d'esprit, in het Latijn Encomium Moriae genaamd, op aan zijn vriend Thomas More, waarbij hij woordspelingen op diens naam maakte en hulde bracht aan zijn gevoel voor humor. Uit het voorwoord weten we dat Erasmus het werk schreef om zich tijdens een periode van slechte gezondheid te vermaken. Het werd een bestseller. Tijdens zijn leven verschenen er zesendertig Latijnse edities, naast vertalingen in alle grote Europese talen: Frans, Engels, Duits en Italiaans. Zoals Erasmus al in zijn opdracht voorspelde, waren sommige van zijn tijdgenoten verrukt van het boek en namen anderen er aanstoot aan. Paus Leo X ‘las het van begin tot eind en moest er hartelijk om lachen’. Ammonius Levinus prees het als een elegant en verfijnd werk. Vrome lezers zouden zich volgens hem zeer aan Erasmus verplicht voelen omdat hij hun de Lof der Zotheid had geschonken, waaraan ze zowel vermaak als lering konden ontlenen. Naar Angelo Odoni's mening was ‘Lof veel wijzer dan al die serieuze en moeizame schrijfsels van de (scholastische) sofisten’. De schilder Hans Holbein was zo onder de indruk van het boek dat hij er in de kantlijn van zijn exemplaar grappige tekeningen bij maakte. Odoni was zeer te spreken over de klassieke stijl van Erasmus, maar volgens anderen was Lof der Zotheid juist weer te welbespraakt en riekte het naar goddeloosheid. De Franciscaan Nicolaus Burellus van Brugge hield halverwege op met lezen, uit vrees ‘dat hij door de ingewikkelde stijl in een of andere ketterij verzeild zou raken’. In 1514 bewerkte Erasmus de Lof der Zotheid en hij voegde er bijtende passages over scholastische theologen en kloosterordes aan toe. Dat leidde tot felle protesten in kerkelijke kringen. De Leuvense theoloog Maarten van Dorp vond dat Erasmus' scherpe humor een bittere smaak naliet. Tot dan toe, zei hij, | |
[pagina 187]
| |
had iedereen Erasmus bewonderd, maar nu ‘heeft die ellendige Lof der Zotheid van u alles in de war gestuurd. Uw stijl, uw verb eeldingskracht en uw gevatheid staan hun aan; uw spotternij daarentegen bevalt hun in het geheel niet, zelfs niet diegenen onder uw lezers die geschoold zijn in de geesteswetenschappen.’ De theologen lieten het niet bij het uiten van hun afkeuring. Er werden maatregelen getroffen. In 1527 sprak de theologiefaculteit van Parijs formeel haar afkeuring uit over Lof der Zotheid, en uiteindelijk belandde het boek op de Index (bijvoorbeeld op de Index die in 1550 door Paulus iv werd uitgevaardigd, en op de Index Tridentinus uit 1564). Het boek raakte overduidelijk een tere snaar bij de lezers. Het sprak de gevoeligheden van Erasmus' tijdgenoten aan, vermaakte of ergerde hen, maar nooit ofte nimmer riep het de verveling op waar hedendaagse commentatoren blijkbaar last van hebben. Degenen wier goedkeuring de Lof der Zotheid kon wegdragen waren onder de indruk van drie kwaliteiten: de humanistische stijl, de bijtende humor en de verheffende boodschap. Twee van die drie elementen zijn hun zeggingskracht inmiddels kwijtgeraakt. Hedendaagse lezers kunnen niet meer van Erasmus' stijl genieten. Vrijwel niemand beheerst meer Latijn, dat ooit de universele taal van de intelligentsia was. De Lof der Zotheid wordt nu hoofdzakelijk in vertaling gelezen. De commentaren op amazon.com tonen aan dat veel lezers inzicht in de historische context ontberen. Er zit een criticus bij die van mening is dat ‘Erasmus wellicht niet de geweldigste schrijver is’. Hij schijnt niet te weten dat Erasmus in het Latijn schreef of in elk geval besteedt hij geen aandacht aan de problemen waar een vertaler voor staat die geconfronteerd wordt met de stilistische smaak van de zestiende eeuw: lange, ciceroniaanse volzinnen met complexe, moeizame zinsneden, retorische pracht en praal en verwijzingen naar de klassieken. Deze verwijzingen naar de klassieken, die voor de moderne lezer volstrekt ontoegankelijk zijn, waren juist een wezenlijk kenmerk van het humanisme en dienden als een soort markering om een auteur in zijn culturele context te plaatsen. Uit die verwijzingen konden de tijdgenoten van Erasmus afleiden dat hij een onvervalste humanist was en niet zo'n ouderwetse scholasticus. Tegenwoordig gebruiken schrijvers vergelijkbare markeringen om kleur te bekennen en aan te geven in welk cultureel of politiek kamp ze thuishoren. Ze halen uit naar ‘massavernietigingswapens’ (en dus naar het Irak-beleid van Bush); ze hebben het sarcastisch over ‘fellowtravelers’ (en veroordelen daarmee het beleid van McCarthy). Hedendaagse lezers zullen zulke markeringen ongetwijfeld juist interpreteren. Over vijfhon- | |
[pagina 188]
| |
derd jaar is de gemiddelde lezer echter niet meer in staat om ze zonder voetnoten te duiden. En wellicht zal die gemiddelde lezer dan net als de lezers van Erasmus' Lof der Zotheid zijn beklag doen over ‘pretentieuze verwijzingen’. In zijn tijd werd Erasmus' stijl hogelijk bewonderd. ‘Erasmiaans’ stond voor ‘soepel en verfijnd’. Zestiende-eeuwse lezers zouden verbijsterd zijn geweest om te horen dat iemand er iets op aan te merken heeft. In overeenstemming met de algemeen aanvaarde beroepscode zijn moderne vertalers verplicht om het karakter van het origineel te bewaren, dat wil zeggen: een stijl die tegenwoordig niet meer wordt gewaardeerd. Ze nemen wellicht bepaalde vrijheden en passen cosmetische ingrepen toe, zoals het opdelen van erasmiaanse zinnen die een hele alinea beslaan, of ze vervangen vreemde, onbegrijpelijke metaforen door moderne beelden. Zo zullen ze a capite ad calcem (van hoofd tot hiel) wellicht door ‘van a tot z’ vervangen, of a teneris unguiculis (vanaf zachte nageltjes) door ‘van kindsbeen af’, maar ze zullen niet snel zo ver gaan dat ze in plaats van ‘tirannen als Busiris en Phalaris’ voor ‘tirannen als Saddam Hussein of Idi Amin’ kiezen. Als ze dat wel deden, zouden ze terecht de kritiek over zich afroepen dat ze de historische sfeer van de tekst hadden verdoezeld. Hedendaagse vertalers kunnen het taalgebruik van Erasmus aanpassen maar ze kunnen geen moderne columnist van hem maken. In elk geval schijnen de recensenten op amazon.com te vinden dat de inhoud even hard aan een opknapbeurt toe is als de stijl. De bijtende humor waar paus Leo zo om moest lachen, tovert ternauwernood een glimlach op hun lippen. De premisse van Erasmus (of van Vrouwe Zotheid) luidt: zotten zijn gelukkig. Onder de types die hij op de hak neemt zijn oude mannen die aan hun tweede jeugd begonnen zijn, ouders die hun onopgevoede kroost aanbidden, verwaande dichters die zich op de borst kloppen voor hun kreupele verzen, en schoolmeesters die er genoegen in scheppen hun leerlingen te laten sidderen. Allemaal zijn ze verblind, niet in staat hun eigen zotheid te herkennen, en dus uitzonderlijk gelukkig. De voorbeelden bevestigen de stelling van Vrouwe Zotheid: onwetendheid en zotheid maken het leven aangenaam. Moderne lezers hebben er geen moeite mee die boodschap te verwerken want ook zij zijn vertrouwd met zotte oude mannen, zelf-ingenomen schrijvers en autoritaire leerkrachten, maar dit soort humor is te alledaags om bewondering te wekken of een instinctieve respons op te roepen. Helaas is tijdloze humor vaak afgezaagd en roept hij slechts een cerebrale respons op. Erasmus bespot de minnaar die ‘de moedervlek van zijn minnares met kussen overlaadt’, de | |
[pagina 189]
| |
vader ‘die het over de knipoog heeft van zijn loensende zoon’. We herkennen de stapelverliefde minnaar en de idolate ouder als komische figuren, maar zonder een hedendaagse draai slaat de grap naar alle waarschijnlijkheid toch niet aan. Erasmus' venijnige commentaar op ‘mensen die zich verlaten op zekere magische tekenen en gebeden die een vrome oplichter voor zijn eigen vermaak of gewin heeft uitgedacht’ zou meer effect hebben als er een hedendaagse draai aan werd gegeven (Madonna met een rood bandje om haar pols?), maar actuele grappen - het soort dat een vette lach oproept - hebben een korte levensduur. Madonna en haar rode bandje zullen snel in de vergetelheid raken. En op dezelfde manier ontgaan de moderne lezer ook de in zijn tijd actuele voorbeelden van Erasmus, en die maken de kern van zijn hele betoog uit. In de passages over scholastische theologen en kloosterordes zitten de geestigste observaties, maar de kans dat moderne lezers kibbelende scholastici of bijgelovige monniken onder hun kennissen hebben is gering. Filosofische concepten als ‘wat-heid en hier-en-nu-heid’ zeggen hun vast niets. De inquisitieachtige praktijken van de theologen en de ‘psychotirannie’ van kloosterlijke biechtvaders behoren niet tot hun dringendste preoccupaties. Voor wie echter vertrouwd is met de historische context zijn dit juist de amusantste en ook de overtuigendste voorbeelden die in de Lof der Zotheid te vinden zijn. Bovendien zijn ze cruciaal voor een begrip van de eindconclusie waarin de belangrijkste premisse heel ingenieus onderuit wordt gehaald. De uiteindelijke boodschap is in moreel en religieus opzicht van belang: aardse zotten zullen schijngeluk smaken, maar de christelijke zot (degene die aardse zaken verwaarloost en daarom als een zot wordt beschouwd) zal het ware, hemelse geluk verwerven. Historici zullen Lof der Zotheid dus als een uitstekende bron van informatie voor de intellectuele geschiedenis beschouwen en de subtiel getekende karikaturen en scherpe observaties bewonderen. Maar de gewone lezer vindt de inhoud eerder gedateerd. Zou Lof der Zotheid dan gebaat zijn bij een modern jasje? Heeft de toespraak van Vrouwe Zotheid meer effect als ze hypocriete monniken door televisiedominees vervangt of de tirannie van scholastieke theologen door de tirannie van de politieke correctheid? Zouden we harder lachen om winkelverslaafde huisvrouwen, liegende politici en mensen die aan Playstation 3 verslingerd zijn dan om de koningen, filosofen en alchemisten van Erasmus? Dat zou kunnen, maar het gaat er bij de Lof der Zotheid niet om ons aan het lachen te maken. Die humor is maar een bijkomstigheid bij Erasmus' belangrijkste doelstelling: religieuze hervormingen. In zijn voorrede zegt Eras- | |
[pagina 190]
| |
mus: ‘In de Zotheid heb ik dezelfde ideeën uitgedrukt als in Handboek voor de christenstrijder, maar dan in de vorm van een grap.’ Ammonius Levinus, wiens lovende woorden ik al heb geciteerd, erkende dat punt toen hij zei dat alle vrome mensen schatplichtig waren aan Lof der Zotheid. Niemand zal de boodschap van Handboek voor de christenstrijder verkeerd begrijpen, want dat is een religieus traktaat dat de lezer oproept zich liever aan diepdoorvoelde devotie dan aan het mechanisch uitvoeren van rituelen te wijden. In de Zotheid zit deze boodschap in een paradox verpakt, een genre dat erg in trek was bij zestiende-eeuwse lezers. Erasmus kwam tegemoet aan de smaak van ontwikkelde tijdgenoten. Hij wist dat ze met groot genoegen ironische lofredes op cholera, jicht en kaalheid lazen en dus ook van de wijze woorden van Vrouwe Zotheid zouden genieten. Moderne lezers zijn echter niet in dat genre geschoold en misschien minder gecharmeerd van de paradox om de zotheid te loven, of van het verrassende einde waarin het geluk van de christelijke zot wordt onthuld. Maar toch, als Lof der Zotheid correct werd aangeprezen als een speels getoonzet religieus traktaat, zouden naar mijn idee minder lezers teleurgesteld zijn. Erasmus' religieuze boodschap heeft geen modern jasje nodig. De meeste mensen, zegt Zotheid, ‘hebben alleen bewondering voor zaken die het lichaam betreffen en geloven dat alleen die bestaan, terwijl de vromen onder ons alles wat het lichaam betreft verachten en volkomen ontstijgen in het beschouwen van onzichtbare zaken.’ De moderne gelovige zal het er net als de vrome lezer uit Erasmus' tijd mee eens zijn dat ‘eeuwige gelukzaligheid... de geneugten van het lichaam overstijgt’ en ze zullen zijn conclusie betekenisvol en inspirerend vinden. En dus zijn onze ontevreden amazon.com-lezers het slachtoffer van een verkeerde manier van aanprijzen. Ze mopperen omdat de indruk is gewekt dat Lof der Zotheid hun zal vermaken, terwijl de humor van Zotheid slechts honing is om de bittere smaak van aloë beter tot zijn recht te laten komen, zoals Erasmus zou zeggen. Hij slaat een schertsende toon aan om de serieuze boodschap verteerbaar te maken. Het zou verstandiger zijn om Lof der Zotheid te benoemen als wat het werkelijk is: een preek verpakt in een paradox. Dat trekt wellicht minder maar wel dankbaarder lezers, en een enkele enthousiasteling die schrijft: ‘Waarom besteden we in vredesnaam aandacht aan Maarten Luther, die onhandigste en belachelijkste hervormer aller tijden, terwijl Erasmus in diezelfde tijd alles twee keer beter deed?’ |
|