De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Teigetje & Woelrat | |
Hendrik en Willem van Albada
| |
[pagina 128]
| |
Ugo G., ‘de politieman zijn donkerblonde zoon’
Teigetje op het gymnasium
| |
[pagina 129]
| |
Op 30 oktober 1962 woont Gerard niet meer met Wimie, zijn eerste mannelijke partner, maar de definitieve breuk komt pas later. Gerard hoopt nog op een herstel van de relatie maar filosofeert vast over een Nieuwe Vriend, misschien ook om Wimie, die de scheiding ook niet gemakkelijk vond, te prikkelen om weer terug te komen.
De ‘Zusjes M. te G.’ waren Josine en Lennie Meyer. Gerard kende Josine doordat zij beiden meewerkten aan het literaire maandblad Tirade. Josine en Lennie woonden samen in een groot ouderwets huis aan de Witte de Withlaan in Den Haag en ook hun kleding toonde wat ouderwets. Beide zusjes waren zeer belezen en van hoog intellectueel niveau. Josine was gepromoveerd in exacte vakken en Lennie naar ik meen in Franse taal- en letterkunde. Ze waren altijd buitengewoon vriendelijk en Gerard en mij, en later ook Woelrat, zeer welgezind. Wij dronken enkele malen thee bij hen thuis. Ook brachten zij af en toe een tegenbezoek, in Amsterdam en later in Greonterp. In de oorlog was een zigeunerin bij ze ondergedoken, die hun astrologische berekeningen geleerd had, waar ze aanvankelijk alleen maar om moesten lachen. Josine was vervolgens voor de aardigheid zelf horoscopen gaan trekken en kwam tot de verbijsterende conclusie dat praktisch al haar berekeningen goed klopten. En rekenen kon ze goed. Nadat Gerard aanvankelijk had gevraagd om zijn horoscoop te trekken begon hij steeds meer belang te stellen in Josine's astrologische berekeningen, die zij begon aan te wenden om Gerard door astrologisch berekende voorspellingen voor zoveel mogelijk ‘rampen’ te behoeden. Zo gebeurde het dat ik in Gerards leven kwam in de periode waarin zijn nieuwe Grote Liefde was voorspeld, terwijl hij zelf dacht dat hij zijn Nieuwe Vriend nog moest gaan zoeken.
Uit mijn voorgeschiedenis zal ik hier slechts een paar gebeurtenissen noemen, die voorafgingen aan mijn komst naar Gerard in Amsterdam. Tijdens schoolvakanties van het gymnasium reisde ik twee keer alleen per trein naar Rome en Sicilië om als oudhedentoerist Romeinse en Griekse oudheden en oude kerken te bezichtigen. Op mijn eerste reis ontmoette ik in Rome de donkerblonde Ugo G. Hij was een stoute, altijd aanstekelijk lachende jongen, die ik had ontmoet op de Gianicolo heuvel waar hij in een kleine bar, die eigendom was van zijn oom, vakantiewerk deed. Vlakbij het romantische panorama dat uitkijkt op de Piazza del Popolo en in de verte de Sint- | |
[pagina 130]
| |
Pieterskoepel. Ik dronk daar ‘succo di pomodoro’, tomatensap, en de eenvoudige discussie met Ugo bestond uit de vraag of het meervoud van pomodoro pomodori of pomidori of pomidoro was. Daar moest hij steeds om lachen en hoe meer hij lachte hoe gekker ik op hem werd. Ik deed expres telkens of ik het nog niet snapte en dan begonnen we weer van voren af aan. Als hij tijd had gingen we samen met de metro naar Ostia om daar te zwemmen. Tot mijn treurnis moest ik doorreizen naar Sicilië want mijn traject was tevoren vastgelegd. We correspondeerden en het volgende jaar wilde hij dat ik zijn gast was. Ik werd bij zijn ouders thuis te logeren uitgenodigd. Het was in de zomer en Rome was heet en droog. In die tijd leerde ik het Italiaanse huiselijke leven kennen. Ugo's moeder was ‘fors’, zoals de meeste Italiaanse moeders. Ze was bijzonder lief en moederlijk. Tweemaal per dag kookte ze haar ‘thuiskeuken’ met heerlijke klassieke gerechten en pasta's. Eens nam ze me mee en kocht tot mijn verrassing een diep paars overhemd voor me met korte mouwen, een kleur die mijn moeder nooit voor me zou hebben uitgezocht. Ugo leerde me Italiaans en we gingen samen naar de opera Aïda in de Thermen van Caracalla waar hij dichtbij woonde. Het was een indrukwekkend spektakel met paarden, olifanten en vuurwerk op het toneel, maar van de tekst kon ik helaas weinig verstaan. Omdat ik uit Ars amandi van Ovidius had onthouden hoe een jongen zijn meisje tot opwinding kan krijgen door in het theater een zakje snoep op haar schoot te leggen en daar vervolgens steeds dieper met zijn hand in te gaan, probeerde ik bij Ugo hetzelfde toen we in de bioscoop zaten. Hij moest er veel om lachen en daagde me uit door te zeggen dat ik een ‘invertito’ was. Ik veinsde niet te begrijpen wat dat betekende. Thuis liet hij mij uit een geheime bergplaats seksboekjes en een mes zien, die door zijn vader, die politieagent was, in beslag waren genomen. Ik was intussen stapelgek op hem geworden. We sliepen beiden in de huiskamer, waar de deur openstond wegens de hitte. Onze vriendschap ontwikkelde zich tot mijn spijt echter niet tot een intieme relatie. Eens zag ik schaduwen ritmisch bewegen op de gangmuur: Zijn ouders bedreven in de andere kamer de Liefde. Gerard vereeuwigde Ugo in de eerste regel van het gedicht ‘Van het een komt het ander’: ‘Terwijl Teigetje mij vertelde hoe verliefd hij was geweest op een politieman zijn donkerblonde zoon,..’ Toen ik in Utrecht aan mijn farmaciestudie begon woonde ik op een zolderkamer aan de Leidseweg. Geïnspireerd door Italië en in het bijzonder door Ugo koos ik Italiaans als bijvak en studeerde een | |
[pagina 131]
| |
jaar lang op het Italiaans Instituut bij professor Fermin. Zij was een Italiaanse dame van de oude stempel, eerbiedwaardig en charmant met een duidelijke, nadrukkelijke stem en strak naar achter gekamd haar met een scheiding in het midden, altijd onberispelijk en elegant gekleed. Het type van een chique Italiaanse nonna. Het was het jaar voor haar retraite. Ugo schreef niet zoveel meer, maar stuurde wel veel kaarten. Omdat ik in de daarop volgende studiejaren steeds heviger verlangde naar liefde en intieme vriendschap en mij ondanks enkele studievrienden steeds eenzamer begon te voelen kocht ik in de boekhandel een boekje van dr. Tolsma, dat daar lag: Homo-seksualiteit en homo-erotiek. Achter in het boekje werd onder andere het adres genoemd van het Cultuur- en Ontspannings-Centrum in Amsterdam, een schuilnaam voor de sociëteit van de landelijke homofielenvereniging. Ik besloot daar eens te gaan kijken, 's avonds als ik tijd had. Het was een gesloten gelegenheid met een deur met kijkgaatje, waar van tijd tot tijd iemand aanbelde en naar binnen verdween. Telkens schrok ik er voor terug om zelf aan te bellen. Ik wachtte een tijdje tot ik zag dat ik nu weer naar het station moest om niet de laatste trein naar Utrecht te missen. Dat herhaalde zich een paar keer. Maar toen las ik toevallig in de nrc een recensie van het pas verschenen boek Op Weg Naar Het Einde, waarbij een grote foto was afgedrukt van de schrijver Gerard Kornelis van het Reve. Het bleek dat hij in dat boek openlijk schreef over zijn homoseksualiteit, waar ik zelf zo mee bezig was en bovendien sprak de foto mij aan. Het leek mij een moedig en vriendelijk mens. Daardoor aangespoord besloot ik hem op te zoeken en ik vond zijn adres in het telefoonboek van Amsterdam. Ik had nog nooit iets van hem gelezen. Ook wist ik niet dat Gerards relatie met ‘Wimie’ inmiddels met een dronken, gewelddadige rel definitief tot een einde was gekomen en dat hij na een zoektocht naar een huisje in Spanje en Portugal naar Nederland was teruggekeerd. Daar had hij eind 1963 een verwaarloosde bovenwoning gehuurd aan de Eerste Rozendwarsstraat 9II, die hij maandenlang opknapte en vertimmerde. Op zondag 15 december 1963 in de middag stapte ik in gedachten uit de tram op de Westermarkt, liep bij het oversteken niet onder de tram of een auto, ging langs de etalages aan de linkerzijde van de Rozengracht tot de eerste zijstraat links, de Eerste Rozendwarsstraat, vervolgde het trottoir nog enkele meters en stond eigenlijk te snel naar mijn zin voor de deur van Gerard Kornelis van het Reve. De Westertoren speelde: ‘Dona nobis pacem’. De weemoedige klanken | |
[pagina 132]
| |
van dit oude carillon zouden hierna jarenlang mijn leven gaan begeleiden. Er zat geen naamplaatje aan of bij de deur, maar het nummer klopte wel. Zou ik nog een blok om lopen om meer moed te vatten? Dat wilde ik graag maar ik dacht: Nu of nooit. Van uitstel komt afstel. Het was een eenvoudig, zeer oud en vrij smal pandje met klokgevel, vervuild door de stadswalm en de verkeersdampen. De voordeur, voorzien van een hardboardplaat, was eens in de grijze grondverf gezet, droeg een goedkope nikkelkleurige deurknop en een brievenbus van hetzelfde materiaal. Behalve gewoon vuil was hij rondom de deurknop groezelig, als een deur die nooit wordt schoongemaakt. Naast twee deuren bevond zich een geblindeerd venster dat vroeger etalageraam was geweest. Ik bekeek het huisnummer nog eens goed, haalde diep adem en bracht mijn hand naar de bel. Terwijl ik dit schrijf herinner ik me opeens hoe ik als leerling van de eerste klas van de lagere school elke dag uit het centrum van Utrecht terug naar huis liep. De lange saaie wandeling verveelde me dan en uit tijdverdrijf probeerde ik bij iedere bel of ik er bij kon, zonder aan te bellen, zodat voorbijgangers mijn moeder waarschuwden omdat ze dachten dat ik overal ‘belletje trok’. Een oplettende toeschouwer had overigens kunnen zien dat ik nooit wegrende, zoals daarbij gebruikelijk. Nu belde ik aan en wachtte af, terwijl mijn verstand goedkeurde dat ik eindelijk eens echt iets durfde te ondernemen. Als ik toen had geweten dat mijn komst voorspeld was door de ‘waarzeggende zusjes M. te G.’ had ik alles gemakkelijker gevonden. In de verte ging de ding-dongbel over en na enige seconden hoorde ik gerammel van hout en touw en werd de deur tot mijn schrik open getrokken. Er werd iets geroepen dat ik niet verstond, mijn adem stokte even en toen riep ik naar boven of dit het huis van de schrijver Van het Reve was. Dat bleek te kloppen en ik mocht de trappen op komen. Twee lange rechte houten trappen leidden naar de deur van de tweede verdieping die open werd gehouden door de schrijver zelf. Voor ik het wist stond ik in de kamer, wat verbaasd bekeken door Gerard Kornelis van het Reve en een vriendelijk ogende jonge man, naar later bleek de Jonge Indische Nederlander R. uit het boek Op Weg Naar Het Einde. Na gevraagd te zijn naar het doel van mijn komst verontschuldigde ik mij voor het feit dat ik die niet aangekondigd had, vertelde ik dat ik dacht homoseksueel te zijn, dat ik niemand kende met dezelfde gevoelens en dat ik daar zo graag eens met hem over wilde praten. Dat ik moed had gevat door de bespreking van Op Weg Naar Het Einde in de nrc en de foto die daarbij stond afgedrukt. | |
[pagina 133]
| |
Het bleek dat Gerard de dag tevoren jarig was geweest en van de resterende drank bood hij mij een glaasje oude jenever aan. Tijdens het drinken vroeg hij of ik wel wist wat dat allemaal kostte, zo'n glaasje jenever. Ik antwoordde dat ik het best zelf wilde betalen, maar dat hoefde niet. Hij moest zelfs lachen om het idee. Na wat grapjes die slecht tot mij doordrongen en wat bemoedigend gepraat, verklaarde Gerard dat het beter schikte als ik op een later tijdstip terugkwam. Ik moest maar schrijven of bellen, dan maakten we wel een afspraak voor een tweede ontmoeting. Dat ik vriendelijk was binnengelaten gaf me een gelukkig gevoel. Er was eindelijk een contact gelegd dat misschien een nieuwe toekomst voor mij zou openen. Ik daalde de trappen af en ging per trein terug naar mijn zolderkamer. Daar begon ik diezelfde avond aan de brief, die ik de volgende dag overschreef in leesbaar netschrift. Toen wist ik nog niet dat mijn handschrift erg veel lijkt op dat van Gerard, wat een merkwaardige ervaring voor hem geweest moet zijn. | |
Utrecht, maandag 16 december 1963Beste Van het Reve, Hartelijk dank, dat je me zo vriendelijk te woord hebt willen staan. Laat deze brief gerust ook aan L.Ga naar eind1 lezen, als het hem interesseert. Hopelijk neem je het mij niet kwalijk, dat ik tot tutoyeren ben overgegaan. Ik beschouw je nu eenmaal als vriend, en dan vind ik het hinderlijk steeds U te schrijven. Hierbij riskeer ik maar dat je me al te familiair vindt doen. Overigens zijn hier vast mijn excuses als je mij in het volgende grof of beledigend vindt. Ik ken je nu eenmaal totaal niet en voor mij is alles ontstellend relatief in deze wereld. Daardoor kan voor mij gewoon zijn wat voor anderen misschien grof, cru of vies is. Dat relativiteitsgevoel heeft bovendien tot gevolg dat ik mijn levenshouding nog altijd niet heb kunnen vastleggen. Maar misschien is dat juist wel goed. Je bent de eerste normale, sympathieke homosexueel die ik heb leren kennen. (L. de tweede). Als ik het goed heb begrepen zijn L. en jij vaste vrienden, maar honderd procent zeker ben ik daar niet van. In elk geval benijd ik jullie verschrikkelijk. (Let wel: benijden, niet: jaloers zijn) L. maakte een zeer sympathieke indruk op mij, maar op jou ben ik, schrik niet, smoorverliefd. Dat was ik trouwens al van de krantenfoto, al leek je daarop minder vervaarlijk. Denk nu niet dat het niets te betekenen heeft, want zóveel ervaring heb ik (helaas) wel, dat ik weet wanneer het raak is. Dat jij die liefde zou kunnen accepteren of zelfs beantwoorden komt me zeer | |
[pagina 134]
| |
twijfelachtig voor. Maar men zegt nu eenmaal: ‘La realité surpasse la fiction’. Misschien vind je me een saaie brillenjood, maar daar zou je je in kunnen vergissen. Nu redeneer ik zo: Gesteld dat je mijn liefde wel zou kunnen accepteren maar dat L. je vaste vriend al is, dan zie ik de volgende mogelijkheden: 1) Je dènkt niet over een driehoeksverhouding omdat je het immoreel vindt (waarom, mag Joost weten; waarom zou je, als je daar niemand mee kwetst, niet van twee mensen tegelijk in plaats van één tegelijk mogen houden, als je ook werkelijk, niet-lichamelijk, van ze houdt? 2) Je denkt dat het onmogelijk is. 3) Je denkt dat het wèl kan. In het laatste geval houd ik mij van harte aanbevolen mijn aandeel in het bedrijven van de liefde bij te dragen. Zelf ben ik er van overtuigd dat het wèl zou kunnen. L. vind ik een sympathieke kerel en zelf ben ik niet-veeleisend en zeer verdraagzaam. (wat een kwaliteiten, nietwaar?) In verband met mijn studie zou ik niet al te vaak bij jullie over de vloer hoeven te zijn. Eten en drinken wil ik zelf betalen of koken en heel graag zou ik geld bijdragen voor wat voor doel ook. Als het zou blijken dat het met ons drieën zelfs héél goed mogelijk was, zou ik na mijn kandidaatsexamen een kamer in Amsterdam kunnen zoeken en daar verder studeren. Trouwens als jullie of één van beiden eens in Utrecht willen komen zou ik niets liever doen dan jullie op mijn kamer ontvangen en er een heerlijke dag en/of nacht van maken. Zelfs in Utrecht is dat, dacht ik, nog wel mogelijk. Mijn adres is Leidseweg 102. Het is heel makkelijk te vinden en niet ver van het station. Opbellen of schrijven is dan wel gewenst; tel 31987; in de vacantie woon ik bij mijn ouders in Tuindorp. (Ornsteinsingel 30 tel 24359) Ik hoop dat deze brief je niet al mijlen uit de keel hangt en dat je niet zult denken: ‘Hij wil zich inlikken’. Ik ben alleen maar ontzettend verliefd op je. Misschien vraag je je af waarom ik nu net op jóu verliefd moet worden. Dan moet ik zeggen: ‘Gewoon omdat jij nu eenmaal bent wie je bent.’ En als je niet begrijpt waarom ik niet eerst bij het coc heb aangeklopt dan is dat omdat het coc mijn allerlaatste mogelijkheid is. Ik heb dat steeds zo lang mogelijk uitgesteld, want als ik dáár niemand vind is er 90% kans dat ik nooit meer iemand vind. Het is zo moeilijk om voor een ander in woorden duidelijk te maken wat je voelt. Ik wou maar dat je me beter kende, misschien was er dan een kans. Ik wil zo graag voor iederéén lief zijn. Soms krijg ik plotseling een gevoel dat ik iemand in mijn armen zou willen sluiten, er ontstaat een soort vacuüm voor me, gevolgd door een plotseling uitbarstend geluksgevoel, zomaar, van binnenuit, door de | |
[pagina 135]
| |
schoonheid van de hemel of de zonovergoten wereld. (sorry voor het clichébeeld) Maar er is niemand die iets van me wenst of verlangt. Ik moet me gedragen als een ijsblok, al of niet met grapjes. Тετλαθι μοι κραδιη και κυντερον αλλα τεθληκας.Ga naar eind2 Ik wíl geen liefde die alleen maar bestaat uit een ‘egoïsme à deux’, al zou het nog zo heerlijk kunnen zijn. Ik houd van iedereen en dat wil ik tonen maar ze moeten het niet en ze praten liever hun hele leven over onbenulligheden, dan één uur over iets moois. Ik word er soms wee van. De levende natuur is ondergeschikt en oninteressant. Het materialisme... Soms zou ik mijn geld midden in de nacht op straat willen rondstrooien als in Stefan Zweigs ‘Phantastische Nacht’. Ik zou het beslist met plezier doen. Of ik wel eens van puberteitsjaren gehoord heb? Jawel, maar als wat hier staat puberaal is, hoop ik mijn hele leven puber te blijven. Liever dan af te stompen tot een grauwe of bezadigde gezapigheid. Het klinkt allemaal waarschijnlijk van sentimenteel tot pathetisch en misschien heeft het je geërgerd. Daarom zal ik trachten mijn ijsblokstijl te hervinden. Maar ik heb eigenlijk niets meer te schrijven behalve dat je goed moet begrijpen, dat ik mij beslist niet schaam voor mijzelf. Maar mijn ouders zullen allebei perplex staan als ze te weten komen hoe ik ben. Ik zou het zielig vinden als ze van schaamte of teleurstelling eerder zouden doodgaan. Mijn moeder heeft me al enkele malen laten merken dat ze verwachten dat ik (als jongste zoon tussen drie, inmiddels getrouwde en verloofde dochters) met de ‘goede vrouw’ thuiskom, al hebben ze daar niets mee te maken. Misschien krijgen ze morgen een auto-ongeluk, al wens ik ze dat bepaald niet toe. Of misschien ga ik vandaag dood, dat heeft hetzelfde resultaat. Dan kan de tijding hun bespaard blijven. Of is dit nu eigenlijk een laffe houding van mij? Als er tussen ons niets mogelijk is, zou ik nog heel graag gewoon jullie vriend zijn/blijven/worden. Het is vervelend dat het steeds over míjn problemen gaat, maar dat brengt het onderwerp mee. Ik zie er verlangend naar uit samen eens over heel veel andere dingen te praten, (dood, leven, muziek, natuur, God,.... Noem maar op.) maar jullie verlangen daar wellicht helemaal niet naar. Wat is deze brief anders dan een belachelijk pleidooi voor een onbekende? Ik weet het niet. Willem.
P.S. Bij de boekhandel bleek je ‘Op Weg Naar Het Einde’ inderdaad uitverkocht te zijn (misschien wordt er wel een fanclub voor je opgericht na dit boek), maar het zou deze week weer binnenkomen. Wel heb ik ‘De Avonden’ nog kunnen krijgen. Verder las ik in ‘Literair | |
[pagina 136]
| |
Akkoord’ het verhaaltje van Slager Crolus en zijn viool en in ‘Kort Geding’: ‘Haringgraten’. Onze Nederlandse leraar van het gymnasium, S. (hij schijnt je te kennen uit Amsterdam) had de televisie-uitzendingGa naar eind3 over je gezien en vond het heel goed. Zonde dat ik het gemist heb. | |
Utrecht, maandag 16 december 1963, 23 uur 45Wat ik hier opschrijf zijn voornamelijk losse gedachten die bij me opkwamen bij het lezen van de twee eerste hoofdstukken van je ‘Avonden’. Als Slauerhoff nog leefde zou ik ongetwijfeld ook persoonlijk naar hem zijn toegegaan. Soms, wanneer ik zoals nu midden in de nacht in de kamer zit te lezen of te schrijven, komt mijn vader na zijn wc-bezoek onhoorbaar de trap af. Hij opent zachtjes de deur, soms zo zacht dat ik zijn aanwezigheid pas merk als hij wat zegt, en komt met half afgezakte pyjama om de hoek van de deur hangen. Dan schrik ik me eerst rot en word vervolgens kwaad als hij vraagt: ‘Wat doe jij hier zo laat. Moet je niet eens naar bed?’ Ik neem maar aan dat de hoofdpersoon in de Avonden vrij nauwkeurig overeenkomt met jou, tijdens je jeugd. Voor iemand die een dergelijk boek schrijft wil ik niets liever dan alles geven wat ik te geven heb. Dat dacht ik. Maar als die iemand zelf weerzinwekkend zou zijn zou het moeilijk zijn mijzelf te geven, bedenk ik me nu. (Zo enthousiast was ik gisteren. Het klinkt me nu wat gezwollen toe, maar het blijft waar.) Na lezing van de twee eerste hoofdstukken: Ik vind het een meesterlijk boek. Niet speciaal omdat de hoofdpersoon en zijn wereld me interesseren, maar vooral doordat het hele verhaal meteen levende werkelijkheid is. Het is me uit het hart gegrepen. Die lugubere dromen vind ik goed geschreven, maar dat iemand dergelijke dingen zou dromen kan ik me eigenlijk niet voorstellen. De manier waarop je zijn gedachtenbeeld weet uit te drukken vind ik heel goed. Ik schrijf dit niet om stroop te smeren maar omdat ik dacht dat het je zou interesseren te horen wat anderen van je boeken vinden. Waarom zou ik niet ook op je vriend verliefd kunnen zijn of worden. Het is vier uur. Nu ga ik toch maar eens naar bed. Willem.
Bij mijn tweede bezoek, op woensdag 18 december 's ochtends, waarvan ik me geen bijzonderheden meer herinner, mocht ik Op Weg Naar Het Einde zelf bij Van Oorschot ophalen. (Uit de briefwisseling met uitgever Geert van Oorschot: 18 december 1963 ‘L.S.! Wees zo goed & geef, met rekening aan mij, aan brenger dezes een exemplaar van Op Weg Naar Het Einde. Met lieve groet, Gerard K van het Reve.’) | |
[pagina 137]
| |
Ik zette er de datum en mijn handtekening in en Gerard schreef er later bij: ‘met de handtekening van de schrijver. Gerard Kvan het Reve’. Hij zou dit boek zelf in zijn bij de hema gekochte ‘klm-koffertje’ gaan meedragen en gebruiken voor lezingen en voordrachten, waardoor er van de buitenkant niets overbleef (zie foto). Een boek was voor hem een gebruiksartikel. Veel later maakte hij op dezelfde een schetsje voor de cementen gevelsteen met de tekst ‘het woord’, (uiteindelijk ‘In het Woord’) die hij in 1968 aanbracht op het huisje in Westhem van zijn vertaler Duits, Jürgen Hillner en diens vrouw Gaabi. | |
Utrecht, woensdag 18-12-'63Beste van het Reve [...] daarnet las ik het verslag van je televisie-uitzending op 11 december in een oude krant - Hoe is het in godsnaam mogelijk, dat je kunt zeggen: ‘Ik ben in mijn leven geen dag gelukkig geweest.’ Misschien bedoel je: Geen dag lang achter elkaar. Maar wie is ooit wèl zo lang achtereen gelukkig geweest. Of ben je graag, net als Slauerhoff trouwens, een tragische romanticus? In elk geval lijkt het me afgrijselijk als je zoiets van jezelf kunt zeggen. Maar toch vermoed ik hier wel enige ijdelheid, die je overigens niet behoeft te misstaan. Misschien versta je iets anders onder ‘gelukkig’ dan ik doe. Dat is ook mogelijk. Mooie muziek, sterke koffie of voldoende jenever zijn bij mij al voldoende voor een ongefundeerd maar sterk geluksgevoel. Misschien is dat geluk in werkelijkheid een dansen op de scherpe rand tussen geluk en triestheid of ongeluk. Maar ik noem het met wat optimisme dan maar geluk. Er stond ook in dat verslag dat je gelooft in de waarheid die in de evangeliën besloten ligt, maar niet in een leven na dit leven. De inhoud der evangeliën ken ik bijna niet, dus waar je nu in gelooft is me nog duister. Wel geloof ik dat de Bijbel zeer vele grote wijsheden bevat, maar ik durf hem toch niet als basis voor mijn leven te nemen. Daarvoor ben ik te veel relativist. Hoewel ik als goed relativist natuurlijk ook weer twijfel tussen relativisme en het aanleggen van vaste maatstaven [...] Willem.
Vele jaren later vernam ik dat mijn moeder zich in deze periode erg ongerust over mij had gemaakt. Ze merkte dat ik iets verzweeg. Ten slotte had ze er ernstig rekening mee gehouden dat ik òf een meisje had zwanger gemaakt, òf zelfs een moord had gepleegd. Toen ik haar en mijn vader verteld had dat ik aan een homoseksuele liefdesrelatie was begonnen, was dat een grote opluchting voor haar. | |
[pagina 138]
| |
Op Weg Naar Het Einde op het lezingkoffertje
Woelrat op het gymnasium
| |
[pagina 139]
| |
Op zaterdag 21 en zondag 22 december reisde ik 's ochtends naar Gerard in Amsterdam. Ik maakte behalve met Gerard ook nader kennis met poes Justine en voelde me er direct erg thuis. Gerard leerde mij het nodige over de ‘Griekse beginselen’, waar ik nog nauwelijks iets van wist en we bedreven veelvuldig de liefde in ons liefdesnest. Ik voelde me eindelijk bevrijd en knapte psychisch geweldig op. | |
Brief van Gerard aan Berthe P.Ga naar eind4, Amsterdam, 23 december 1963, Eerste Rozendwarsstraat 9 boven‘Intussen staat mijn Liefdeleven ook niet stil: ik ben gefascineerd door een magere, leptosome, niet echt lelijke, maar toch weinig filmsterachtig er uitziende, 22-jarige pharmaciestudent, die vier maanden geleden door een foto in een dagblad op mij verliefd werd en eergisteren onbeholpen, moedig, eigenlijk op ongehoord krankzinnige wijze, mij zijn aanzoek kwam doen. Er gaat iets van die jongen uit, dat mij niet loslaat. Hij is nerveus en een beetje neuroties, allicht, maar niet gek of psychopaties. Het werd steeds gekker, want ik denk waarom doet die jongen mij zo aan Wim denken, en waarom hypnotiseert hij mij als het ware? Waarom heet hij eveneens Wim, speelt hij viool, en is zijn linkeroog slecht? Ik leg Josine Meyer zijn astrologiese gegevens voor, en zie: geen wonder dat hij je fascineert, zegt Josine, want niet alleen is hij eveneens een Schorpioen (12 nov.), maar hij heeft ook dezelfde Ascendant als Wim (Pisces), terwijl van zijn zeven planeten er maar liefst vier in dezelfde tekens staan als in Wim zijn horoskoop. Enfin, die jongeling wekt de allerdiepste instinkten bij me, van vader- en broederschap, vertedering, etc., plus natuurlijk ook de Roepstem van de Natuur. Zo zitten we weer waar we waren, en wellicht is dit de Grote Liefde die in november-december zou komen. God geve, dat alles zich ten goede kere [...] Ik zit hier maar te denken, te drinken en wat te timmeren en te schrijven, en wat het Mysterie wenst dat je ontmoet, komt gewoon aan de deur. Groots is het wel.’
Op vrijdag 27 december komt Gerard 's ochtends per trein naar Utrecht om te zien hoe ik daar woon en studeer in mijn zolderkamertje. Hoewel mijn ouders in Utrecht woonden en ik dus heel goed thuis had kunnen studeren, waren ze zo vooruitstrevend geweest mij een eigen studentenkamer te gunnen in dezelfde stad, zodat ik mij zelfstandig zou kunnen ontwikkelen. Dit bezoek was eigenlijk de symbolische bevestiging van onze nieuwe relatie, hoewel Gerard wegens zijn vorige ervaringen nog lang bleef twijfelen. | |
[pagina 140]
| |
Brief aan ‘Beschermer Q.’, Amsterdam, 12 januari 1964‘[...], maar het wordt steeds waarschijnlijker dat mijn zoon uit Utrecht de Grote Liefde is, al blijf ik verzet bieden. Mag ik hem eens medebrengen?’ | |
Brief aan de ‘Zusjes M. te G.’, Amsterdam, 20 januari 1964‘Op Willem (II) van A. word ik steeds doller, dat wil zeggen hij boeit me steeds meer. Ik ben nog nooit iemand tegengekomen die ik met hem zou kunnen vergelijken. Er is veel tegenstrijdigs in hem, maar hij is zo eerlijk onbevangen en moedig, dat het me soms bijna tot tranen roert. Allerzonderlingst kontrasteert daarmede zijn onhandigheid - hoewel hij technies handig is - waarmee hij zich beweegt en met zijn armen en benen geen raad weet, en tegen dingen opvliegt. Hij maakt eerst een onooglijke, bijna lelijke indruk, maar als je hem langer kent, wordt zijn gezicht een uiterst fascinerende spiegel van een naar mijn ervaring zeer aanbiddelijke ziel. Ik heb van het begin af aan alle voorbehoud gemaakt, want ik wil niet alle ellende voor de zoveelste maal weer, maar ik denk wel dat hij iets blijvends in mijn leven wordt.’
In december 1963, toen Teigetje aan de liefde was begonnen, zat Woelrat nog maar net op het gymnasium (zie foto). Hij vond Godfried Bomans de belangrijkste schrijver van Nederland en was zelfs lid geworden van de Godfried Bomans fanclub. Gerard noemde Bomans ‘de katholieke feestneus’.
© foto's Willem Bruno van Albada |