| |
| |
| |
Nederlandse literatuur
| |
Peter Drehmanns
Het offerbrood van de fictie
Over De verering van Quirina T. van L.H. Wiener
Er zijn schrijvers die schrijven om zichzelf het zwijgen op te leggen. Om de wurgende werkelijkheid te smoren met fictie, met schandalig ware fictie. Zulke schrijvers zijn vaak onontkoombare schrijvers. Een onontkoombare schrijver is, zoals Ingeborg Bachmann ooit schreef, ‘iemand die werkelijk op roof uitgaat en door de taal geroofd wordt en door de waarheid geroofd wordt’, iemand die ‘gewond door en zoekend naar de werkelijkheid met zijn bestaan op weg gaat naar de taal’. Zo'n onontkoombare schrijver nu is L.H. Wiener, die in zijn laatste roman De verering van Quirina T. zijn alter ego Victor van Gigch ‘op bedevaart of op veldtocht’ stuurt, ‘om boete te doen of om wraak te nemen, om een moord te plegen, of om een nieuw leven te beginnen’. Literatuur als boetedoening, wraakoefening, moordaanslag en wedergeboorte in één: dat is hoog inzetten, een romantisch streven, dat alleen in de handen van een virtuoos evenwichtskunstenaar niet tot pretentieuze prietpraat verwatert maar tot Grote Kunst uitgroeit.
De verering van Quirina T. is een boek vol vulkanische flashbacks en erotische exercities. Het is ook een boek dat soms tastenderwijs, soms trefzeker onderzoek doet naar de werking van het geheugen, naar de hinderlagen van het verleden, naar de verhouding tussen identiteit en afkomst. En daarnaast buigt het zich nog eens met bewonderenswaardige souplesse over het duivelse pact dat feit en fictie sluiten, over de manoeuvres van het schrijverschap. De rode draad in dit complexe vlechtwerk is het zich in het heden afspelende verhaal van het bezoek dat de leraar-schrijver Victor van Gigch aflegt aan de inmiddels bejaarde Catharina van Nyenbeek, de moeder van een jeugdvriend in Zandvoort. Voor Van Gigch heeft deze vrouw decennialang gefungeerd als het archetype van de Vrouw: een heilige hoer, op
| |
| |
wie hij ooit dodelijk verliefd was en die van zijn leven eensklaps een verhaal maakte, een noodlotsdrama. Door deze vrouw, inmiddels verzwakt en uitgerangeerd, de duimschroeven aan te draaien, wil Van Gigch haar een schuldbekentenis ontfutselen, waardoor hij voorgoed schoon schip kan maken. Deze verhaallijn beweegt zich lineair voort, maar wordt voortdurend doorkruist door allerlei bespiegelingen en herinneringen, met name aan Van Gighs jeugdjaren in het van schuld en boete doordesemde Zandvoort. Als zodanig is deze verhaaldraad als een stippellijn door de roman heen getrokken. Je zou ook kunnen zeggen dat rond die lijn de herinneringen wervelen, als evenzovele roofvogels die af en toe naar beneden duiken om zich tijdelijk vast te klauwen in Victor van Gigch. Ook elkaar vallen ze aan en ze vechten om hun prooi. Victor van Gigch is hun slachtoffer, maar zijn alter ego L.H. Wiener is de regisseur met de beulskap die dit spektakel ensceneert.
Deze paradox maakt van De verering van Quirina T. een buitengewoon gelaagd en ingewikkeld boek, dat door de geraffineerd gedoseerde en bewonderenswaardig wendbare stijl (nu eens luchthartig en heerlijk sardonisch, dan weer bedachtzaam en indringend) echter nergens onverteerbare kost wordt. ‘Schrijven is afmaken in de ruimste zin des woords: afmaken wat onvoltooid was, maar evenzeer ombrengen wat niet had moeten zijn,’ schrijft Wiener in zijn roman. Met andere woorden: deze schrijver hanteert de literatuur als een tweesnijdend zwaard dat hij enerzijds gebruikt als een instrument om de werkelijkheid aan te scherpen en zo de waarheid op te sporen, en anderzijds als een breekijzer om de werkelijkheid naar zijn hand te zetten. In dit spanningsveld van ontmaskerende en maskerende strategieën speelt zich De verering van Quirina T. af. Ietwat concreter geredeneerd: door de confrontatie met Catharina van Nyenbeek hoopt Wiener/Van Gigch meer te weten te komen over de herkomst van zijn eigen obsessies én over ‘de eeuwig voortvluchtige man’ die zijn vader is geweest. Maar dit demasqué, dit ‘ontwikkelen van een onderbelichte film’, zo beweert de schrijver terzijde van de beschreven ontmoeting met de ooit noodlottige en nu tot louteraarster voorbestemde Catharina, heeft slechts kans van slagen wanneer de werkelijkheid wordt gefictionaliseerd. Ziedaar de paradox: uitsluitend met behulp van fictie kan de waarheid worden getraceerd. Of, zoals de zichzelf ‘fictiograaf’ noemende verteller het omschrijft, alleen op ‘het beeldscherm’ of in ‘de donkere kamer’ van de verbeelding manifesteert zich de ‘ware werkelijkheid’. Hij moet zijn vader verzinnen om diens identiteit (en daarmee ook de zijne) te kunnen achterhalen. Hij moet de verbrijzelde tijd bij elkaar fantaseren
teneinde te kunnen bestaan.
| |
| |
Dat is dus de eerste stap: de werkelijkheid transformeren tot fictie. Ofwel: het bezoek dat de schrijver vermoedelijk zelf heeft afgelegd aan zijn kwelgeest Catharina van Nyenbeek omsmelten tot een verhaal, waarin hijzelf vermomd als Victor van Gigch in zijn duistere verleden duikt. De tweede stap is dan deze fictie op haar beurt te verheffen tot werkelijkheid, dat wat je zegt een geloofwaardig en bovenal waarachtig aanzien geven. In een poëticaal-polemische passage noemt Wiener dit de ‘literaire authenticiteit van het werk’. Deze kan alleen dan gerealiseerd worden wanneer een auteur als een volleerd strateeg zijn arsenaal aan kunstgrepen kan aanwenden en als een bevlogen alchemist de vluchtige essence van de werkelijkheid kan vangen en vervolgens weet om te smelten tot sacrosancte fictie, tot een stof die krachtiger en echter en flonkerender is dan die waaraan ze is onttrokken. Als zodanig is autobiografische literatuur (met de nadruk op literatuur) in de optiek van Wiener ook altijd fictie. Niet alleen omdat bepaalde zogenaamde feiten in een effectieve constellatie voor het karretje van de kunst worden gespannen, maar ook omdat er veelal een werkelijkheid wordt beschreven die bijzonder fictieve trekken blijkt te hebben.
Dat laatste (de bedrieglijkheid van autobiografische feiten) maakt Wiener op even schrijnende als humoristische wijze duidelijk door Victor van Gigch zich traumatische gebeurtenissen te laten herinneren, waarvan de ware toedracht in de loop van het verhaal op losse schroeven komt te staan. Heeft Catharina van Nyenbeek werkelijk bijgedragen aan de ondergang van Van Gigchs vader, zoals de zoon al die tijd heeft geloofd? Was zij inderdaad het boosaardige loeder dat geregeld overspel pleegde met een barbaarse bouwvakker, maar enkel minachting koesterde voor de verliefde veertienjarige Victor van Gigch? Heeft Victors oudere broer Saul destijds metterdaad genoemde bouwvakker neergeslagen, reden waarom het slachtoffer later wellicht wraak nam op Victors familie? Het verleden dat de verteller/hoofdpersoon zo zorgvuldig mogelijk heeft ingebed in een reeks verhalen die een verklaring moeten bieden voor zijn gekwelde levenshouding, lijkt aan het einde van de ontmoeting met Catharina plotseling niet overeen te komen met de realiteit. Tussen de twee stappen die de schrijver zet (werkelijkheid transformeren tot fictie en vervolgens de fictie verheffen tot werkelijkheid) marcheert derhalve een spelbreker die Van Gigch en daarmee ook diens schrijvende alter ego pootje poogt te haken. De schrijver dacht de werkelijkheid immers een loer te draaien en zijn hoofdpersoon meende eindelijk revanche te nemen op de vrouw die zijn leven had vergald; maar op het laatst lijkt de werkelijkheid de schrijver schaakmat te hebben gezet omdat de feiten de fictie dreigen in te halen. Of toch niet? Nee, we moeten nog verder
| |
| |
doorredeneren. De schrijver blijkt toch het laatste woord te hebben. Want uiteindelijk is hij het die deze voorstelling van zaken in scène heeft gezet, hij is het die zijn hoofdpersoon aan het wankelen brengt, hij is het die de versie van Victor laat botsen met die van Catharina (waarover later meer), hij is het die de lezer uiterst subtiel laat weten dat elke werkelijkheid een persoonlijk verhaal betreft en dat de waarheid een spiegelpaleis is.
Men doet de schrijver L.H. Wiener echter tekort door hem louter als verbindingsofficier tussen Wahrheit en Dichtung te portretteren. De verering van Quirina T. is immers een ‘totaalboek’, zoals de verteller/ protagonist zich laat ontvallen in een van de vele metafictionele commentaren die het boek bevat. Behoudens het thema fictie-werkelijkheid en een trits herinneringen presenteert de roman een zwerm overdenkingen met betrekking tot de literatuur, de liefde, het onderwijs, de doodstraf en existentieel ongerief. Naast deze beschouwingen, veelkleurige scherven tussen de flarden van het ‘als een fragmentatiebom uiteengespatte verleden’, bestaat het mozaïek dat De verering van Quirina T. is nog uit een hymne aan de mythische scholiere en reddende engel Quirina Taselaar, en een pornografische briefwisseling van reviaanse snit met een bewonderaarster van Van Gigchs literaire werk. Al deze fragmenten, die op bijzonder ingenieuze en effectieve wijze zijn geassembleerd, drijven op een poel van zwarte gal - zwarte gal is immers het levenselixer dat door de schrijfader van Van Gigch en zijn schepper stroomt. Qualitate qua vertoont het werk van L.H. Wiener een sterke verwantschap met het gloedvolle, melancholieke oeuvre van Jeroen Brouwers. Elk boek van beide schrijvers is een eredienst aan de Drievuldigheid liefde, dood & literatuur, waarbij zelfhaat, droefenis, neuroses, misantropie, (angst voor) impotentie, eenzaamheid, zwarte romantiek, buitensporig drankgebruik en fatale vampen ten tonele worden gevoerd. In hun goeddeels autobiografische werk wordt de literatuur bovendien beschouwd als loutering, als poging de sterfelijkheid en ranzigheid van het bestaan te trotseren. In De verering van Quirina T. oppert Wieners alter ego Victor van Gigch dan ook: ‘[...] in de literatuur
leef ik voort en in vrouwen en drank sterf ik af’. En ook de volgende zin zou uit Brouwers' pen gevloeid kunnen zijn: ‘[...] maar uw gelaat, Clair, is nog altoos wonderschoon. Ik heb over ons geschreven, opdat wij altijd samen zouden bestaan. Op mooi en geurig papier.’ Literatuur als balseming, als fixeermiddel. En tegelijk: als wraakoefening. Een vitale, vitaliserende wraak op de onverzoenlijke wetten van de werkelijkheid. Inderdaad: scheppend nihilisme.
| |
| |
Ook in stilistisch opzicht hebben Brouwers en Wiener veel met elkaar gemeen. Ze zijn allerminst literaire schraalhanzen, hun toon is veeleer rabelaisiaans, uitbundig, geëxalteerd, weerbarstig. Hun taal is roofzuchtig en begeesterd op zoek naar openbaringen en tover. Maar in tegenstelling tot Brouwers, een gevierd auteur, opereert Wiener nogal in de luwte. In een land waar Kader Abdolah en Kluun triomfen vieren met steunzolenproza is hij een gracieuze balletdanser die vrijwel onopgemerkt zijn kunsten vertoont. Op het podium van de letteren gaat Wiener waar hij wil gaan, zoals ooit zijn vader, voordat die werd lamgelegd door schuldgevoelens en zijn flamboyante leefstijl, zijn zijden hemden en kostuums, zijn uitbundig schetterende saxofoon en zijn luisterrijke Oldsmobile Roadster moest inruilen voor trauma's, impotentie, zelfverloochening en financiële debacles. Vlammend, stijlvol, muzikaal, met vaart en schwung gaat de zoon van deze joodse mislukkeling het zwarte gapende gat van zijn eigen bestaan te lijf. Met zijn pen, zijn ‘Excalibur’, zoals hij dit werktuig noemt, hakt hij, gestoken in het harnas van Victor (sic) van Gigch, zich een weg naar de serene verschijning van zijn leerlinge Quirina Taselaar, die nu eens als Helena van Troje en Lolita wordt afgeschilderd, en dan weer als een soort Beatrice. Tijdens deze queeste wordt er soepel heen en weer geschakeld tussen de eerste persoon en de derde persoon, tussen heden en verleden, tussen beschrijving en commentaar, tussen archa - iserend en rauw taalgebruik, tussen weelderig en onomwonden idioom, dat is doorwoekerd met metaforen en aforismen. De taal triomfeert en compenseert de nederlagen die de vader (Louis van Gigch) in zijn leven en de zoon (Victor van Gigch) in de buitenliteraire werkelijkheid hebben geleden.
Tegen het einde van de roman wordt de verhaallijn van de zich in het heden afspelende ontmoeting tussen Van Gigch en Catharina van Nyenbeek steeds dikker en breder, steeds minder vaak doorbroken ook door terzijdes of flashbacks. Het treffen tussen beide personages wordt suspenserijk vormgegeven als een showdown of een shoot-out, zoals in de beste tradities van de western. De wreker Victor van Gigch is gekomen om de dame sans merci uit zijn puberteit tot offerdier te maken. Zij moet uit de weg geruimd worden, zodat hij nader kan komen tot zijn vader en daarmee ook tot zichzelf. Van Gigch houdt Catharina immers verantwoordelijk voor de ondergang van zijn vader én voor zijn getourmenteerde verhouding met vrouwen. Allengs worden de passages over deze afrekening dus frequenter, de zinnen korter en bruusker, alsof ze uit een repeteergeweer op ons worden afgevuurd. De steeds heviger door alcohol overgoten dialoog tussen beide combattanten krijgt het karakter van een duel. De verlepte ‘seksheks’ (een
| |
| |
epitheton uit de boordevolle schilderdoos van de verteller) wordt stilaan in de hoek gedreven, de verwachting is dat zij weldra in het stof zal bijten. Maar dan... ineens, juist wanneer het genadeschot dreigt, begint de lezer te twijfelen aan de nobele motieven van de wreker. Schiet hij niet met losse flodders? Zijn verwijten ketsen immers voortdurend af op de gepantserde argumenten van zijn tegenstrever. Het verhaal van de wreker wordt op vrijwel alle punten overtuigend weerlegd door zijn slachtoffer. Niet zijzelf was de kwade genius die samen met haar vermeende minnaar Leen Visser zorgde voor het ontslag en daarmee de neergang van Victors vader. Nee, het was haar echtgenoot (in de optiek van Victor juist een goedmoedige man) die de bron van alle ellende was omdat hij heimelijk verliefd was op Leen Visser en bijgevolg alles deed wat deze onverlaat eiste. Kortom: is de vreeswekkende vamp Catharina van Nyenbeek in werkelijkheid wellicht altijd een eenzame, deerniswekkende en drankzuchtige dame geweest en zijn we hier niet veeleer getuige van een gewapend treffen tussen een fabulant en een facturiste?
Maar val ik hier niet in herhaling, had ik iets dergelijks niet al vastgesteld? Nee, niet helemaal. Net als Wieners roman beweeg ik me spiraalsgewijs voort en bekijk ik de kwestie nu vanuit een iets andere invalshoek. Voorheen probeerde ik vooral de positie te duiden van de schrijver binnen het spanningsveld van fictie en werkelijkheid, van degene dus die met veel machtsvertoon de leidsels van het verhaal vasthoudt. Nu wil ik echter inzoomen op wat er bínnen het verhaal gebeurt en in hoeverre daar waarheid en leugen tegen elkaar worden uitgespeeld.
Zoals gezegd: er is sprake van een strijd tussen de fabulant Victor en de facturiste Catharina - de facturiste die de fabulant de rekening presenteert en met keiharde feiten om de oren slaat. Niet zij heeft al die tijd een blokkade gevormd tussen Victor en zijn vader, tussen Victor en de vrouwen, tussen Victor en de verlossing - dat is een verdichtsel geweest van Victor, door hemzelf opgeworpen en ontworpen om richting en zin te geven aan zijn bestaan. Of niet? Of liegt juist Catharina, om het vege lijf te redden, om zichzelf te presenteren als iemand die net zoals Victor en zijn vader te grazen is genomen door het onverzoenlijke noodlot?
En daarmee zijn we terug bij de spectaculaire worsteling tussen fictie en werkelijkheid waarop Wiener ons trakteert in zijn roman De verering van Quirina T., maar nu puur op verhaalniveau. Ten langen leste verdwaalt het verhaal in Victor van Gigch, de man die orde op zaken wilde stellen. Betekent dit dan de definitieve onttovering, is de pen nu leeggeschreven, ‘het zwaard botgeslagen’, en blijkt de nage- | |
| |
streefde samenhang een illusie, blijft het bestaan een hopeloze warwinkel waarin niets op zijn plaats valt? Of heeft de almachtige schrijver Wiener zijn alter ego Van Gigch al die tijd bewust op een dwaalspoor gebracht om hem verre te houden van een ontdekking, aangezien er geen sluitende verklaring bestaat in dit ondermaanse, laat staan een happy end? Of is dit ontluisterende bezoek aan Catharina van Nyenbeek hem werkelijk overkomen en staat hij nu ook machteloos, beseft hij dat je zelfs als schrijver de eindjes niet altijd aan elkaar kunt knopen? ‘Het verleden is een amorfe keten van oorzaak en gevolg, een som van ervaringen, gestold tot een verhaal,’ prevelt Victor nadat hij Catharina's ‘waarheid’ heeft aangehoord. En daaraan voegt hij even later toe: ‘Maar ons verleden is een verhaal met een handeling waarvan het spoor zich terug laat volgen, en een som die zich laat ontbinden, in de factoren waaruit hij is opgebouwd. [...] Het is alleen de kunst die factoren te traceren, ze bloot te leggen en te isoleren. En die kunst geeft een schrijverschap zin.’
Nog altijd verkeert Victor in de veronderstelling dat het verleden verpletterd kan worden en hij vervolgens een vrije doorgang zal hebben naar Quirina Taselaar, zijn Madonna Immacolata. Niettemin heeft de twijfel hem bij zijn strot. Haast verontschuldigend zegt hij tegen de gepensioneerde femme fatale: ‘[...] niets is bewijsbaar echt. Alleen de in het geheugen opgeslagen herinneringen vormen de bestaande werkelijkheid. Het leven bestaat slechts met terugwerkende kracht.’ Zo is het. Wie van beiden ook gelijk heeft, Victor (en daarmee ook de mens in het algemeen, zo lijkt Wiener te poneren) is de som van zijn verdichtsels, het product van zijn eigen fantasie, en die fantasie is zijn waarheid, daarop heeft hij zijn bestaan gebaseerd. Dat blijkt eens temeer wanneer Victor van Catharina verneemt dat hij niet veertien maar twaalf jaar oud was toen zich een verschroeiend verlangen naar haar zou hebben geopenbaard. Ook in dat opzicht heeft hij zich dus waarschijnlijk vergist. Door deze onthulling ziet hij zich gedwongen een aantal cruciale gebeurtenissen uit zijn verleden in een volkomen ander perspectief te plaatsen. En paradoxaal genoeg komt de bevrijding daardoor binnen handbereik. De blokkade valt immers weg omdat Victor beseft dat er misschien wel nooit een blokkade is geweest. Catharina van Nyenbeek, de fnuikende seksheks van weleer, is een krakkemikkig, beschonken schepsel dat uiteindelijk welhaast stikt in haar eigen braaksel. En ook Victor heeft zichzelf volledig ontledigd, zij het niet in fysieke maar in geestelijke zin. Alles is gezegd. Maar is daarmee ook iets verhelderd? Is de waarheid nu eindelijk op tafel gekomen? Om met ‘fictiograaf’ Victor van Gigch te antwoorden: ‘Het zou kunnen, zoals zoveel, zoals bijna alles.’
| |
| |
Anders gezegd: de werkelijkheid ontpopt zich steeds weer als mystificatie. Als zodanig is zij verraderlijk en verraadbaar. Fictie daarentegen is onaantastbaar. Vandaar dat L.H. Wiener met De verering van Quirina T. ongetwijfeld niet zijn laatste boek heeft geschreven. Om te overleven zal hij immers met zijn Excalibur een nieuwe stormloop moeten ondernemen op de voze, glibberige realiteit waarmee hij dagelijks wordt geconfronteerd. Mogelijk heeft hij het verleden door middel van zijn roman beheersbaar gemaakt, maar de tijd tikt verder, zonder aanzien des persoons, rücksichtslos en met een ijselijke onverschilligheid. En alleen de kunstenaar kan hem even stilzetten, zoals Wiener zijn protagonist ook daadwerkelijk laat doen aan het einde van de roman in het huis van Catharina van Nyenbeek: ‘Hij liep de nu in volledige duisternis gehulde kamer binnen en bracht de slinger van de klok weer tot stilstand.’ Nu kan er eindelijk gezwegen worden, door de protagonist, de verteller en de schrijver. Dat wil zeggen: zo lang als het duurt...
|
|