| |
| |
| |
Baro Cengiz
Zonder gezicht
Romanfragment
[In het voorafgaande vertelt de ik-persoon, een illegale medewerker van een bakkerij, over zijn armzalige onderkomen, en het vroege uur waarop hij naar zijn werk moet om de winkel te openen en pasteitjes te bakken.]
Kortom, al was het dan niet letterlijk, ik had alle instructies van mijn baas, de hadji, opgevolgd om ervoor te zorgen dat het eten en drinken aan de klanten kon worden gepresenteerd. De oven moest verwarmd worden tot tweehonderd graden Celsius zodat je het verschil tussen de oude en de verse pasteitjes niet meer zag, maar voordat ik de ongebakken exemplaren in de oven had kunnen stoppen, kwam daar mijn dierbare baas al binnen, wiens intelligentie dankzij een beperkte sluwheid die hij bij zijn geboorte al had meegekregen, niet verder ging dan een zeker talent voor sommen, en die gekleed was als die naar rozenwater geurende bewakers van de Iraanse revolutie...
‘In de naam van God, de barmhartige, de vergevende, moge vrede met je zijn.’ En na nog een klein handelsgebed stapte hij de winkel binnen, het eerst met zijn rechterbeen want dat bracht voorspoed.
‘Moge vrede met je zijn, baas.’
Hij viel met de deur in huis, zonder dat hij ook maar met één woord aan me vroeg hoe het ging, dat was immers nergens voor nodig - handel was nu eenmaal stukken belangrijker dan mijn wel en wee en gezondheid.
‘Pak pen en papier en schrijf meteen even op wat er voor de winkel nodig is. De dingen die ontbreken haal ik na het gebed. Met Gods permissie ga ik eerst naar de moskee om te bidden en dan rijd ik na het gebed langs het filiaal voor de bestellingen van het moskeebestuur, dat je dat weet. En denk erom, als er van die bloedeloze, ketterse inspecteurs op de stoep staan om te controleren of ik illegale werknemers in dienst heb, dan werk je hier dus in geen geval. Je bent alleen even bijgesprongen zodat ik naar de moskee kon om te bidden. Moet je luisteren, ik help je hier aan werk om Gods wil omdat je zo arm was als een kerkrat en hulp nodig had. Als je, God verhoede, gepakt wordt, dan krijg ik door jou een joekel van een boete. Het geld groeit me niet op de rug. Ik geef Gods ketters nog geen cent voor niks, dat gun ik ze niet. Knoop dat goed in je oren, begrepen?’
| |
| |
Omdat ik een muzikaal gehoor heb hoorde ik hoe zijn achterwerk een lang legato produceerde en hij door alle witte bonen die hij aan de lopende band at een keiharde scheet liet... Ach, een achterste hoort nu eenmaal geluid te maken...
‘Komt in orde, baas. Maak je maar geen zorgen. Doe rustig je rituele reiniging en verricht je gebed.’
Toen de baas van de bakkerij, die alleen van handel verstand had, voor gebeden en zaken naar de moskee vertrok, begon de dageraad net door de ochtendnevel heen te breken. Onze bakkerij lag in een van de beroemdste en levendigste wijken van Amsterdam, de Kinkerstraat. Het was een zeer vrolijke, gezellige, onbeschaamde en enigszins sletterige straat, die bijzonder gesteld was op haar uiterlijk. Zoals gewoonlijk kwamen onze eerste klanten van de goktent van de rechtvaardige Hakkı uit Adana, recht bij ons tegenover, die gefrequenteerd werd door sympathieke types met de tronie van een moordenaar. Die vriendelijke gangsters, die tot de ochtend ingespannen zaten te gokken om grasgroene briefjes van duizend of om een pak heroïne, met hun wapens in hun broeksband gestoken en hun kop beneveld van de eersteklas whisky die ze dronken, waren dol op de warme pasteitjes waar de damp nog vanaf sloeg en die anders ook niet te eten waren. Ze hingen weliswaar tot het ochtendgloren aan één stuk door boven de beste kwaliteit cocaïne, die Colombiaanse revolutionaire strijders de arme dorpelingen in de bergen onder geweld lieten verbouwen in ruil voor wat brood zodat ze zelf hun belangeloze strijd tegen hun regeringen makkelijker konden voeren en die de guerrilla's vervolgens, omdat dat voordeliger was, met grote Europese en Amerikaanse drugshandelaren die voor de mensenrechten streden ruilden tegen wapens, bommen, mortieren, bommenwerpers en uranium, en dat spul, dat ze consumeerden alsof het snuiftabak was, mocht hun eetlust misschien bederven, van het ontbijt dat winnaars en verliezers eendrachtig als bij een religieuze ceremonie verorberden, liep zelfs wie geen honger had het water in de mond. Andere vaste klanten waren twee Nederlandse zigeuners, vader en zoon die als twee druppels water op Laurel en Hardy leken en samen de uitdragerij uitbaatten pal naast de goktent. Ze dronken de hele week koffie op de pof en als ze in het weekend hun
rekening kwamen voldoen kon het niet anders of ze maakten een fout in de betaling. Verder zat er in onze wijk een Turks grillrestaurant en een sauna, en pal daarnaast lag een koffiehuis waar Koerden hun zaken afhandelden. De eerzame middenstanders die met deze legitieme zaakjes hun geld verdienden waren de vaste klanten van onze bakkerij.
| |
| |
Omdat de hadji van wie de zaak was geen ander personeel wilde aannemen, het was zo nu eenmaal goedkoper, werkte ik zeven dagen per week, per dag gemiddeld minstens veertien en maximaal zestien uur. In ruil daarvoor kreeg ik enkel te eten en aangezien mijn baas, een hadji, wel een anacondaslang in zijn broekzak leek te houden, zo weinig trok hij zijn portemonnee, en mij nog steeds niet had uitbetaald, had ik geen flauw idee wat mijn loon was. Mensen veranderen nooit, schijnt het, maar ik gaf de hoop niet op. Mijn baas was immers een zeer vroom man. Hoewel hij nog piepjong was en weinig baardgroei had, had hij zijn uiterste best gedaan om een vlassig baardje te laten staan en was hij op bedevaart gegaan, hij had de duivel gestenigd en zich gezuiverd van alle zonden op aarde. De duivel, een lelijk, onooglijk gedrocht met hoorns als een hertengewei, was zo woest over de stenen die naar hem gemikt werden, dat hij al die keien weer had opgeraapt en terug had gegooid naar die duizenden witbebaarde mannen die hem plotseling de oorlog hadden verklaard... In de paniek die in de menigte was uitgebroken waren honderden gelovigen in de verdrukking gekomen en hadden op de heilige grond het leven gelaten en hoewel mijn baas geen cent aan bedelaars uitgaf, had God toch medelijden met hem gekregen vanwege zijn vrouw en kinderen en die geluksvogel een dienst bewezen mijn - baas had tenslotte heel wat aalmoezen gegeven. Zo was hij nog goed weggekomen: het had maar een haar gescheeld of hij was gestorven en in de hemel beland. Door de bedoeïnen stapels geld te geven, op voorwaarde dat dit inclusief het bedrag was dat betaald diende te worden voor het betreden van Mekka, had hij zijn verzwakte ziel gereinigd van alle schaamteloosheden en rotstreken ter wereld. Voor hij op bedevaart was geweest had hij kennelijk heel wat zonden begaan, aangezien hij aan de vijf dagelijkse gebeden nog drie compensatiegebedjes toevoegde om de achterstand in te halen, en in de hoop zich te
verzekeren van een plaatsje in de hemel, bad hij daarbovenop nog acht cycli gebeden extra. Af en toe was hij zo vriendelijk om vol aandacht langs zijn winkel te lopen vanwege de assepoester die zich daar voor hem in het zweet werkte. 's Avonds wanneer de duisternis was ingevallen maakte hij de kas op, bracht zijn tengere vingers, die er nog totaal ongeschonden uitzagen en zo dun waren als die van een ongehuwd meisje, naar zijn mond, plukte met een beschaafd gebaar wat speeksel van zijn tong, waarna hij de biljetten talloze malen zorgvuldig begon te tellen en steeds dezelfde woorden herhaalde, als een stotterende papegaai van de Zwarte Zee die de draak steekt met zijn Lazische baas.
‘God zij geloofd. De zaken gaan steeds maar slechter. De Heer is
| |
| |
groot, je moet altijd dankbaar zijn. Je moet altijd een goede daad verrichten. Moet je jou nou zien, zo'n armoedzaaier met niets anders dan de onderbroek aan zijn lijf, zo'n rare snuiter, zo'n vaag typ! Ik heb je alleen aan een baantje geholpen bij wijze van aalmoes. Je was zo'n blowende hippie die maar wat rondhing, maar dankzij mij heb je nu een baan. Je had honger, ik heb je te eten gegeven. Ik heb een goede daad verricht door je werk te geven opdat dat gewaardeerd wordt door de almachtige God. Je krijgt hier te eten, te drinken en je kunt doen en laten wat je wilt behalve dan lanterfanten. Je weet nooit wat een nieuwe dag weer brengt. Je moet je geloof nooit verzaken en God altijd danken. Denk aan de armoedzaaiers die helemaal niets hebben, aan het uitschot, de sukkels. In Afrika hebben ze nog geen droge boterham. Als je daar geboren was, was je een pikzwarte neger met een maag die altijd knorde! Je mag dan een illegale werknemer in Nederland zijn, maar het ontbreekt je aan helemaal niets. Stel dat ik je geen baan gegeven had, dan had je van de honger Les Misérables van Victor Hugo gespeeld. Maar toen ik dat gelukzalige gezicht van je zag, begreep ik dat je uit een vrome moslimfamilie komt. Je hebt natuurlijk wel een paar dingetjes waar ik me kwaad over maak. Je bidt bijvoorbeeld niet als een goede gelovige zou moeten, je gaat niet naar de moskee, je vast niet, je geeft geen aalmoezen. Maar niettemin, ik ben ervan overtuigd dat je op een dag net als ik het licht ziet. Want vroeger was ik net als jij helaas een ongelovige. Tot op die grote dag, toen ik een goddelijk licht zag. Ik trilde van angst en had mezelf onmiddellijk hervonden. God vergeeft op een dag wis en waarachtig alle fouten van zijn dierbare, sterfelijke dienaren. Ik had heel wat op mijn geweten maar desondanks heeft hij mij uit mededogen vergiffenis geschonken en ervoor gezorgd dat ik goed terechtkwam! Je hoeft alleen maar in hem te geloven. Je moet nooit
vergeten dat God de heidenen vergeeft en altijd aan de kant staat van de verdrukten. Ik ga naar de moskee. En omdat ik lid ben van het moskeebestuur zijn er na het gebed wat commerciële zaken te bespreken. Als die ook opgelost zijn, is de rest aan God. Vooruit, moge God je beschermen!’
Zodra de warme pasteitjes een beetje begonnen te kleuren zette ik ze op de toonbank. Heerlijk roken ze. Ik was nog bezig ze allesbehalve zorgvuldig op de toonbank uit te stallen toen er voor de winkel een bestelbusje stopte dat aan alle kanten rammelde als een pak oud schroot en zo snel mogelijk naar het autokerkhof zou moeten worden uitgezwaaid voor zijn verscheiden een feit was. Daar waren onze klanten, onze weldoeners. Ze groetten toen ze binnenkwamen. Van beiden trilden de handen alsof ze de ziekte van Parkinson hadden en
| |
| |
hoewel ze geen twee tanden in hun mond hadden staan, stonden ze te klappertanden. Een van de twee heette Gekke Cabbar. Jaren terug had hij in een goktent bij een eerlijk spel een neef van Recep de Albaniër, een van de kopstukken binnen de maffia, een kogel door het hoofd gejaagd. Toen hij deze actie uitvoerde, was hij nog een piepjonge kandidaat-kandidaatgangster. Hij wilde naam maken, geld verdienen, bewijzen dat hij een jonge knul was en binnen de wereld van de maffia de plaats zien te verkrijgen waar hij recht op had. Want als je een belangrijk maffialid naar de andere wereld hielp, dan had je weliswaar een stuk meer vijanden, maar in de onderwereld brak je door en werd je op onbegrijpelijke wijze een grote naam. Gekke Cabbar had zich op laten hitsen door de provocaties van anderen. Zonder na te denken had hij de man van achteren door het hoofd geschoten toen die zat te gokken en zo de klus geklaard met een methode die paste bij het doen en laten van de jeugd. Nadat hij zijn zes jaar braaf had uitgezeten, was hij voorwaardelijk vrijgelaten. Maar de zaak was zo zwaarbeladen dat die hem als een molensteen om de nek hing en de dreigende doodsangst had een schrikbarende junk van hem gemaakt. Dat hij, net als zijn maat Çelik, zo trilde was zeker niet van de kou, maar werd deels veroorzaakt door zijn angst en deels door een heroïnecrisis. Hij bevond zich in een lastig parket, hij zat tot zijn nek in de stront maar desondanks bestelde hij uitermate beleefd zijn warme pasteitjes, met trillende handen en een vertrokken gezicht alsof hij tegen zijn zin een zure citroen zat te eten. Ze namen hun drankjes aan en gingen aan een tafeltje zitten. Om de een of andere reden waren ze allebei zenuwachtiger dan nodig was. Ze hadden namelijk op korte termijn een zeer belangrijke afspraak. Cabbar zou voor een poging tot verzoening een gesprek aangaan met de familieleden van de man die hij om zeep had geholpen.
Daarna kwam een van de alleraardigste dealers van Amsterdam binnen, Veli de Japanner, die altijd zo vriendelijk lachte. Zoals altijd vroeg hij hoe het ermee stond en kocht zijn warme pasteitjes. Gewoontegetrouw trok hij tussen de honderden briefjes van duizend met een bestudeerde beweging een biljet van honderd tevoorschijn en met een zekere dikdoenerij tegen zo'n rare snoeshaan die arm was als een kerkrat betaalde hij meer dan zijn bestelling kostte, waar ik wel enigszins mee was ingenomen. Vervolgens verscheen een van de gewichtigste knullen van onze buurt, Mahmut uit Niğde, met zijn hele schare zonen in de zaak. Mahmut was een politiek vluchteling. Omdat hij in Turkije gezocht werd wegens politieke wandaden had hij zijn kameraden op de mouw gespeld dat hij even naar de kapper ging en ze vervolgens laten zitten. Hij smeerde 'm eerst naar Grie- | |
| |
kenland, vandaar naar Frankrijk en uiteindelijk was hij in Amsterdam beland. Omdat Griekenland vluchtelingen geen rooie cent gaf, had hij in Frankrijk en Nederland asiel aangevraagd. Van alle twee de landen kreeg hij een uitkering uit de armoedekas voor buitenlanders. Hij werd vergezeld door zijn broer, zijn trouwste handlanger, en door zijn neven. Gewoonlijk wisselden ze nauwelijks een woord met iemand anders, en lieten geen lettergreep los. Ze aten en dronken wat in onze bakkerij, en betaalden één keer in de maand zonder mankeren hun rekening. Iedereen was trouwens te bang om hun te vragen wanneer ze van plan waren te betalen. Daarna was het de beurt aan de beroemde ‘Murat met het galjoen’ om onze zaak aan te doen. Omdat het een boom van een kerel was, een potige vent, had hij aanvankelijk als portier gewerkt bij een van de Turkse nachtclubs in Amsterdam die een nogal dubieuze reputatie hadden. Dankzij een grote baas die hij uit die kringen kende en die met hart en ziel verknocht was aan het werk in de verdovende middelen, was hij begonnen grote partijen handel naar
Amsterdam te halen. Voor hij dat niveau had bereikt, had hij tweemaal langdurig in de gevangenis uitgerust. In Bulgarije en Duitsland had hij in totaal negen jaar straf uitgezeten. Hij had één zoon, een sterke jongen, een pracht van een kind. Met zijn kindvrouwtje, van wie je moeilijk kon uitmaken of ze nu knap was of lelijk, gaf hij voor de vorm allesbehalve fotogenieke poses weg, alsof ze wilden laten zien hoe gelukkig ze waren. Beşir de Koerd, eigenaar van het koffiehuis pal tegenover ons, die zich met allerlei illegale activiteiten bezighield behalve lezen en schrijven, behoorde ook tot onze vaste klanten. Hij had een grote naam opgebouwd in de onderwereld. Hij was een van de cowboys in Amsterdam die net als Lucky Luke vliegensvlug zijn wapen kon trekken. Als hij bij ons in de bakkerij kwam en zich met het een of ander zat vol te stoppen, moest en zou hij een paar keer controleren of het wapen nog in zijn broeksband zat want hij had nu eenmaal vijanden bij de vleet. Ondertussen stonden de mannen die met hem samenwerkten, het leken wel een soort Dalton-broeders, streng in het gelid klaar om orders te ontvangen. Ze hadden het grootste respect voor hun baas, die gek was op wapens en nooit misschoot. Terwijl hij in de bakkerij het een en ander naar binnen werkte, stond een ander deel van zijn mannen, weer of geen weer, als likkebaardende katten met knorrende magen buiten de wacht te houden. De bakkerij werd ook bezocht door populaire mannequins uit Turkije, kerels die als zakenmannen in vijfsterrenhotels overnachtten hoewel ze handelden in drugs, en gangsters die trouwden met de goedkeuring van beroemde getuigen. U begrijpt, het was een dolle boel in bakkerij Alsancak. Omdat de
| |
| |
zaak op een drukke plek gelegen was, waren er veel mensen die even binnenwipten, vroegen hoe het ging en vervolgens bleven plakken. En dan waren er natuurlijk nog de vrome vrienden van de baas, die best de kleinzonen zouden kunnen zijn van de moordenaars die Kubilay bij Menemen de strot hadden afgesneden. Hij bezocht zijn zaak omdat hij dat nu eenmaal moest, terwijl er bijzonder verhelderende discussies plaatsvonden over religie. Maar het allermeest werd er gesproken over het secularisme dat Atatürk voorstond.
| |
Mahmut uit Niğde
Op een avond toen ik op het punt stond de zaak te sluiten kwam Mahmut uit Niğde binnen, een van onze klanten die goed in de slappe was zaten. Hij regelde incassozaken en was heer en meester door de naam te gebruiken van een organisatie die het op Turkije gemunt had.
‘Hoe is het ermee, jongen?’
‘Ach, we proberen er maar het beste van te maken.’
‘Wat je zegt, beste knul.’
In die tijd was Mahmut een van de populairste en meest onverschrokken incasseerders van Amsterdam, de beste in het vellen van vonnissen. Op een dag had hij de taak op zich genomen om een fors probleem op te lossen op voorwaarde dat vijftig procent van de opbrengst voor hem zou zijn. Het ging om een zekere transactie tussen een grote dealer uit Van en bareigenaar Mehmet, een grote wiskundige vergelijking met een paar onbekende variabelen. Omdat hij heel goed was in sommen en wiskunde had Mahmut de taak gekregen het probleem tot simpele proporties terug te brengen en op eenvoudige wijze op te lossen. De bareigenaar had een schuld van een slordige anderhalf miljoen gulden. Hij verschool zich achter een smoesje dat de enorme partij heroïne die hij had ingekocht om die vervolgens te kunnen doorverkopen, niet zuiver was. Zo wond hij de dealer uit Van om zijn vinger, hield hem met allerlei soorten uitvluchten aan het lijntje en probeerde overduidelijk op het geld te blijven zitten. Mahmut, een enigszins opvliegende psychopaat, had kroegbaas Mehmet, die graag mocht buikdansen op oriëntaalse muziek, voor de laatste keer gewaarschuwd en in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk gemaakt dat hij hem, als hij het geld niet zou betalen, de bajes in zou helpen.
‘Wanneer gaat de zaak dicht, beste jongen?’
‘Ik was net van plan af te sluiten, toen ik jou aan zag komen. Ik dacht, ik hou de winkel nog even voor je open. Als je nog wilt gaan
| |
| |
zitten, dan wacht ik gewoon op je, geen enkel probleem.’
‘Dat is niet nodig, knul. Hier heb je een briefje van duizend gulden, loop daar even mee naar Metin, dat onderdeurtje uit Antalya, om tien gram cocaïne voor me kopen. Maar vergeet niet erbij te zeggen dat ík je gestuurd heb, anders splitst die hufter je rotzooi in de maag. Het is altijd oppassen geblazen met van die types die hun gat zo dicht bij de grond hebben. Ik wacht op je op mijn vaste stek. Nou, rennen, ik voel me knap beroerd, ik snak naar dat spul.’
‘Goed, ik ben al weg.’
Ik sloot de zaak af en ging naar de shoarmatent, een uitvinding van de joden. Metin uit Antalya, die af en toe een pasteitje in onze bakkerij kwam eten maar geen vaste klant van ons was, had om niet in handen te vallen van de politie voor de vorm een fictieve shoarmazaak geopend en die het aanschijn gegeven van een doodnormale cafetaria. Omdat meneer een stevige drinker was en niet alleen zijn eigen drankgeld terug wilde verdienen maar daarbovenop nog fortuin wilde maken, verkocht hij vrachten cocaïne aan ieder die in zijn winkel kwam. Hij was getrouwd met een Indonesische en had drie nog jonge zonen. Zijn echtgenote was een vrome vrouw met een hart van goud; ze vond de activiteiten van haar man dan ook onverteerbaar. Talloze malen had ze hem met tranen in haar ogen gesmeekt, maar desondanks wilde haar man niet naar haar luisteren. Normale klanten werden in de zaak niet geholpen, er kwamen alleen afnemers langs. Andere mensen die binnenkwamen werden door Metin uitermate bot behandeld, hij wist precies hoe hij ze weg kon jagen. Ik kocht tien gram cocaïne en ging naar het grillrestaurant. Ik gaf Mahmut meteen de in een klein zakje verpakte coke.
‘Goed zo, jongen, dank je wel.’
‘Graag gedaan.’
‘Om de een of andere reden zit me iets dwars vanavond, moge God er een gelukkige wending aan geven. Je bent een goeie knul. Kom, dan gaan we samen stappen. Dat leidt een beetje af, dat vrolijkt ons weer wat op.’
‘Prima.’
Ik was werkelijk door het dolle heen, als een arme lagereschoolleerling die naar het zwembad gaat. Door al dat werken was ik het contact met de buitenwereld compleet verloren, ik had geen sociaal leven meer over. Al maanden aan een stuk bestond mijn leven uit niets anders dan van mijn huis naar mijn werk gaan, en van mijn werk naar huis.
Hij bestelde een taxi en we vertrokken naar het Leidseplein. Het was de eerste keer dat ik in Nederland in een taxi zat. We doken een
| |
| |
nachtclubachtig etablissement in, ergens op de tweede verdieping, eigendom van mensen uit Konya. Net als met de taxi was het ook de eerste keer dat ik in een restaurant kwam waar alcohol geschonken werd. Eerlijk gezegd was het dankzij Mahmut uit Niğde dat ik op dit vlak werd ontmaagd. Het wemelde binnen van de Turkse gangsters, een aardige drukte alles bij elkaar. De vele verblindend rode lampen maakte de zaak schemerig. Aan de tafeltjes zaten maffia-achtige figuren te flirten met prachtige donkerogige Marokkaanse meisjes, die in verleidelijkheid zelfs de meest slinkse snollen ver achter zich lieten en druk doende waren de wellustigen te plukken die op hun pad waren gekomen en hun broekriem niet dicht konden houden; bijna alle kerels zaten er keurig in pak bij. En uit alles was overduidelijk dat ze een wapen droegen. Een in chic kostuum gestoken ober, die ons met alle egards bejegende, kwam onze bestelling opnemen. Mahmut stopte hem een briefje van honderd toe, waarna de ober het geld in een handomdraai onopvallend in zijn zak liet glijden. De gerechten en rak? arriveerden onmiddellijk. Om de andere flutgangsters te imponeren was onze tafel speciaal opgetuigd. Je kon het zo gek niet bedenken of het stond er. Auberginesalade, walnotensaus, rauwe gehaktballetjes, hete paprikapuree, gezouten tonijn, aardappelsalade, gedroogde worst, ingelegde bieten, bonenpasta, garnalen zo groot als een vinger, kwarteleitjes, inktvisringen, mozzarella, citroenwafels, Tsjerkessische kip, Albaanse lever, Griekse feta, Bulgaarse kaas, Armeense klootjes, kortom, op knapenpikjes na ontbrak het onze armoedige dis aan niets! Het was een hele tijd geleden dat ik al die delicatessen bij elkaar had gezien. Omdat het bovendien zeker was dat iedereen er was, kregen we een zorgvuldig verwarmd bord voorgezet en een fraai mes dat van Chinese kwastjes was voorzien. Wat me in het restaurant het meest opviel, was dat er aan iedere tafel open en bloot cocaïne gesnoven
werd! Kennelijk was hier alles toegestaan. De schriele ober prepareerde secuur de eerste lijntjes op het bord. Na een slok van zijn rak? snoof Mahmut het spul in één keer op, door ieder neusgat een deel, en reikte toen mij het bord aan. Het zou de eerste keer zijn dat ik cocaïne gebruikte. Maar ik gaf geen krimp en als verslaafden die al een eeuwigheid snuiven deed ik precies na wat Mahmut had gedaan. Om de een of andere reden mocht ik gangsters en hun levensstijl wel. De armoede was zo onverdraaglijk, dat ik een manier wilde zien te vinden om de rijke jongen uit te hangen. Die dag voelde ik me een maffiabaas. Om geld te besparen was er een sletterige zangeres uit een van de verst afgelegen provincieplaatsen in Turkije naar Nederland gehaald, die ons met haar schelle stem en verschrikkelijke nummers murw zong. Urenlang za- | |
| |
ten we tegen wil en dank te luisteren naar de waardeloze smartlappen van dat mens dat zich zangeres noemde, nog lelijk was bovendien, en van wie het snerpende gekrijs een aanslag was op onze trommelvliezen. De rak? ging helemaal op. We snoven volop cocaïne. Omdat ik op een gegeven moment als gevolg van het geslemp enige aandrang kreeg, ging ik naar het toilet om te pissen. Ik leegde mijn blaas, verliet opgelucht het toilet en liep naar onze tafel terug toen er pal naast mij een figuur met een bonk op de grond viel. Zonder ook maar een spoor van paniek raapten de obers de man van de grond. Ze vonden het niet eens nodig een ambulance te bellen. Hoewel de gewonde man van boven tot onder onder het bloed zat, dwongen ze hem te lopen, alsof het zo'n stumper was die een scène trapt als hij dronken wordt, en zetten hem op straat. De kerel bleek als gevolg van een ruzie over wie het eerst naar de wc mocht ter plekke met een geluidsdemper te zijn neergeknald. Het hele gezelschap was zo door en door gewend aan elke vorm van gevaar, dat men niet eens reden zag voor enige opwinding. Het was de gewoonste zaak
van de wereld, en het voorval wekte dan ook niet eens nieuwsgierigheid. Men hief zelfs het glas op de neergeschoten man, als om te bedanken. Alsof er niets aan de hand was ging het volk in dat chique etablissement even vrolijk door plezier te maken. Kennelijk was het hier heel normaal om iemand neer te schieten of om te leggen. Vlak voor het einde van de dolle avond boden de obers ons een dessert van de zaak aan, een tableau van drie verdiepingen vol vruchten dat stond te branden als een lier, terwijl ik nu juist heel veel zin had in fruit. Die achterlijke obers hadden de boel flink overdreven zodat je, voordat je je aan al die kilo's fruit tegoed kon doen, er eerst de brandweer bij moest roepen. In de loop van de nacht maakten we zo'n vijf, zes gram cocaïne soldaat. Mijn hoofd voelde dronken aan, een raar laveloos gevoel waar ik geen touw aan kon vastknopen. Ik had een scheurende koppijn. Mijn hele lichaam was van kop tot teen verdoofd. Terwijl ik mijn lot liep te vervloeken zag alles er in mijn ogen schots en scheef uit. Toen het licht begon te worden verlieten we met een kop zo dronken als wat zwalkend en wel het pand. We zogen onze longen vol frisse lucht en liepen naar de taxistandplaats, waar we in een taxi met een behoorlijk nichterige chauffeur stapten. Hoewel we verschillende kanten uit moesten, reden we eerst naar het huis van Mahmut. Ergens in de buurt van zijn woning liet hij de taxi in zijn onbegrijpelijke taaltje halt houden en trok een paars briefje van tweehonderdvijftig tevoorschijn om de chauffeur te betalen. Terwijl de taxibestuurder met kop en kont stond te draaien als een vrouwmens, snauwde hij dat hij daar niet van terug had. Met
| |
| |
een hoofd zo bezopen dat hij het niet meer recht kon houden, draaide Mahmut zich naar mij om en stak me het biljet toe.
‘Betaal hier de taxi van, en beschouw de rest maar als een zakcentje.’
Ik bedankte hem en pakte het briefje aan. Dat was de eerste keer in mijn leven dat ik geld kreeg zonder er iets voor te hoeven doen! Er zat niets anders op dan zonder te slapen weer terug te gaan naar de bakkerij om te werken. Ik was afgepeigerd van de drank en de cocaïne die we tot in de vroege uurtjes hadden ingenomen en dan moest ik moe als ik was nog minstens veertien uur werken. Wat een klote begin van de dag! Met een vracht verwensingen draaide ik de deur van de zaak open en stapte toen expres met mijn linkervoet over de drempel.
Toen Mahmut die ochtend was uitgestapt, was hij niet naar huis gegaan, maar in een andere taxi gestapt en linea recta naar de bar van de schuldeiser in de Jan Evertsenstraat gereden. De persoon waar hij problemen mee had zat op dat moment in het kantoortje achter de zaak cocaïne te snuiven en te gokken. Mahmut had nog geen voet over de drempel van het kantoor gezet of hij had zijn tegenstander al bij de kladden gegrepen en de kerel tegen de vloer gekwakt. Beşir de Koerd, die eveneens in onze wijk woonde, was ook aanwezig omdat hij samenwerkte met de kroegbaas. Hij kwam tussenbeide om Mahmut tot bedaren te brengen, maar die duwde hem onverschillig aan de kant. Angstig verklaarde de heer Mehmet voor de zoveelste keer dat hij het geld zou betalen. Maar Mahmut was zo onder de invloed van cocaïne en drank dat hij geen acht sloeg op wat de man zei en rustig doorging met slaan. Vloekend en wel sloeg hij de kerel op zijn mond, brak hem zijn neus en omdat zijn bloed nog steeds kookte, ging hij op volle kracht door hem af te ranselen. Hij drukte bijna vijf sigaretten uit in zijn gezicht. Hij greep zijn vijf millimeter Smith & Wesson en begon hem met het wapen op het hoofd te timmeren. Door de klappen was de kop van de arme man finaal tot moes geslagen. Aan alle kanten spoot het bloed eruit. Vervolgens ritste Mahmut zijn gulp open en piste de man in het gezicht. Maar hoewel kroegbaas Mehmet badend in het bloed op de grond lag, slaagde hij er precies op dat moment in om overeind te komen en hem van voren onder vuur te nemen terwijl hij van achteren beschoten werd door Beşir de Koerd, die sneller dan wie ook in Amsterdam zijn wapen kon trekken. Mahmut uit Niğde wist niet hoe hij het had toen hij in dat kruisvuur belandde; hij werd doorzeefd en zeeg toen met een dronken kop ter plekke neer. Kleine Mehmet, die in elkaar geslagen was, gaf Mahmut nog een trap na toen die al dood
| |
| |
was en piste met een klaterende straal zijn naam op diens gezicht.
Het bericht van de moord bereikte de bakkerij meteen. Mahmuts broer, zijn vrouw, met wie hij alleen een religieus huwelijk had gesloten, en zijn discipelen, die hij allerlei zaakjes op liet knappen, waren aangeslagen. Maar opvallend genoeg was er helemaal niemand die zich om de neergeschoten man bekommerde. Zijn vriendin had hem weliswaar dag in dag uit gezegd hoeveel ze van hem hield, dat ze niet zonder hem kon, dat hij haar alles was, dat ze altijd samen zouden zijn waarheen hun wegen ook voerden, dat ze op hem zou wachten als hij achter de tralies belandde al was het voor de rest van haar leven, maar het eerste wat ze nu deed was al het geld, het goud en de diamanten die thuis verborgen waren bij elkaar zoeken en weg was ze. Meteen daarna had zijn zus met betraande ogen het spaargeld dat het stoffelijk overschot indertijd vergaard had met incasso's en de verkoop van heroïne en dat ze thuis als haar oogappel koesterde, huilend en snikkend in pakketten in haar tas gestopt en vervolgens was ze 'm gesmeerd. Een paar dagen na de gebeurtenis werd Mehmet opgepakt op verdenking van moord met voorbedachten rade en in de gevangenis gezet. De verdachte liet bij wijze van bloedgeld drie kilo heroïne bezorgen bij de broer van Mahmut, een lomperik, die de partij omzette in geld en stante pede hun vijandschap in de ijskast zette. Hij verdween van het toneel en werd niet meer gezien. Kroegbaas Mehmet durfde Beşir de Koerd, die Mahmut van achteren overhoop had geschoten, niet kapot te maken door hem aan te geven. Zo was degene die ooit leefde van het geld dat hij met afpersingen in Amsterdam verdiende, die kon doen en laten wat hij wilde, de nummer één op het gebied van incasso's en verdovende middelen, door een stommiteit die nergens voor nodig was geschiedenis geworden, alsof hij het leven had gelaten voor de cirkel rond was. Hij werd begraven in een gemeentegraf, zonder dat hij iets met zich mee kon nemen. De stoere binken die als grote
maffiosi rond hem heen hadden gehangen lieten zich nooit meer zien. Omdat degenen die de moord hadden gepleegd ook geen schoon geweten hadden, waren er mogelijk wel mensen die ook over hen een doodvonnis hadden uitgesproken - misschien zelfs een onzichtbare goddelijke kracht.
Uit: Yüzsüz (Zonder gezicht), 2005, pp. 3-9.
Vertaling uit het Turks: Hanneke van der Heijden
|
|