| |
| |
| |
Bruno Post
Cuba
Reisimpressies
De eerste Turken die ik leerde kennen waren de sultan en de grootvizier. Zij werden gespeeld door onderwijzers van onze school. Om de zoveel jaar studeerden onze meesters en juffen een toneelstuk in en dat werd dan in de plaatselijke bioscoop, die in voorkomende gevallen ook dienst kon doen als theater, opgevoerd voor alle leerlingen van het openbare onderwijs in ons dorp. Turkije was een imaginair land waarmee pas het eerste reële contactpunt ontstond door de tulband die mijn moeder altijd ter gelegenheid van het feest van Driekoningen bakte. Met mijn pas verworven leesvaardigheid lukte het me om de opschriften te ontcijferen die ik op de knisperende zakjes van cellofaan met krenten en rozijnen aantrof. Aldus werd mijn aandacht gevestigd op het verre Smyrna. In onze schoolatlas waren Turkse steden van enige betekenis amper aangegeven. Lange tijd achtte men het voldoende dat de jeugd wist dat er zoiets bestond als een Europees deel van Turkije. Dit gebied bevond zich rechtsonder op de kaart van de Balkan. Mijn onderwijzer wist er niet veel over te vertellen. Op de kaart werd ik geïntrigeerd door de aanduiding Üsküdar die gebruikt werd voor het deel van Istanbul dat aan de Aziatische zijde van de Bosporus lag. Het volgende jaar stond bij aardrijkskunde de rest van de wereld op het programma. Op een kaartblad dat het Midden-Oosten en aanpalende werelddelen toonde was Turkije een bevoorrechte plaats toegekend in de vorm van een kadertje met een afbeelding van Anatolië. Turkije lag in een zone waarin verschillende cartografische projecties en schalen in elkaar overgingen. De eerste echte indruk van de bewoners van de hoogvlakte kreeg ik op een zondagmiddag toen ik sombere groepjes rokende mannen in de stationsrestauratie zag hokken. Deze mannen lazen kranten die in de kiosk pronkten met voorpagina's gedrukt in een extravagante kleurenpracht en met raadselachtige woorden waarvan de klinkers bespikkeld waren met
umlauts. Via de speciale radio-uitzendingen voor gastarbeiders ving ik voor het eerst de klank van het Turks op. Onbegrijpelijk gebrabbel.
| |
| |
Pas veel later werd mijn belangstelling voor Turkije gewekt. Het moet te maken hebben gehad met de opkomst van het jeugdtoerisme. Per Magic Bus kon je in mijn studietijd nog over land naar India reizen. De tickets waren uiterst schappelijk geprijsd en afgezien van wat zakgeld had je alleen erg veel geduld en uithoudingsvermogen nodig om de lange reis heen en terug te kunnen maken. Niet iedereen koesterde hippie-idealen. Veel van mijn jaargenoten waren al trots als ze Athene haalden per Interrail. Een enkeling wist van de kwaliteit van de rookwaar in Afghanistan te verhalen, maar de vage boodschappen waarmee zo iemand terugkwam konden me niet boeien. De jongens die teruggekeerd waren uit Istanbul, waren daarentegen vervuld van duidelijke indrukken. Moesten ze zich onderweg nog behelpen met een oude Baedecker, eenmaal thuis konden ze verhalen alsof ze land en volk op hun duimpje kenden. Deze omslag was niet voorbehouden aan reizigers uit de glorietijd van het jeugdtoerisme. Het lijkt wel alsof die behoort tot de begoocheling die het land op reizigers uitoefent.
Men vertrekt als schuchtere toerist om terug te keren als zelfverzekerde landendeskundige. Lange tijd heb ik die bevlogenheid met scepsis bezien en ik ben me steeds meer gaan ergeren aan die zelfverzekerdheid, zozeer zelfs dat ik iedere uitlating over Turkije van welke Nederlander dan ook met grote argwaan ben gaan bejegenen. Onlangs beleefden we wederom zo'n uitstorting van eigengereidheid toen de kieslijsten van cda en PvdA gezuiverd werden van kandidaten met een Turkse achtergrond die zich niet ondubbelzinnig voor de erkenning van de Armeense genocide wilden uitspreken. Even leek het erop alsof in Nederland op de middelbare school de moderne Turkse geschiedenis reeds sinds jaar en dag een integraal onderdeel vormt van het geschiedenisonderwijs. Deze rel leerde me dat de genoemde transformatie zich niet slechts voltrekt op reis door Turkije, maar dat de plotse confrontatie met Turkse zaken flagrante onwetendheid in roekeloze zekerheid kan doen verkeren.
Wellicht uit een mengeling van balorigheid, verveling en jeugdig radicalisme heb ik nog een blauwe maandag Osmaans gestudeerd. Op de hbs werden de klassieke talen niet onderwezen en ik meende dat er een leemte was in mijn basisvorming. Turkije was me wel gaan intrigeren en in mijn onbezonnenheid koos ik daarom voor de oude landstaal. Algauw realiseerde ik me dat het eenvoudiger zou zijn om direct Turks, Arabisch en Perzisch te gaan studeren. Uiteindelijk beteugelde het huwelijk mijn ambities in dezen. De komst van de kinderen stak een stokje voor mijn plannen om zelf eens te gaan kijken
| |
| |
in de Turkse republiek, maar ze boden me ook jarenlang de verloren momenten om het gele boekje Teach Yourself Turkish van G.L. Lewis tot een verfomfaaid stapeltje papier te reduceren. Het leren van woordjes is uitstekend te combineren met de verplichtingen die het huisvaderschap met zich meebrengt. Toen mijn oudste zoon groot genoeg was om ook van een lange reis te kunnen genieten, was de tijd gekomen om zelf eens naar Turkije te gaan. Aangezien Turkije een kinderrijke natie is en een Turkse vader nergens trotser op is dan op zijn eigen zoon bleken we een ideaal reisgezelschap te vormen voor het uitgestrekte land. De directe aanleiding was de bruiloft van de dochter van mijn buurman Fikret in Erzurum. We begingen de vergissing om de reis naar het oosten per trein te maken. We vertrokken van het kopstation van de Bagdad-spoorweg Haydarpasa aan de Anatolische zijde van de Bosporus. Het station is een monumentaal gebouw dat de enorme verwachtingen weerspiegelt waarmee de aanleg van de Bagdad-spoorlijn verbonden was. Verlaat men echter met een van de weinige langeafstandstreinen het station, dan bemerkt men dat de trein naarmate hij verder van Istanbul geraakt steeds langzamer gaat rijden. In de agglomeratie van Istanbul beseft men het nog niet. Op de hoogvlakte voorbij Eskişehir ontstaat er een zekere argwaan over de reisduur. Wanneer men Ankara bereikt heeft en het tracé naar Sivas aanvangt daagt er een gevoel van berusting dat het een lange tocht zal worden. Dan gaat men op details letten. In het Oosten lijkt het alsof de rails in geen vijftig jaar of meer vernieuwd zijn. De spoorstaven zijn weinig langer dan de wagon waarin men zich voortbeweegt. Er is niets aan te doen. De expres is een boemeltrein geworden. Ik begon een voorgevoel te krijgen van waar al die reizigers hun inspiratie aan ontleenden.
Inmiddels weet ik dat de reiziger zonder auto die in Turkije snel en comfortabel zijn bestemming wil bereiken er goed aan doet de bus te nemen. Ik ben er ook van doordrongen dat een teleurstelling meer te denken geeft dan de inlossing van een belofte. Het is niet verrassend dat het imago dat een land zich aanmeet niet correspondeert met de realiteit. Waar je van opkijkt is de afwijking die duidt op iets wat je helemaal niet voor mogelijk had gehouden. Die verwarring veroorzaakt de gewaarwording iets nieuws te ontdekken. In feite zijn het vooral vooroordelen. Niet iets, leek het, om mee te koop te lopen. Na al mijn Anatolische reizen met mijn oudste zoon ben ik evenwel tot de overtuiging gekomen dat juist die vooroordelen opgetekend, bestudeerd en becommentarieerd moeten worden. Het toeristische vooroordeel komt voort uit een persoonlijke over- | |
| |
gevoeligheid en is vaak grotesk maar daarom niet minder ernstig. Ik heb me als student langdurig ingelaten met de stadssociologie en ik heb er een obsessie met architectuur aan overgehouden. In mijn vakantie speelt die op, omdat ik als kamergeleerde dan opeens heel erg veel buiten ben. Zo herinner ik me nog dat ik me aan de vooravond van mijn eerste reis verheugd had op de confrontatie met de Ottomaanse architectuur. Tot mijn verbijstering moest ik vaststellen dat daar in het huidige stedelijke weefsel amper iets van terug te vinden is. Nog niet zo lang geleden sprak een directeur van een van 's lands grote holdings de verwachting uit dat Turkije zich in het komende decennium zou ontwikkelen tot het China van het Middellandse Zeegebied. Toen ik dat in Le Figaro las verzuchtte ik dat Turkije wat betreft de vernietiging van het eigen culturele erfgoed China misschien al voorbij is gestreefd. Zeker, beroemde moskeeën en klassieke derwisjkloosters, medressen en graven van heiligen worden met zorg gerestaureerd en beschermd. Maar wanneer je oog krijgt voor de tomeloze herontwikkeling die
zich in de omgeving voltrekt, besef je dat alleen geselecteerde en geïsoleerde monumenten ontsnappen aan de ongebreidelde sloopwoede. Dat er uitzonderingen zijn zoals de integraal geconserveerde oude stad van Mardin bij de Syrische grens versterkt slechts de indruk dat elders verval en sloop de regel vormen. Het oude Istanbul is met goede reden op de werelderfgoedlijst van de unesco geplaatst. Meer dan een decennium nalatigheid in het naleven van de eigen bouwvoorschriften en monumentenverordeningen heeft erin uitgemond dat Istanbul de aanzegging heeft ontvangen van die lijst te zullen worden geschrapt als er op korte termijn geen bestuurlijke daadkracht getoond wordt.
Om de ‘historische sensatie’ deelachtig te worden is een wandeling door de straten van een beroemde oude stad in schaarse gevallen een effectieve methode. Mijn ouders hebben mij vroeger van museum naar museum gesleept. Als het begon te regenen overwoog mijn vader altijd eerst of er niet een museum in de buurt was, alvorens hij de moeite nam om zijn paraplu op te steken. Getrouw aan deze familietraditie heb ik me erop toegelegd om ieder museum dat op mijn weg kwam in Turkije te bezoeken en mijn zoon cultureel en historisch besef bij te brengen. Uniek aan Turkse musea is dat je er als het ware teruggevoerd wordt naar de historische wortels van het museumwezen. Zelfs de educatieve benadering heeft hier nog geen ingang gevonden, laat staan dat de bezoeker vermaakt wordt. Het zijn eigentijdse rariteitenkabinetten. Het mooist zijn de verzamelingen van van alles en nog wat, zoals die van een lokaal natuurhisto- | |
| |
risch genootschap die ik ooit zag: oude landbouwwerktuigen, fossielen, houten buizenradio's en telefoontoestellen met slingers, Ottomaanse kranten, etalagepoppen in klederdracht, bronzen vaatwerk, tapijten met plaatselijke motieven, bodemvondsten van allerlei aard. De kracht van de exposities schuilt in het ontbreken van iedere structuur in de opstelling en de afwezigheid van de meest minimale toelichting bij de objecten. Zelfs het prachtige Museum van Anatolische Beschavingen in Ankara, dat de mooiste archeologische artefacten bevat die ik ooit onder ogen kreeg, laat de bezoeker in het duister tasten omtrent de aard en betekenis van het uitgestalde cultuurgoed. Het heeft er veel van weg dat kennisoverdracht geenszins een oogmerk is van het instandhouden van musea. Niemand lijkt te weten wat de bedoeling is. Soms ontsteekt een suppoost tegen heug en meug de verlichting in de zalen, dan weer verheugt de ambtenaar aan de kassa zich over de enige bezoekers die zijn museum die dag zal krijgen. In Antalya zijn wij ooit getuige geweest van
een rondleiding van een paar schoolklassen door de plaatselijke oudheidkamer. Als een lange rups trokken de geüniformeerde scholieren langs de vitrines, waarbij de onderwijzeressen erop toezagen dat de kinderen nergens bleven hangen. Jongens die treuzelden voor het nader bestuderen van een glazen kast vol kromzwaarden, voorladers en mausers verstoorden de orde. Deze publieke magazijnen vol curiosa doen je versteld staan, door het raadsel van hun bestaan en de vage vragen die ze oproepen: waarom dit alles?
Onder invloed van de toenemende islamisering is er een opbloei te bespeuren in een zekere nostalgie naar het Ottomaanse verleden. De toerist wordt het eerst getroffen door de wat luidruchtige manifestaties daarvan. Het lijkt wel alsof de val van Constantinopel ieder jaar met groter vertoon herdacht wordt. In een historische optocht worden de sloepen meegevoerd waarmee de fatale oversteek van de Gouden Hoorn werd uitgevoerd. De zegetocht van Ottomaanse heerscharen bevestigde de aanspraak die ze op Anatolië hadden doen gelden. De nostalgie gaat echter meer uit naar de culturele bloei die op deze verovering volgde dan naar de militaire grandeur. Het officiële nationalisme van kemalistische signatuur voorziet voldoende in dat laatste. Nationalisme doordringt het gehele openbare leven. Je kunt geen winkel binnenkomen of er hangt een portret van Atatürk en er zijn weinig plaatsen denkbaar waar de Turkse vlag niet wappert. Aan trotse symboliek geen gebrek. Verrassend genoeg maken Turkse mensenmassa's geen krijgshaftige indruk, eerder bekruipt je het gevoel dat het een geslagen volk is dat zich over de stra- | |
| |
ten beweegt. Met name in Istanbul raken die straten overvol. Er wordt almaar meer en hoger gebouwd en de resterende ruimte wordt in beslag genomen door straathandelaren en geparkeerde auto's. Plantsoenen en kinderspeelplaatsen komen steeds meer in het gedrang. Terwijl bouwverordeningen en bestemmingsplannen klaarblijkelijk alle ruimte aan eigen initiatief laten, ontsnapt één categorie onroerend goed aan stelselmatige schending: graven en begraafplaatsen. In oude wijken treft men midden op het trottoir ommuurde graven aan, tegen de gevels van winkels verschijnen de betulbande grafstenen in een zanderig perkje, of plotseling ontwaar je op een kaal perceel in een dichtbebouwde wijk de verspreide brokstukken van wat eens rijkelijk versierde grafstenen waren. De islam kent de eeuwige grafrust en het ruimen van een graf is
een goddeloze daad. In Istanbul zijn het de enorme begraafplaatsen van Üsküdar die groene oases vormen in een grijze, eindeloos glooiende betonwoestijn. De dood is overal aanwezig. Sommige graven zijn evenwel minder heilig dan andere, merkte ik in İzmir en omstreken. Daar stuit je in perken of plantsoenen, of tegen gevels, of ingemetseld in muren als grof bouwmateriaal, op de resten van grafstenen met Griekse inscripties.
Ontwikkeling en verval gaan hand in hand. Waar het ene begint en het andere eindigt is nooit helemaal duidelijk. In de jaren zestig moet de triomftocht van het beton zijn begonnen. Sommigen zien er een blijk van technische vooruitgang in. De introductie van nieuwe materialen gaat echter makkelijker dan het overdragen van de vakkennis die nodig is om die materialen te verwerken. Een groot deel van de bouwvakkers oefent zijn beroep uit zonder ooit een technische opleiding van enige betekenis genoten te hebben. Voor mijn plezier heb ik in de jaren zeventig op de televisie de Teleac-cursus beton gevolgd, waardoor het misschien te verklaren is dat me onderweg in Turkije het gevoel bekruipt dat er een voorman aan me verloren is gegaan. Het bouwproces is erg transparant omdat bouwplaatsen niet afgeschermd zijn door hekken of schuttingen en men her en der bouwwerken aantreft waarvan het bouwproces om een of andere reden afgebroken is. Als men de betonnen wanden aanschouwt die uit de bekisting zijn gekomen, zal men kunnen vaststellen dat de scheuren als het ware reeds voorgestort zijn. Deze sterk wisselende kwaliteit van de nieuwbouw leidt dan ook tot tragische situaties, zoals in het geval van een flatgebouw in Konya dat een paar jaar geleden zonder duidelijke aanleiding instortte. De catastrofale gevolgen van aardbevingen in Turkije zijn niet in de laatste plaats
| |
| |
toe te schrijven aan de revolutie van de betonbouw die zich heeft voltrokken. Onder het sultanaat mocht er in Istanbul slechts in hout gebouwd worden teneinde de stad minder kwetsbaar te maken voor aardbevingen. Houten huizen kan men in de oude wijken nog wel tegenkomen, vaak in spectaculaire stadia van verval. Een in alle voegen en binten doorbuigend pand van drie etages maakt een poëtische indruk, maar de geschiedenis die erin weerspiegeld wordt van wanbestuur, speculatie en burgerlijke onmacht is prozaïscher van aard. De meeste steden, waaronder Istanbul, liggen in zones met een hoog seismisch risico. De aanblik van het klunzige plak- en pleisterwerk in beton roept bij een bedachtzame reiziger visioenen op van een op til zijnde massale stedelijke verpulvering. De gemeente Istanbul heeft her en der in de wijken oranje containers met reddingsmaterialen geplaatst. Een voorzorg met een hoog symbolisch karakter. De meeste bewoners berusten in hun onmacht en maken verder geen gedachten vuil aan het onheil dat hun mogelijkerwijs boven het hoofd hangt. De paniek die uitbreekt naar aanleiding van lichte aardschokken laat zien dat die verdrongen vrees maar al te gegrond is.
Paradoxalerwijs voert de onbeteugelde verstedelijking, die een uitdrukking heet te zijn van modernisering, in zekere zin ook tot een ‘osmanisering’ van de stedelijke ruimte. Wie met het vliegtuig Istanbul verlaat ziet neer op een grijze betonnen agglomeratie, waarin amper een boom te ontdekken valt. De schijnbaar niet te stoppen aanwas van de steden neemt voor een belangrijk deel de vorm aan van de bouw van gecekondu's, illegale krottenwijken. Binnen de geplande contouren van de stad voltrekt zich een parallelle bouwexplosie. Het gevolg is dat alle ruimte waar beslag op gelegd kan worden aangewend wordt als bouwgrond. De aanzetten tot een stadsontwikkeling binnen functionele kaders worden gesmoord door de speculatie in onroerend goed. Een tuin is een luxe die alleen de zeer rijken zich kunnen veroorloven. Appartementen staan dicht opeengeperst, torenflats zelfs ontberen vrije ruimte. Men vraagt zich af waarom men die hoogbouw niet direct aaneenvoegt. Bomen in de straten leiden een zieltogend en immer bedreigd bestaan. Net als in Nederland bedient een bouwmaffia zich van overvaltechnieken om bomen te kappen. Meestal tevergeefs strijden omwonenden, buurtverenigingen en plaatselijke intellectuelen om hun schaarse groenvoorzieningen te behouden. Deze manifestaties van burgerzin zijn des te opvallender als men ziet met welke onverschilligheid de woonomgeving bejegend wordt. Vrijstaande huizen en villa's wor- | |
| |
den zo dicht opeengepropt, dat de vraag zich opdringt wat de meerwaarde is van de miezerige groenstrook die zo'n kostbare woning omzoomt. De rijken en de gegoede middenklasse zoeken ook gaarne hun toevlucht tot een soort bungalowparken waarvan het meest opvallende de enorme muur is die het complex omgeeft en waardoor de illusie van landelijkheid weggenomen wordt. Een tuin lijkt meer het idee van rijkdom te moeten uitdrukken dan de bewoners enig natuurgenot te bieden. Vanbuiten valt er vaak toch al weinig te genieten
aan deze kitschpaleisjes, die hun luister ontlenen aan vluchtig pleisterwerk over goedkope bouwmaterialen. Het meest afstotend zijn nog de kleuren van de muurverven die worden aangewend om de gevels te sauzen: donkerbruin, grijsgroen, paars met bruine of oranje accenten. Kleuren die me herinneren aan de eerste industriële revolutie als grijs, zwart en menierood mogen zich ook in populariteit verheugen. Men heeft mij ervan proberen te overtuigen dat de kleur van erwten- en bruinebonensoep het traditionele Ottomaanse palet weerspiegelt. Mij dringt deze stijl de overtuiging op dat de nieuwe rijken een deprimerende wooncultuur omarmen.
Volgens een boze influistering zou die afkeer van alles wat groeit en bloeit ingegeven worden door de boerenafkomst van de meeste stedelingen. De gedachte van de tuinstad, ja, ieder rustiek ideaal lijkt te ontbreken in Turkije. In elk geval verschijnen de ommuurde bungalowparken, ditmaal van vakantiehuisjes, ook in de landelijke omgeving of langs de kust. Rond het meer van Sapanca zag ik vanuit de trein dat de ene ‘site’ zich tegen de andere aanschurkt en aldus de omgeving vernietigt waarin ze zo mooi gesitueerd leek te zijn. Gaandeweg ben ik tot de slotsom gekomen dat de ligging van zulke zomerhuisjes eigenlijk van geen belang is. Bungalowparken vormen een soort parallel-verstedelijking. Niet de landelijkheid, maar de stedelijke allure vormen de aantrekkingskracht. Hoe dat ook zij, ruimtegebrek is zeker niet de enige reden waarom de bungalows zo dicht opeengebouwd worden. Op een lange busreis naar het Oosten ontwaakte ik eens terwijl onze bus achter Malatya langs de oever van een enorm meer reed in een desolaat berglandschap. Tussen de kale hellingen aan de oever van het meer was een enorme agglomeratie van zomerhuisjes opgetrokken, net zoals elders voorzien van te grote balkons, te veel erkers en te pompeuze pilaren voor de krappe optrekjes. Het oogde alsof dit onroerend goed nimmer verkocht zou kunnen worden. Ik heb me laten vertellen dat zoiets onwaarschijnlijk is omdat niet het comfort bepalend is voor de kwaliteit van een woning, maar de verkoopwaarde. Goud en beton zijn de favoriete
| |
| |
beleggingsobjecten. Nog minder begreep ik van het ontbreken van een eigentijdse architectonische cultuur waar het de moskeebouw betreft. Overal in het land ziet men moskeeën verschijnen. Soms staat de moskee er al nog voor de flatwijk eromheen zelf voltooid is. Al die moskeeën ogen als kopieën van elkaar. Dankzij het gewapend beton kan voor een habbekrats een koepelmoskee worden nagebootst. Het lijkt wel alsof er slechts één gietmal bestaat waarmee het directoraat voor godsdienstzaken de gelovigen van dienst is. In alle jaren dat ik Turkije bereisd heb, ben ik maar een paar keer een moskee tegengekomen met een eigentijds, afwijkend ontwerp. In Erzincan zag ik een gebouw met een gedurfde overkapping. Het bleek om een buitenlandse bijdrage te gaan, als ik me niet vergis uit Pakistan, aan de wederopbouw van de door een zware aardbeving getroffen stad. De Turkse islam floreert in een esthetische ascese.
De achteloosheid waarmee ze hun gebedshuizen optrekken hebben bij mij de vraag gewekt waar Turken verwijlen in het diepst van hun gedachten. Niet waar je hen aantreft, maar veeleer in een imaginair coördinatenstelsel. Als je wat langer in het land bent en aangewezen raakt op Turkse media, merk je dat Europa amper bestaat. Europa verschijnt in het prisma van de politieke conflicten die zich met slopende regelmaat rond de eu afspelen. In de verste uithoeken van het land word je door boeren hartelijk begroet in het Frans, Duits, Nederlands, Italiaans, maar de gesprekken stokken snel en daarin schuilt misschien wel de reden waarom deze oud-gastarbeiders teruggekeerd zijn. Europa is vijandelijk gebied, ballingsoord en wingewest tegelijk, in ieder geval te grillig en te klein voor Turkse ambities. Over de horizon is Amerika de pool waaraan men zich politiek en cultureel wil meten: vijand en droombeeld tegelijk. Ware het land niet omringd door vijandelijke staten en intern verscheurd door schismatici, dan had het al lang en breed de status van regionale supermacht bereikt die het zichzelf heimelijk toeschrijft. Als men erover nadenkt, moet men onwillekeurig denken aan de woorden van Louis-Ferdinand Céline: ‘Ieder koninkrijk eindigt in een droom.’ In Istanbul, de grootste krottenwijk van Europa, wordt heel wat afgedroomd. Van heinde en verre zijn de Anatolische boeren naar de stad aan de Bosporus gestroomd. In gecekondu's hokken de provincialen samen, in wijken waar de dorpsgemeenschappen die ze in Anatolië achterlieten zich hersteld hebben. Met het jaar worden de kantoortorens en wolkenkrabbers die in de wijk Levent ten hemel reiken hoger. Twee kantoorkolossen van meer dan driehonderd meter, de Dubai Towers, staan op de planningsborden. Veel inwoners
| |
| |
van Istanbul leven zo geïsoleerd dat ze nog nooit een blik hebben geworpen op de locaties die toeristen als eerste zien in Istanbul. Tweederde van de bewoners van deze stad identificeert zich allereerst met het eigen dorp van herkomst. Ruimhartige verkiezingsbeloften van gratis schoolboeken, tractoren en land zijn politici niet nagekomen. Wat de politiek niet kan inlossen leeft voort als stille hoop op iets wat schijnbaar buiten ieders bereik ligt. Aan gene zijde. Een paar jaar geleden is onder jongeren de salsa in de mode geraakt. Overal in de stad zag je affiches van dansscholen die salsacursussen aanboden. Cuba, een van laatste socialistische vakantielanden op aarde, is een gekoesterde droombestemming van linkse jongeren. Een grootvader van Fidel Castro zou volgens onbevestigde berichten zelfs een naar Cuba geëmigreerde Turkse jood zijn. Eigenaardigerwijs wordt de naam van dit paradijselijke eiland in Turkije en Nederland op dezelfde manier uitgesproken. Ook de wat ernstiger tango, die beter aansluit bij het Turkse temperament, mag zich verheugen in nieuwe populariteit onder danslustigen. Sinds Necip Celal Andel in 1928 de eerste Turkse tango, ‘Mazi’, componeerde, heeft het genre een lange bloeiperiode gekend. Er bestaan op de keper beschouwd velerlei overeenkomsten tussen Turkije en Argentinië. Een kwalitatief verschil is dat Dwaze Moeders als die van de Plaza de Mayo in Turkije niet gedoogd worden. Veel pleinen zijn er trouwens niet in Turkije.
|
|