eens dat als ik daar had moeten bevallen, drie dagen weeën en uiteindelijk een keizersnede, de geboorte van mijn zoon geresulteerd had in ons beider dood.
Als baby werd ik in een met warm zand gevulde katoenen doek gedrapeerd die als luier dienst deed, en onder een boom geparkeerd, terwijl mijn familieleden op het land werkten.
Mijn moeder heeft nog steeds schuldgevoelens over de wijze waarop ze mij in die tijd verwaarloosde. Ze vertelde me onlangs dat ik als eenjarige, met een touw vastgebonden aan een boom, twee levende kuikens heb verorberd. Mijn oma schijnt toen gegild te hebben: ‘O, mijn kuikens!’ en mijn moeder: ‘O, mijn kind!’
Mijn vader vertrok toen ik vijf jaar oud was naar Europa. Omdat mijn moeder analfabeet was, werd ik heel snel naar school gestuurd, zodat ik als postillon d'amour het schriftelijk contact tussen mijn vader in Nederland en mijn moeder kon onderhouden.
‘Lieve man,’ moest ik bijvoorbeeld schrijven, ‘de opbrengst van het graan is goed. Onze gezondheid is goed. We hebben wel geld nodig.’
‘Vrouw,’ las ik mijn moeder voor als mijn vaders brief was gearriveerd, ‘ik heb werk en verdien goed. Ik stop geld in deze envelop.’ Die laatste mededeling was belangrijk, want het geld kwam lang niet altijd aan.
De begraafplaats was in die tijd mijn speelterrein.
Ik speelde met mijn twee jaar jongere broertje Tuncay verstoppertje achter de grafzerken. En liet daar mijn geit Boncuk grazen als een hondje aan een touw. Stenen, stokken en dieren waren ons speelgoed.
Het was een avontuurlijk bestaan, overzichtelijk, maar ook gevaarlijk. Opa leerde me paardrijden, vogels vangen om op te eten, en soms mocht ik met zijn geladen geweer spelen, tot dat een keer vreselijk misging. Zoals zo vaak zat ik bij opa op de bok van de huifkar op weg naar de landerijen, spelend met zijn geweer. Plotseling ging het af: ik had mezelf in de pols geschoten. Er was geen dokter en de kogel is er pas jaren later in Nederland uit gehaald.
Ik bewaar weinig goede herinneringen aan de weg naar school, die aan de andere kant van het dorp lag. Ik was gekleed in het schooluniform, een zwart jurkje met een wit kraagje, en had steevast een stok in mijn hand om de loslopende honden weg te jagen, en eventuele slangen en wilde zwijnen op afstand te houden.
Toen ik zeven was voegde mijn moeder zich bij haar man in Haarlem en liet mijn broertje en mij aan de zorgen van haar schoonouders over. Opa Asım en oma Fadime waren welvarende boeren met