| |
| |
| |
Gerard Koolschijn
Plato's fundamentalistische aanval op de democratie
Dat iemand in de geschiedenis van de menselijke soort een grote naam heeft gekregen, is voor mij geen reden zijn daden of geschriften te bestuderen. Ik heb weinig vertrouwen in de selectiecriteria van de beschaving. Zo heeft onze soort het werk van Protagoras, de eerste systematische bestrijder van het geloof in een absolute waarheid, verloren laten gaan, maar alles wat Plato heeft geschreven bewaard.
Waarom je met Plato bezighouden, als het niet is om zijn grote naam? In de loop van mijn leven heb ik drie redenen gehad hem te lezen. Als puber werd ik aangetrokken door zijn duivels: dialoogpersonages die de zegeningen prezen van een ongeremd leven zonder normen. Tevreden stelde ik vast dat Plato's literaire woordvoerder Sokrates ze niet klein kon krijgen, ook al snoerde hij ze met een kinderachtig woordenspel de mond. Later werd Plato voor mij een lichtpunt in de strijd tegen een deel van die duivels, de gewiekste commerciëlen, die in blinde zucht naar winst de behoefte aan consumptie opdrijven en mijn wereld met een ongerichte economische groei verpesten. Plato's pogingen die duivels uit te drijven, de chaos op de wereld te bezweren, vond ik sympathiek. Ik was bijna een idealistische antidemocraat geworden. Ten slotte, in het besef dat het onbegonnen werk is de dodenrace van de menselijke soort te stoppen - die meedogenloze, hulpeloze drang de wereld met steeds meer nieuwe spullen en mensen te vullen - zie ik Plato vooral als de doordrammende idealist, die met slechte argumenten zijn eigen overtuiging opdringt als een religieus geopenbaarde waarheid en elke gedachtenwisseling uitsluit. Ik ben een moedeloze democraat geworden, die Plato hooguit leest om het fundamentalisme in werking te zien.
Die veranderende reactie is niet alleen het gevolg van mijn eigen vergrijzing, maar ook van de verandering der tijden. Nu in ons land toneelstukken niet meer kunnen worden opgevoerd omdat daarin een godsdienstige profeet zou worden aangevallen, nu films niet
| |
| |
meer kunnen worden vertoond omdat een of andere god zou worden beledigd, nu mensen bereid zijn dat wat ons lief is te vernietigen omdat zijzelf in een eeuwig leven en eeuwige beloningen geloven en de mogelijkheid van een democratische invoering van de sharia al onderwerp is van discussie - nu is het misschien de moeite waard nog eens na te gaan hoe de eerste grote, religieus geïnspireerde, antidemocratische theorie uit onze geschiedenis in elkaar zit.
De eeuw waarin Plato werd geboren, de vijfde voor onze jaartelling, heeft nauwelijks zijn gelijke wat het tempo van politieke en maatschappelijke veranderingen betreft. In 500 was de eerste democratische stap juist gezet, tegen 400 had de democratie een radicaliteit bereikt die wij nu pas beginnen te benaderen. Stel u voor dat het beleid inzake oorlog en vrede nu onmiddellijk na een televisiedebat waaraan vanuit de huiskamers kon worden deelgenomen door elektronische algemene stemming werd bepaald, en u hebt een idee hoe de democratie in de duizendkoppige volksvergadering van Plato's Athene na minder dan een eeuw functioneerde. Ik geef een grove historische schets in zes jaartallen.
500: Athene is een staat in opkomst, geen grootmacht.
480: Athene heeft zich op de zee geworpen, met zijn vloot een hoofdrol gespeeld in de gewonnen Griekse verdedigingsoorlog tegen het Perzische rijk. De stad bouwt nu een imperium op. De grond is in handen van de aristocraten. De zee, de handel, is het domein van de democraat.
460: De democratische ontwikkeling is na een bloedige revolutie voltooid. Perikles wordt de grote democratische leider, kampioen van de zee.
430: Athenes zeemacht is zo sterk gegroeid dat de Griekse wereld onder leiding van Sparta, de staat van grond en aristocraten, in opstand komt. De grootste Griekse oorlog breekt uit. Perikles geeft Athenes grondgebied aan de vijand prijs. Kilometerslange muren verbinden de stad met de haven om de voedselaanvoer over zee veilig te stellen. De bevolking wordt samengeperst binnen de muren. Al snel breekt de pest uit, een niet-geïdentificeerde ziekte, waarvan de symptomen nauwgezet zijn beschreven door de historicus Thucydides, die zelf de ziekte overleeft. Hij maakt ook duidelijk hoe tijdens de jarenlang voortwoekerende epidemie alle normen overboord worden gegooid. Een derde deel van de bevolking komt om. Ook Perikles sterft. Kort daarop wordt Plato geboren.
415: De enige resterende norm is macht. Van staten die weigeren het democratische Athene te steunen worden de mannen massaal
| |
| |
afgeslacht, de vrouwen en kinderen als slaven verkocht. De stad onderneemt een megalomane, imperialistische expeditie naar het westen van het Middellandse Zeegebied, die eindigt in een catastrofe. Plato is dan veertien. De toneelschrijver Euripides brengt zijn tijdgenoten, in de gedaante van mythische figuren, op het toneel. Zijn hoofdthema is de moord op het eigen kind: de succesvolle mens vernietigt wat hem lief is.
Laatste jaartal, 406: Een woedende volksvergadering veroordeelt en executeert, na een collectief proces waarvoor de wet opzij wordt gezet, de hoogste Atheense vlootofficieren, die een beslissende zeeslag hebben gewonnen, maar door storm de drenkelingen niet hebben opgepikt. Xenofon geeft in Griekse oorlogen een verbitterd verslag van de gang van zaken. Een jaar later leidt het onvermogen van de nieuwbenoemde officieren tot het verlies van de oorlog. Plato is dan even in de twintig.
Wanhoop over de menselijke natuur in het algemeen en de democratie in het bijzonder, dat is Plato's uitgangspunt. In zijn geschriften doet hij de wereld twee redmiddelen aan de hand: het ontwikkelen van een nieuw politiek systeem en het scheppen van een nieuwe mens.
De traditionele moraal schiet in zijn ogen hopeloos tekort. De advocaten van de duivel krijgen in zijn boeken de kans hun radicaalste stellingen te poneren. In Gorgias, een dialoog gewijd aan de vraag of onderwijs waardenvrij moet zijn, zegt Kallikles: ‘Luxe, bandeloosheid, vrijheid, als je over genoeg middelen beschikt, dát is geluk en de ideale manier van leven, en de rest, al die mooie frasen, die tegennatuurlijke afspraken, onzin is het, waardeloze onzin’. In Politeia laat Thrasymachos weten: ‘Een immoreel leven geeft een mens meer mogelijkheden, meer vrijheid en meer macht, als die immoraliteit maar ver genoeg wordt doorgevoerd’. In diezelfde dialoog legt Plato zijn broer Glaukon het voorbeeld van de onzichtbaar makende ring in de mond. In het bezit van zo'n ring zou niemand voor een geweldsmisdaad terugdeinzen, geen mens zou aarzelen om ten koste van anderen verrijking of seksuele bevrediging te zoeken, want de angst voor straf zou zijn weggevallen en zonder straf zou misdadig handelen voordelig zijn.
Plato wil geen preek, maar argumentatie, een sluitende theorie over normen en waarden, waarbij egoïsme als uitgangspunt gehandhaafd blijft. Hij denkt te kunnen bewijzen dat een mens zichzelf met misdadig gedrag benadeelt, ook al wordt hij niet gestraft.
Hiervoor ontwerpt hij de eerste systematische psychologische
| |
| |
theorie uit de geschiedenis, die in het kort het volgende inhoudt. De menselijke psyche is geen eenheid, maar bestaat uit drie delen: een deel dat begeert, een deel dat woede, wil of eerzucht voelt en een deel dat nadenkt. Wat aan de buitenkant een mens lijkt, is in feite een even ingewikkeld wezen als bepaalde mythologische monsters. In het onderlijf huist een gulzig gedrocht met talloze koppen, in de borst zit een woedende leeuw, in het hoofd een denkend mensje. Plato onderscheidt nu drie hoofdtypen mens: het intellectuele type, waarin het mensje de leiding heeft, het wilstype, waarin de leeuw de baas is, en het materialistische type, waarin het gedrocht de dienst uitmaakt. Omdat mensen van dit laatste type verreweg het talrijkst zijn, worden ze nog onderverdeeld in: de materialist die zich beperkingen oplegt (de zuinige zakenman), de materialist die al zijn begeerten gelijke rechten geeft (de democraat) en de materialist die zich door zijn slechtste begeerten laat meeslepen (de verslaafde, het dictatoriale type). Plato duidt zijn drie hoofdtypen ook aan als de gouden, de zilveren en de ijzeren of bronzen mens.
Parallel aan de drie psychologische typen onderscheidt hij drie typen politieke constitutie: de ideale staat, waarin het intellectuele menstype het beleid bepaalt, de militaire staat, geleid door het wilstype, en de materialistische staat, geleid door producenten en consumenten. Die laatste wordt weer onderverdeeld, van hoog naar laag, in de oligarchie (waarin productie en consumptie worden beperkt), de democratie (waarin productie en consumptie vrij zijn) en de dictatuur (die aan consumptie verslaafd is en geleid wordt door verslaafden).
Waarom denkt Plato met deze psychologisch-politieke theorie de advocaten van de duivel te weerleggen?
Geluk is volgens hem een zaak van geestelijke gezondheid en die zou alleen aanwezig zijn bij de mens in wie de drie delen van de psyche evenwichtig samenwerken. Een individu zou alleen gezond en dus gelukkig kunnen leven, als het rationele deel van zijn psyche (het mensje) met behulp van het wilsdeel (de leeuw) de gedrochtelijke massa van de begeerten, die om ongeremde consumptie schreeuwen, onder de duim houdt.
Voor de politiek betekent deze redenering het volgende. In het overgrote deel van de mensen is het mensje niet sterk genoeg om de leeuw in bedwang te houden en het gedrocht, dat ongerichte economische groei najaagt, de koppen af te slaan. Daarom moet hun van buitenaf de zelfbeheersing opgelegd worden waartoe het slappe mensje in hun eigen hoofd hen niet kan brengen. En dat kan alleen
| |
| |
door het ingrijpen van het intellectuele type, dat zelf wel een sterk mensje bezit. Wie een gelukkige samenleving wil, waarin alle soorten mensen in harmonie met elkaar leven, mag alleen aan het intellectuele type politieke rechten toekennen. In een democratie zou zich bijvoorbeeld wel even de gelukkige omstandigheid kunnen voordoen dat beheerste verstandsmensen het beleid bepalen, maar wanneer die een politiek op lange termijn willen voeren waarvoor de consumptie moet worden beperkt, zouden ze meteen door de meerderheid met haar gedrochtelijke behoefte aan consumptie worden weggestemd. Maatschappelijk welzijn zou alleen mogelijk zijn waar het verstand de mate van welvaart bepaalt.
Het belangrijkste kenmerk van Plato's nieuwe politieke systeem is de scheiding van politieke macht en materieel belang. Hierop heeft zijn bekende stelling betrekking dat aan de wereldproblemen pas een eind kan komen wanneer een koning filosoof wordt of een filosoof koning. Zijn intellectuele leiders, die zelf geen belangstelling hebben voor materie of status, maar liever in hun denkwerk opgaan, zullen de noodlottige welvaartsrace, die tot oorlog en vernietiging leidt, stoppen. Zij houden met behulp van leger en politie, bestaande uit wilstypen die onder hun controle de naleving van hun wetten afdwingen, de begerige materialistische bevolking in bedwang. Daarbij geven zij zo veel mogelijk voorlichting wanneer ze tegen de wil van de consumerende meerderheid ingaan.
Plato noemt zijn intellectuele leiders fulakes: bewakers, beschermers. ‘Hoeders’ heten ze in oude Plato-vertalingen. Zij vormen een ministerraad die evenals het hoogste staatsorgaan in het huidige Iran kan worden aangeduid met de term Raad van Hoeders.
Om het nieuwe politieke systeem in stand te houden moet een nieuwe mens worden geschapen. Plato ontwerpt die mens naar het voorbeeld van zijn eigen persoonlijkheid en leidt hem op aan zijn eigen universiteit, de eerste in de geschiedenis. Zijn Akademie moet de wereld politieke leiders leveren. Plato zelf reist herhaaldelijk naar Sicilië, het Amerika van zijn tijd, om de dictatuur van de machtige staat Syracuse naar zijn model te hervormen.
In zijn beschrijving van de schepping van de nieuwe mens komen we onheilspellende uitdrukkingen tegen, die inmiddels maar al te bekend zijn: ‘noodzakelijke zuivering’, ‘beginnen met een schone lei’, ‘de mens boetseren’ totdat zijn gedrag zo veel mogelijk aan de goden bevalt. De maatschappijhervormer Plato beschouwt zichzelf als een scheppend kunstenaar.
Zijn opvoedings- en onderwijssysteem is een voortdurende se- | |
| |
lectie, die uiteindelijk enkele mensen of zelfs maar één mens als Plato zelf over moet laten. In zijn Raad van Hoeders is de minister van Opvoeding de belangrijkste. Diens ministerie is ‘het bolwerk van de overheid’. Hij begint met alle kinderen onder de tien te isoleren van hun ouders. Baby's worden meteen na de geboorte bij de ouders weggehaald en in een overheidscrèche geplaatst. Huwelijken moeten door de overheid worden geregeld om kinderen met het vereiste gematigde temperament te kweken. In verband met de gedrochtelijke begeerten van de menselijke natuur die passende partnerkeus in de weg staan, is zo'n huwelijksregeling niet eenvoudig. Daarom organiseren de Hoeders een huwelijksloting die heimelijk is vervalst.
De opvoeding is permanent, van de wieg tot het graf, en heeft als hoofddoel temmen. De begeerten moeten worden afgeremd, de gevoelens onderdrukt. Het begint al met strenge censuur op sprookjes en mythologische verhalen die aan kinderen worden verteld. Goden mogen daarin niet worden voorgesteld als wreed, de wereld niet als een door grillige machten bestuurde chaos. Homerus, tot dusver de hoofdmoot van het onderwijs, is maar beperkt bruikbaar. Een kind mag niet horen dat een held als Odysseus het mooiste in het leven vindt om aan een rijk gedekte tafel te zitten en dure wijn ingeschonken te krijgen. Beter geschikt zijn versregels als: ‘De manschappen rukten zwijgend op, gehoorzaam aan hun commandanten.’ Muziek, de vaste begeleider van het literatuuronderwijs, mag niet melancholisch zijn. Marsmuziek verdient de voorkeur. Veel aandacht wordt besteed aan de beginselen van de wiskunde.
Tijdens de twee jaren militaire dienst die op het middelbaar onderwijs volgen worden de militairen vooral getest op hun ‘moed tegenover het genot’.
Wie alle examens en karaktertests goed heeft doorstaan, wordt toegelaten tot Plato's universiteit. Daar wijden de studenten zich tussen hun twintigste en dertigste aan wiskundige vakken, met als voornaamste doelstelling te leren abstraheren. Dat abstraheren is niet een zuiver intellectuele aangelegenheid. Woedend gaat Plato tekeer tegen zijn concurrenten op onderwijsgebied, ‘invaliden’, ‘varkens die zich wentelen in de modder’, ‘bastaardmensen’ die een waardenvrije opleiding bieden. Zelf eist hij letterlijk een abs-tractie, een weg-trekking van de concrete dingen die voorwerpen van begeerte zijn. Minstens even belangrijk als het scherpen van het intellect is het richten ervan. Een omkering van de belangstelling is nodig, van het concrete naar het abstracte - een bekering tot de intellectuele levenshouding.
| |
| |
Alleen de bekeerde studenten mogen blijven studeren. Van hun dertigste tot hun vijfendertigste bekwamen zij zich in de filosofie, ook wel ideeënleer genoemd: een merkwaardige mengeling van logica, psychologie en ethiek. Vóór hun dertigste mogen zij daar niet aan beginnen, omdat een kritische bestudering van normen en waarden het gevaar van relativering met zich meebrengt.
Wie ook deze vijf jaar goed afrondt, mag tot zijn vijftigste stage lopen in overheidsfuncties. Daarbij moeten opnieuw karaktertests uitwijzen of de kandidaten bestand zijn tegen de verleidingen van het materialisme. Uiteindelijk worden de overgebleven vijftigers in staat gesteld de hoogste idee uit de ideeënleer te aanschouwen, de ‘waarde’, die niet alleen betekenis geeft aan de abstracte wereld van Plato's morele logica, maar ook verantwoordelijk is voor het ontstaan van de concrete wereld. De Griekse term, to agathon, wordt traditioneel vertaald als ‘het goede’. Ik vermijd dat liever wegens de altruïstische vertroebeling van het woord ‘goed’. Bedoeld wordt: dat wat waardevol is, waarmee men is gebaat. Zonder inzicht in deze ‘waarde’ is voor Plato alle kennis waardeloos. Heel zijn politieke theorie, zijn opvoedingssysteem en de nieuwe mens zijn op de kennis van die ‘waarde’ gebaseerd.
Het fundamentalisme van Plato's filosofie blijkt hier. Dat inzicht in de ‘waarde’ is alleen bereikbaar door een soort plotselinge geestelijke sprong, ‘voorbij het zijn’, een sprong in de metafysica die als een vereniging van de student met de ‘waarde’ wordt beschreven, in seksuele termen die aan verslagen van mystici doen denken. Nergens geeft Plato een rationele uitleg van zijn ‘waarde’, hoezeer hij ook de rationaliteit van zijn theorieën benadrukt. Als het erop aankomt, stuurt zijn spreekbuis Sokrates de gesprekspartners met een kluitje in het riet. Plato's ultieme ‘waarde’ is even inhoudloos als het woord ‘god’ en oeverloos invulbaar.
Met ‘fundamentalisme’ wordt de levenshouding aangeduid die bepaald wordt door een letterlijke uitleg van heilige, eens geopenbaarde teksten. De fundamentalistische waan, of truc, dat men zich beroept op een goddelijke openbaring, waarmee men de eigen denkbeelden doordrukt. De fundamentalist presenteert zichzelf als uitvoerder van een goddelijke opdracht. Wat zijn in Plato's geval deze goddelijke, geopenbaarde teksten? Wetten, zijn laatste werk, geeft op deze vraag een verrassend antwoord. De heilige teksten zijn de dialogen van Plato zelf. Zij zijn ‘de mooiste en best denkbare tragedies’, die als enige toneelstukken gemakkelijk de censuur van de Hoeders passeren. Wetten speelt op Kreta en de hoofdpersoon, ditmaal niet Sokrates maar een ‘gast uit Athene’, wordt een afgezant van
| |
| |
de goden genoemd. Plato, in eigen ogen een goddelijk mens, beroept zich als profeet op zijn eigen openbaring.
Hoe ziet Plato's fundamentalistische staat eruit? In elk geval grenst hij niet aan zee. Zee wil zeggen handel, contact, gedachtenwisseling, en dat is allemaal levensgevaarlijk. De staat ligt in het binnenland, waar hij volledig in eigen onderhoud voorziet. Buitenlandse reizen zijn voor particulieren verboden. Hooguit kan iemand, boven de veertig, als vertegenwoordiger van de staat worden uitgezonden, maar als hij terugkomt met verkeerde ideeën en daarin volhardt wordt hij ter dood gebracht. Alles wat in de staat wordt gemaakt, is onderhevig aan censuur. Vooral het toneel krijgt weinig kans. Voor geweld, misdaad, wanhopige of verliefde mensen en ruziënde echtparen is op de planken geen plaats. Het publiek mag vooral niet worden meegesleept: gedrochtelijke begeerten en gevoelens mogen geen water krijgen, maar moeten verdrogen. Ook gebouwen, meubels, kleding, stofpatronen, kortom alles wat oog of oor van kinderen kan treffen staat onder controle. Alleen de Raad van Hoeders mag alles bekijken, alvorens een oordeel te vellen. Elke burger is verplicht onwettige handelingen aan te geven. Wie verzuimt als verklikker op te treden wordt zwaar gestraft.
Wat bezielt de fundamentalist? Dat blijft gissen en zal van geval tot geval verschillen. Wat Plato's motieven waren, afgezien van de begrijpelijke frustratie van een aristocraat die ziet dat anderen zijn wereld overnemen, is niet aantoonbaar. Maar op een aantal punten is de opwinding in zijn werk wel opvallend groot.
Zo verkondigt hij hartstochtelijk de stelling dat het leven op aarde onbevredigend is, ‘sterfelijke onzin’. Leven is op zijn best een oefening in sterven, de dood is winst. Na de dood begint pas het ware leven, een gedachte die ook een drijfveer is van het fundamentalistische terrorisme.
Hiermee hangt zijn diepe verachting samen voor de tevredenheid van de gemiddelde burger. Hij stelt een leven dat in materieel en seksueel opzicht bevredigt haast gelijk met misdaad. De middenweg tussen duivel en heilige ontbreekt.
De mens is in zijn ogen in beginsel een zieke, die lijdt aan drie ziekten: eten, drinken en seks bedrijven. In zijn latere werk noemt hij een vierde ziekte, atheïsme. Zijn fundamentalistische onderwijs eist geloof in minimaal drie stellingen: er bestaan goden, die zich om de wereld bekommeren, de ziel is ouder dan het lichaam, en het heelal is een rationele kosmos, een redelijke orde. Wie niet in deze
| |
| |
drie dogma's gelooft, maar ‘ongelovig en gewelddadig’ blijft, wordt door de Raad van Hoeders als geesteszieke verbannen of gedood. Daarbij maakt Plato nog het volgende onderscheid. Wie uit domheid ongelovig is en nog geneeslijk lijkt, krijgt minimaal vijf jaar tbs, waarop bij recidive de doodstraf volgt. Wie daarentegen met boos opzet goddeloos is om aan de begeerten van overmatig consumerende mensen te verdienen, wordt in een isoleercel geplaatst, waar hij nooit bezoek mag ontvangen, en na zijn dood onbegraven het land uit gegooid.
Ten slotte valt Plato's felheid op wanneer de mogelijkheid ter sprake komt van controleverlies, vooral in seksueel opzicht, met name bij de liefde tussen mannen. Een man dient zich, figuurlijk gesproken, tot bloedens toe met de zweep te geven om zijn seksuele begeerten in toom te houden. Met die angst voor seksuele ongeremdheid gaat een dweperige verafgoding van discipline en strikte wetten gepaard. De vraag ‘Wie is een echte man?’ zet de sluizen van Plato's welsprekendheid open. De echte man is niet de man van de praktijk, de gewiekste democraat, die zijn materiële en seksuele begeerten weet te bevredigen, maar de man van de theorie, die in de maatschappelijke wereld dan wel met de mond vol tanden mag staan, maar door zijn contact met de metafysische wereld met een monnikachtige beheersing van het lichamelijke uiteindelijk toch zegeviert.
Deze gouden mens, de fundamentalistische hoeder van de samenleving, lijkt zijn strikt hiërarchische psychische structuur uit angst voor zijn begeerten na te streven. Die structuur zou ineenstorten als de denkbeelden van zijn verstand niet stellig genoeg waren. Zijn gouden leven staat of valt met zijn geloof. Als zijn overtuiging wordt aangevallen, rest hem niets dan martelaar te worden voor zijn eigen gelijk.
Zo'n martelaar is Plato's literaire schepping Sokrates. Naar eigen zeggen voert hij in Athene een goddelijke opdracht uit wanneer hij over straat loopt om zijn democratische medemens te ondervragen, altijd eerst over diens vak en vervolgens over normen en waarden. Van hun vak weten die gewone burgers alles te vertellen, maar wanneer Sokrates het gesprek brengt op vragen van ethiek en politiek raken ze in verwarring. Desondanks brengen zij in de volksvergadering hun stem over die onderwerpen uit. Plato suggereert dat hijzelf wel objectieve antwoorden op Sokrates' ethische en politieke vragen kan geven. Wanneer zijn Sokrates voor het gerecht is gedaagd, laat Plato hem de vijfhonderd rechters tarten. Sokrates noemt zich te- | |
| |
genover hen ‘de enige echte politicus’ en beweert dat hij verdient wegens zijn buitenparlementaire politieke activiteit op kosten van de gemeenschap te leven, iets wat Plato ook voor zijn Raad van Hoeders regelt in de ideale staat.
Wanneer Sokrates is veroordeeld legt hij zich met een soort wellust neer bij het gezag van de wetten, die hem ‘in extatische vervoering brengen’, zo verheven vindt hij ze, eeuwig als ze zijn. Voor hem maakt niet de mens de wetten. De wetten maken de mens. Sokrates noemt zich hun slaaf. Hun autoriteit is heilig als een religieus dogma. Gehoorzamen is belangrijker dan leven. Sokrates wil zijn overtuiging met de dood bekopen, ‘in het gelid blijven staan, waar de god, zijn commandant, hem zijn plaats heeft gewezen’. ‘Ja, je hebt gelijk,’ zegt zijn rijke vriend Kriton, die hem uit de dodencel wil laten ontsnappen, ‘maar wat moeten we doen?’ Het wil maar niet tot Kriton doordringen dat het woord voor Sokrates belangrijker is dan de daad, de theorie belangrijker dan de praktijk, geloven belangrijker dan leven. Als uiterste redmiddel verwijt hij Sokrates onmannelijkheid, omdat hij zo zijn vrouw en kinderen in de steek laat. Maar Sokrates wijst elke verantwoordelijkheid voor iets anders dan zijn eigen zieleheil af. Dat hij zijn gezin verwaarloost, voert hij juist aan als bewijs voor het goddelijke karakter van zijn opdracht en zijn werk. Hij is als de zelfmoordterrorist die de dag voor zijn aanslag met zijn beide kinderen op zijn armen voor de camera poseert.
De kern van martelaarschap is om je god meer te achten en te vrezen dan mensen, dat wil zeggen: je geloof belangrijker te vinden dan jouw en andermans leven, en daarbij de behoefte te voelen met je dood de juistheid van je overtuiging te onderstrepen. De ‘goddelijke’ opdracht van Plato's Sokrates om de democratie te bekritiseren wordt benadrukt door de gretigheid waarmee hij zich door de democratie laat doden. Met de beschrijving van deze gerechtelijke moord wil Plato eens te meer bewijzen, voor zijn tijd en voor het nageslacht, hoe slecht de democratie wel is.
|
|