De Gids. Jaargang 169(2006)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 798] [p. 798] Anneke Brassinga Helleens voor beginners Zes gedichten Steeds Is de zee onvindbaar terwijl je versmacht met stuivend zand niet mee kunt gaan, liever stilstaat, zoutzuil, ergens op wacht, bedrink je dan aan trouwe lucht - niets oceanischer zoals zij breekt haar licht als brood, in alle kleuren, mild en steeds een schitterend droog water. [pagina 799] [p. 799] Bezoek aan de voorstad De schepping kermde - sprak je - in barensweeën van voleinding en gelukzaligheid naderde al waren de tijden nog niet vol. Het nestvogeltje, gevonden op de bosgrond onder dalende zon stierf even later in je hand ongemerkt, terwijl wij het naderende avondlicht sereen bewonderden. Het was - vond je - een sprookje. [pagina 800] [p. 800] Ruïnes Ze keren langzaam terug naar onbehouwen staat en in verwering brengt zich iets ontzaglijkers aan het licht, dat ook in het gezicht van doden over hun verleden leven triomfeert. Grondstof, door nietsziende kracht bewoond als van goden in grootse tempels en in broze geest vereerd. [pagina 801] [p. 801] Wedloop, klassiek Sprinten, als een gek, kan de geest die zich najaagt, meesleept - wat doe ik dan waar ik ben schuchter paraderend met mijn stoffelijk omwindsel? Op weg, maar niet heus, om de eindstreep te ontlopen? Leren arriveren of ik nergens in het bijzonder wou zijn om er te brengen luchtigheid, een stilstand van verstand? Zoals de koppige schildpad in de Oude Agora, voelde mijn blik en verstarde, niet willend dat ik zag hoe hij sneller liep dan ik dacht. Voor wie zich onder de knie heeft, wist ik hem niet te zeggen is het geen punt meer - tempo noch bestemming. [pagina 802] [p. 802] Een uitstapje Om aan de wassende hitte te ontglippen begon de planeet haar aswenteling te versnellen zodat de kelner te Athene dichter in gedachten was bij Spijkenisse, daar woonde zijn vriendin. Ik intussen hem beklantend repeteerde mijn verbeelding waarin de stroom brullende, zwanig klaroenende auto's en vooral motoren dwars door het stadshart dag en nacht de ringweg centaurisch overrijdend, horde was geworden van wolven, tijgers, grof roodwild, mieren, berinnen en getergde biggen; allengs ging heel mijn ideëel bezwaar tegen mensheid en liefde op in rook. ‘Selekt. Een extra pittige doch zachte smaak,’ zei dampende hij - waren wij op reis op weg naar huis dan, naderde van overzee, in lichterlaaie al, Overflakkee? [pagina 803] [p. 803] In de binnenlanden ‘... eenvoudig, zilte schitter mij omvangend uit azuur, en kalme chaos van verstenend einde, gebazuin, niets dat nog groeien hoeft; wat is er onbarmhartig aan als schepping me te grazen nam en zee zo moederlijk verdwenen lag achter de horizon?’ Vorige Volgende