De Gids. Jaargang 169
(2006)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 736]
| |||||
[pagina 737]
| |||||
Atte Jongstra
| |||||
[pagina 738]
| |||||
neerd geraakt. In theorie voltijds, met steeds kortstondige uitstapjes in de praktijk.
Mijn eerste map is van 1981. In dat jaar ben ik aan mijn lijfgemeenschapsarchief begonnen. Voor een deel bestaat het uit gegevens over of boeken van zoekers als ik. In de bibliotheekafdeling vindt men bijvoorbeeld een werk als dr. Gaston Vorbergs rijk geïllustreerde Glossarium Eroticum (1932), een beredeneerde woordenschat van klassieke uitdrukkingsmogelijkheden op het aangegeven terrein. Onder ‘Equus’ verwijst Vorberg bijvoorbeeld naar Horatius (Vir supinus, femina equitatGa naar voetnoot4.), het hoerenhuis en de daar tewerkgesteldenGa naar voetnoot5., alsmede naar het lemma ‘Concubitus’. En wat te zeggen van een opeenvolging van lemma's als deze:
Hoe mooi en subtiel de lexicografie! Van de afdeling ‘Het woord, niet het vlees’ is ook Charles Fouriers honderddertig jaar na diens dood verschenen Nouveau Monde Amoureux (1967). Fourier is bouwmeester van een systeem dat alle vormen van vereniging (lijfelijk, geestelijk) wil behelzen, en pakt dat zo omvattend aan dat het wel onvoltooid moest blijven. Le Nouveau Monde Amoureux zou eens vertaald moeten worden. Ik aarzel echter aan te nemen dat de gemiddelde Nederlandse lezer bereid is zich door Fouriers grondigheid heen te werken. Want hoe fraai ook het materiaal, het is een uitputtend boek. Een derde werk uit mijn archiefboekerij is de intrigerende monografie The Sex Life of Foot and Shoe (1977) door William A. Rossi. De hoofdstuktitels geven een aardige indruk van de reikwijdte van dit werk: ‘Oriental Podeerotomania’, ‘Tread on Me’, ‘Our Sex Motives for Wearing Shoes’Ga naar voetnoot6.. Moet ik dan óók nog noemen dr. J. van der Vuurst de Vries' Gevaren voor jonge mannen en hoe daaraan te ontkomen. Met een bijlage: Urine-onderzoek door de leek (z.j.)? Dan toch liever aandacht voor een uitgave van het Weense Institut für Sexualwissenschaft, het Bilder-Lexicon onder redactie van Magnus Hirschfeld uit de jaren dertig van de twintigste eeuw. Fascinerend. Apuleius komt erin voorGa naar voetnoot7., Artis, anaalverkeer, Alkovengeheimnisse, en het in Brighton gevestigde, bijbels gefun- | |||||
[pagina 739]
| |||||
deerde orgiegenootschap Army of the LordGa naar voetnoot8.. Elders in dit gravende werk vond ik dit citaat: Die Vorgänge bei der E. der Frau sind die ganz gleichen wie beim Mann. Nur sind die Muskeln, die hierbei zu rhythmischer Kontraktion angeregt werden, andere wie beim Manne. In een archief als het mijne mag zulke informatie niet ontbreken. Ik zou een plank ‘Reizen’ kunnen Oudgriekse grenspaal
inrichten in mijn archiefboekerij. Ik kan er Arvid KuksGa naar voetnoot9. Langs de grenspalen van het oude Griekenland (1991) op neerzetten, denk ik. In de afdeling ‘Theologie’ zou het gravende werk Voyeurisme in de Bijbel van de exegeet C.J. Bleeker niet mogen ontbreken, helemaal gewijd aan het apocriefe hoofdstuk 13 van het boek Daniël, waar Suzanna in bad gaat en niet in de gaten heeft dat in de coulissen een paar ouderlingen zitten die hun ogen de kost gevenGa naar voetnoot10.. De bijbel zou er zelf moet staan. Ik hoef maar op passages als die over de vrouw van Potifar, David en Bathseba, Lot en diens beide dochters, de spilzieke Onan of anderen te wijzen. En wat te denken van het Zuid-Afrikaanse proefschrift Gymnastiek in het licht der Schrift (1947) van dr. Guurt van der Tas? | |||||
[pagina 740]
| |||||
Rembrandts verbeelding van de scène waarin de vrouw van Potifar behoefte toont aan Schriftuurlijke lijfgemeenschap. Links Jozef als burgerman.
Voor het belangrijkste deel bestaat mijn archief echter uit iets anders dan boeken. Het bevat vooral verspreide stukken. Bewijsmateriaal dat theorie en praktijk bijeenbrengt. Er wordt in de literatuur namelijk nogal eens een lijfgemeenschapsvariant beschreven die je in eerste instantie onuitvoerbaar acht. Omdat er denkbeelden in verband met maat en ruimte in de weg staan, of menselijke bezwaren. Mijn ervaring is echter dat de theorie niet zo buitenissig kan lijken, de fantasie niet zo ongeloofwaardig of weerzinwekkend, of er bestaan bedrijvers die hem in praktijk brengen. Mijn mappen bevatten dan ook veel ontdekkingsreizigers, uitvoerders, zoekers naar de realiteit van varianten die slechts in geschrifte lijken te bestaan. In mijn verzameling dus stapels losse vellen met citaten, onaannemelijke passages uit de wereldliteratuur, tekst waar ogenschijnlijk de mouw van blind geloof moet aangepast om ze als realiteit te kunnen aanvaarden, in plaats van ze als doorgeschoten schrijversfantasie te beschouwen. Ik heb de bewijzen dat ze wel degelijk tot het rijk der reële mogelijkheden behoren aangeniet, in de vorm van fotokopieën van prenten en schilderijreproducties of uitdraaien van internetfoto's.
Begrijp me goed. Mijn archief is in progress, zoals men het uitdrukt aan de overzijde van de Noordzee en verder. Een flink aantal zaken heb ik nochtans kunnen thuisbrengen. Eerder sprak ik in een voetnoot over Apuleius, waarin ‘hij’ (d.i. het geslacht van een ezel) ‘er’ tijdens de lijfgemeenschap van een matrone met voornoemd lastdier in ging tot aan het balkenende toe. Ik had dat aanvankelijk als vrijmoedigheid van deze grote auteur opgevat en gemompeld: ‘Kom kom, Apuleius, maak dat de kat maar wijs.’ Onderzoek heeft echter uitgewezen dat er vrouwen zijn die Apuleius' woord tot vlees hebben weten te maken. De resultaten van hetzelfde on- | |||||
[pagina 741]
| |||||
derzoek gaven tevens grond aan het hardnekkige historische gerucht dat keizerin Catharina de Grote van Rusland door haar schrijnwerker een speciaal rolwagentje had laten vervaardigen voor als zij haar gevoelens van onlust wilde doen bedaren - met de kreet ‘Het paard, niet de ruiter!’
Eens wandelde ik met mijn bejaarde ouders over de Amsterdamse Wallen. Wij passeerden een etalage van een sexshop, waarin een dildo was uitgestald (materiaal: plastic) ter grootte van wat ik slechts in de categorie ‘Equus’ kon onderbrengen. Mijn moeder keek ongelovig naar de afmetingen van dit substitutie-instrument en riep: ‘Allemachtig, wie moet die verarbeiden!’ Ik hield de dildo op dat moment voor etalagemateriaal, maar weet intussen dat er wel degelijk vrouwen zijn die dergelijke afmetingen aankunnen, en ook willen: Apuleius schreef geen woord te veel. Voor iemand die als ik aan een Faculteit der Letteren de uiteenlopende vormen van het literaire realisme heeft moeten bestuderen geeft zoiets enorm veel voldoening. Bij uiterste varianten als deze prefereer ik een onderlijfloze vorm van penetratie in onbekende, vreemde werelden boven daadwerkelijkheid. Je kijkt naar zulke afbeeldingen, ziet zulke vrouwen (gek genoeg soms heel mooiGa naar voetnoot11.) in extra-humane lusttaferelen en vraagt je af: wat zou er door hen heen gaan? Maar eraan deelnemen? Doodgemoedereerd ‘Count me in’ roepen als je zo'n nimf en flagrant aantreft in de paardenstal of op het drafveldje?Ga naar voetnoot12. Ik dacht het niet.
Als man van studie kom ik hier op een heikel punt. De harde bewijzen van Apuleius' realisme berusten in mijn archief, moet ik ze hier ook openbaar maken? Misschien moet ik volstaan met een internetverwijzing als www.el.nl (afdeling animal), waar een range aan bestialia aanschouwelijk voorgesteld de revue passeertGa naar voetnoot13.. Ik kijk er niet graag naar, zonder dat gebrek aan enthousiasme op zich als burgerlijk te ervaren. Of dat terecht is weet ik niet. Misschien gaat mijn praktische levenswandel er wel degelijk te veel voor langs ‘de smalle weg’. | |||||
[pagina 742]
| |||||
Dit doet echter niets af aan mijn hemelsbrede belangstelling als het gaat om de realistische aspecten van kunst en cultuur! Een van mijn mappen draagt het opschrift ‘Het paard, èn de ruiter’. Ik weet nog waarom ik die onderafdeling in mijn archief aanbracht. Ik had een houtgravure van Hans Baldung Grien gevonden waarop de filosoof Aristoteles in een merkwaardig onnadenkende houding was afgebeeld: Aristoteles en Phyllis uit 1510. Later las ik ergens dat de vrouw niet Phyllis maar Campaspe was, een maîtresse van Alexander de Grote. Het zou om een weddenschap gaan. Aristoteles had tegenover Alexander volgehouden dat hij in staat zou zijn om Campaspes bekoorlijkheden te weerstaan. Alexander had gereageerd met: ‘Dat wil ik wel eens zien.’ Campaspe had kennelijk lucht gekregen van een zwak van de filosoof voor het concours hippique - ziehier de wijze waarop hij zijn weddenschap verloor. Maar of het nu Phyllis of Campaspe betreft, ik vond het een raar verhaal. Je Uit: Deviant Desires. Incredibly Strange Sex (2000) door Katharine Gates.
wordt toch niet opgewonden door rijdiertje/ruitertje te spelen? Dat moest dus onderzocht. Het zou pas jaren later zijn dat ik dit dossier kon sluiten. Ik vond uiteindelijk het Amerikaanse tijdschrift Equus Eroticus, waarin tal van liefhebbers van het onschuldige paardenspel. We zien op één foto ‘ponyboy Buck’, bereden door meesteres Lisanne. Van haar weten we niet veel meer, hij is eigenaar van een firma die leerwerk levert voor de aristotelische lijfgemeenschapsvariant.
Een andere kwestie betreft een passage uit Het oog (1928) van Georges Bataille. Nooit een liefhebber van de Bataille-erotica geweest. De gewelddadigheid in deze verhalen is manifest, maar ook nogal gemakzuchtig en vrijblijvend. Sade heeft het een paar honderd jaar eerder duizend keer beter en aangrijpender gedaan. Maar je bent archivaris of niet. Eenmaal een archief begonnen stelt dit zijn eigen eisen en daar heb je maar aan te gehoorzamen. Zo moest dus ook deze passage thuisgebracht: | |||||
[pagina 743]
| |||||
Simone had een modderplas gevonden en besmeurde zich er mee: ze wreef zich klaar met het slijk, klemde onder het geselen van de vlaag mijn hoofd tussen haar beslijkte benen en wentelde haar gezicht in de plasGa naar voetnoot14.. Helemaal klaar ben ik nog niet met deze scène, maar een eerste bewijsstuk in verband met het hier bedreven realismeGa naar voetnoot15. heb ik al, het is een begin. Surfhit van internet.Ga naar voetnoot16.
Een ander element bij Bataille (het inbrengen van een ei) zal ik ongetwijfeld binnenkort thuis kunnen brengen. Gewoon veel surfen op www.el.al (extreme insertions), dan plopt te bestemder tijd vanzelf een bewijsstuk tevoorschijn. Een derde zinsnede ten slotte heb ik weer wel weten te plaatsen. Er wordt veel veelvuldig geplast tijdens de Bataillaanse lijfgemeenschap. In dit kader merkt de verteller op: ‘Urine doet mij denken aan zwavel, en de bliksem.’ Hier zien we de filosoof Bataille aan het werk, een filosoof die zijn filosofen kent. Hij noteert hier een associatie met niemand minder dan Socrates, die toen zijn echtgenote Xantippe na een van haar legendarische tirades een rijk gevulde pispot over hem uitgoot reageerde met: ‘Na de bliksem komt gewoonlijk regen.’ | |||||
[pagina 744]
| |||||
‘Socrates begoten’. Uit: Emblemata Horatiana (1607), uitgegeven door Otto Veen.
Lange tijd heb ik me gebogen over een morele kwestie die zich op veel plaatsen voordoet in het oeuvre van Batailles grote voorbeeld Sade (1740-1814). Natuurlijk biedt datzelfde oeuvre ook vraagstukken in verband met ausdauer. De grote aantallen penetranten die personages als Juliette en haar vriendinnen te verwerken krijgen lijken de grenzen van het verarbeidbare te overschrijden. Dat probleem was echter snel opgelost toen ik vernam over moderne Guinness Book-pogingen alle records op dit gebied te breken. Pogingen die nog slaagden ook, al deelden de kersverse recordhoudsters na afloop mee dat ze ‘best een beetje moe’ waren. Uiteraard moest ik mij ook buigen over Sades incidentele vermelding dat een dame beschikte over een clitoris van voldoende lengte om zich aan een sexegenote mede te delenGa naar voetnoot17. Beeldmateriaal echter ruim voorhanden, fotografisch, geen twijfel meer over het waarheidsgehalte van in dit geval Juliette, of de voorspoed van de ondeugd. Nee, het probleem waar ik mee worstelde was een kwestie van moraal. Sade beschrijft op veel pagina's de lijfgemeenschap in een klooster, tussen nonnen en nonnen, nonnen en prelaten, nonnen en nietconventualen van allerlei slag, nonnen en et cetera. Dit kwam mij ongeloofwaardig voor. Om in een klooster te mogen wonen wordt toch een gelofte afgelegd zich juist van lijfgemeenschap te onthouden? Een klooster is toch bedoeld om vrouwen van de baan te houden? Ook in deze zaak moest ik mijn scepsis opgeven.
Voor licht in deze kwestie ben ik zover gegaan mijn archiefruimte te verlaten voor onderzoek in het veld. Ik reed met de auto naar een streek in ons land waar de kloosterdichtheid mogelijkheden leek te bieden, en na enkele uren te hebben rondgereden werd door mij een geüniformeerde zuster in de Heer gespot, die na enige overreding en een flink bedrag bereid bleek te herhalen wat ze een dag eerder ter biecht had losgelaten, over behoeften die ze meestal wist te onderdrukken. Haar biechtvader had een opvallend gewillig oor gehad voor haar zonden, zei ze, en had haar gevraagd hem te demonstreren wat ze precies bedoelde, aangezien er een paar detailpunten waren die hij nog niet helemaal kon overzien. ‘Hij bleek traag van begrip,’ zei de zuster, die zich Thérèse noemde. ‘Ik moest het hem drie keer uitleggen. Begrijpt u wel wat ik bedoel?’ | |||||
[pagina 745]
| |||||
‘Ja ja,’ zei ik haastig. ‘Zo klaar als een klontje. Ik heb
Zuster Thérèse voor de kloosterkerk te T.
alleen bewijs nodig. Wilt u soms voor mij poseren?’ Had ik al gezegd dat ik mijn digitale camera had meegebracht?
Misschien had ze zelfs Sade willen naspelen, ik weet het niet. Haar grondhouding was positief, ze leek voor alles in: ‘Een gelofte is geen ijzeren wet. Ja toch, niet dan?’ Ik was er intussen echter te ver voor afgedwaald, van de praktijkbeoefening bedoel ik. Er zijn grenzen. Ik liet het bij een foto die op zijn minst suggereert dat Sade niet loog toen hij zijn Juliette in een klooster klaar liet komen.
Een burgerjongen wordt een burgerman, met een vrouw, kinderen misschien. Belangen, rust, al die dingen brachten mij ertoe het vluchtige en losse, de dingen die steeds maar weer voorbijgaan, in te ruilen voor een meer theoretische benadering - die overigens van het begin af aan óók bestond! Het veld van mijn praktisch onderzoek vernauwde zich tot één specimen van de vrouwelijke overtuiging, mijn echtgenote. Onze amoureuze wereld (fysiek, geest) is meer dan bevredigend, zeker. Mijn vrouw verenigt in zich vele uitersten. Maar ik kan niet zeggen dat die mij tot de grenzen brengen waar ik als onderzoeker c.q. verzamelaar op meen te moeten staan, om het gehele, algemene binnenland te kunnen overzien. Verder onderzoek is dus zeker geboden.
Onvermoed realisme in de literatuur: misschien kan ik ooit op dit onderwerp promoveren! |
|