| |
| |
| |
| |
| |
| |
Désanne van Brederode
... Gelijk Uzelf
Herman van Berkel had Heleen aangesproken in de pauze van het concert. Hij herkende haar van de zwemlessen van zijn zoontje en zij herkende hem. Het meisje dat Heleen zelf bracht, uitkleedde, een badpakje aantrok en met wie ze raadspelletjes deed totdat de zweminstructrice de kinderen kwam halen, was niet haar dochter. Steevast rond zessen kwam er een vrouw de kantine binnen die even zakelijk met Heleen praatte, haar bedankte en vervolgens ingespannen in het blauwe water naar de vorderingen van het klasje tuurde, ten teken dat de oppastijd erop zat. Nu ben ik er weer, de moeder, jij hebt je plicht gedaan.
Heleen dronk wijn, Van Berkel een kop koffie. Ze ging niet vaak uit, maar van de... wat was het, veertien meesterpianisten in de gelijknamige reeks, wilde ze er op zijn minst drie zien. Eh, horen. Prachtige naam ook: Severin von Eckardstein.
Al tijdens de toegiften had Van Berkel de zaal verlaten, tegelijk met een groepje echtparen dat bij het zoveelste applaus nerveus was gaan fluisteren over parkeertickets die tot halfelf geldig waren en de belachelijke hoogte van de boetes. Hij had Heleen buiten opgewacht, fiets aan de hand.
- Ook toevallig, welke kant moet jij op, zullen we ergens wat gaan drinken, altijd leuk om nieuwe mensen te leren kennen, zeker wanneer ze ook zo piano-minded zijn. Vroeger dacht ik: het is Barenboim, of Alfred Brendel, maar ik ben langzamerhand toch tot de ontdekking gekomen dat Murray Perahia de beste is. Die volkomen afwezigheid van theater.
Het weer werkte mee. Was het om kwart voor acht nog drukkend warm geweest, terwijl ze in de richting van het café liepen, brak het onweer los, vergezeld van een stortregen die, ook in films, een beginnende verliefdheid ten goede kwam. Alsof de druppels je dieper je huid in sloegen, je vastklonken in een toch al strak harnas van drift - met gebogen hoofden draafden Herman en Heleen de galm van de muziek en de klappende handen achterna, uitgelaten als de kleine kinderen onder de douche, die ze zo vaak samen hadden gadegeslagen.
| |
| |
Zijn kantoor lag achter het Concertgebouw, ze hadden een collectie prachtige bourgognes. Als je een zaak tot een goed einde hebt gebracht, mag je daar toch zeker wel op klinken.
Heleen was goddank niet geïnteresseerd in de juristerij en Van Berkel voelde geen enkele aanvechting door te vragen naar haar proefschrift. Medische ethiek, embryologie, neonatologie, wijsgerige antropologie, genetische technologie; de termen waren in hun abstractie imposant genoeg, een toelichting zou zijn bewondering alleen maar aantasten, dus spraken ze over andere dingen, ze vond het boeket op de standaard naast zijn bureau mooi, de vaas zelf trouwens ook en hij toonde haar aan welke details je kon zien dat het object laat in de Jugendstil-periode was vervaardigd.
Na het tweede glas kneep hij in haar bovenbeen, streek de wervelende rok glad om haar panty, in de stof tekende zich nu haar kont af, haar kruis. Hoger ging zijn hand, met zijn vingertoppen masseerde hij haar clitoris indirect, door krinkelkatoen, nylon, de stof van haar broekje en haar mollige schaamlipjes heen. Zo wilde ze het, dat had hij goed gezien. Haar mond had happende bewegingen gemaakt, aandoenlijk ritmisch. Of nee, haar neerhangende mondhoeken gaven het happen iets aandoenlijks. Iets dommigs, droefs. Een goudvis die maar rond en rond draait in zijn kom en lijkt te willen vragen waarom hij bestaat en niet nietbestaat. Hij bleef haar stug doorstrelen, en pas toen ze zo erg bloosde dat hij vreesde dat een orgasme nabij was, beantwoordde hij de stomme vraag op haar lippen, liet los, kuste haar, kneedde haar borsten, in het volle besef dat dit allang niet meer genoeg was om haar lust opnieuw aan te wakkeren. Woedend om wat haar plotseling onthouden werd trok ze zijn riem los, ritste zijn gulp open, knielde en begon hem te pijpen. Als ze dit al vaker had gedaan, dan niet met een pik van dit formaat. Haar gezicht werd bleker, haar wangen zwollen, angst blies een ballon op in haar keel, gaf haar kortstondig een adamsappel, met wijdopen ogen keek ze op, verlos me, en daarop volgde een doffe ‘Uhg’; ze kokhalsde, nam zijn pik toen in haar vuist, trok hem een beetje naar buiten, nu had ze lucht genoeg om met haar lippen de voorhuid over de eikel heen en weer te schuiven en dat deed ze alsof het dagelijkse kost was, niet raspend, maar met precies genoeg, zacht speeksel, geen tand of kies verpestte het geluk, haar tong tikte tegen zijn lid in de maat van zijn steeds sneller kloppende hart, likte dan traag de hele eikel rond, zorgzaam, als onlangs in een uitzending van National Geographic een sneeuwwolf haar pasgeboren welp.
Het witte witter maken, het schone schoner, zuiverder, waarachtiger, oprechter - natuurlijk was dit geen liefde en toch: ze reduceerden elkaar niet tot objecten, ze waren allebei hoogst persoonlijk, hoogst intiem, ze deelden een geheim, ook al zou hij nooit weten welk geheim, ze zouden
| |
| |
elkaar willen terugzien, hij haar, zij hem, zwembad, kleedhokjes, aan de bar bestelde ze altijd cassis, verdomme, een flesje, een rietje, het zuigen, het was de bedoeling, alles was de bedoeling geweest. Je kon het moeilijk in discussies over religie opperen, maar seks, humane, zielsverheffende, ja, altruïstische seks was feitelijk niets anders dan een godsbewijs. God woonde niet in het detail zonder meer, maar in de gedetailleerde manier waarop twee onbekenden elkaar genot konden schenken, waarbij het bijna leek alsof ze het lichaam van de ander beter begrepen dan dat van zichzelf. Dit was het tegendeel van zondigen. Naastenliefde, bovendien met aanzien des persoons.
Wanneer Heleen zoog, haar wangen naar binnen zoog, sloot ze haar ogen. Ze hield haar hoofd vroom schuin, over haar jukbeenderen lag een glansje dat Van Berkel, hij wist niet waarom, later nog vaak aan asperges, ham en ei deed denken. Aan pastelkleuren, parelend voorjaarslicht.
Dacht hij? Hij had niets gedacht. Hij had gezucht, gekrampt, gekreund en gesist, gesnikt, gebeefd, geneuried en voordat hij ging komen zacht gemurmeld of het mocht. Ze had zijn pik met haar tong stevig tegen haar verhemelte gedrukt, geknikt, hij stootte tussen haar lippen, ze kneep ze iets meer samen, hij deed moeite, zij deed moeite, de kurk terug in de fles, of de geest, de drift - meteen al had hij heimwee naar een minuut geleden, naar de troostende holte van haar mond. Dicht bij haar stem, haar geluid wilde hij blijven, het moest voor altijd donker blijven, ze had haar bloes sneller dan snel losgeknoopt, een borst uit haar bh gehaald, voor hem? Hij keek hoe ze haar tepel met haar handpalm harder wreef en bruiner, zwart van juichende pijn... Toen kon hij niets meer tegenhouden, zijn hoofd viel in zijn nek, het zaad schokte uit hem weg, hij werd zijn zaad, hij gleed in haar mond rond, bitter, brandend, tranen sprongen in haar ogen, zijn ingedikte leven aangelengd met dat van haar, ze huilden allebei, te kort voor schaamte. Van Berkel was nog niet over de huiver heen, en net op adem, of zij kwam klaar. Later zou ze verklaren dat het een trucje was dat ze als kind per ongeluk had ontdekt.
- Kijk, had ze voorgedaan, als je op je knieën zit en je schuift je hiel precies onder je eh... kruis zal ik maar zeggen, en je duwt je voet dan een beetje op en neer... Nou, zo dus. Ik kan het al sinds mijn dertiende. Ze had een slok van haar wijn genomen en eraan toegevoegd dat vrouwen het maar makkelijk hadden.
- We hoeven er niks bij uit te trekken en bij ons geeft het ook geen viezigheid. Niet dat ik sperma vies vind, hoor. Je snapt wel wat ik bedoel.
Het zou nog weken duren eer hij Heleen naakt zou zien. De eerste tijd hadden ze alleen maar de handelingen herhaald, zoals een pianist pas aan het instuderen van het middenstuk van de sonate begint als hij het eerste deel kan dromen, tenminste, zoiets herinnerde Van Berkel zich
| |
| |
van een andere documentaire. Ze repeteerden hun dans in zijn lunchpauze, in haar schemerige starterswoning, na de derde keer had ze hem opgebiecht dat wat ze deden in haar geval ook stukken veiliger was dan ‘dat ene’, want ze slikte bewust geen pil. Uit voorzorg. In de tijd dat ze wel aan de pil was, had ze moeite gehad haar grenzen te bewaken. Je gaat makkelijker met iemand naar bed als je weet dat je geen risico loopt, toch? In haar kromme logica was Heleen even katholiek als Van Berkel zelf. Zijn vrouw was atheïstisch, hijzelf noemde zich agnost. Heimelijk weet hij een bepaalde rechtlijnigheid in hun echtelijke gesprekken aan Minekes gereformeerde achtergrond.
Zijn schoonouders gingen al jaren niet meer ter kerke, maar het gebrek aan verbeelding werkte waarschijnlijk nog generaties lang door. Zelfs hun kinderen legden elkaar bij een spannende film uit wat er in het echt nooit zou kunnen gebeuren, en zagen meteen dat de uilen en vliegende bezems in een Harry Potter-film aan zijdedunne draadjes hingen. Slim, vond Mineke. Jammer, dacht hij. Met een steek in zijn maag. Je moet een mooi beeld niet met feiten vernielen.
Tijdens de zwembaduurtjes speelden zijn nieuwe minnares en hij vreemden voor elkaar, Heleen bleef haar eigen cassis betalen, maar vroeg nu wel om een glas. Ze was met zijn gebruiksaanwijzing in haar hand geboren.
Na het overlijden van een dierbare kon je beter zo snel mogelijk weer aan de slag gaan, had Heleen een keer ergens gelezen. Hoe langer je wegbleef uit het normale leven, des te moeilijker werd het ernaar terug te keren. Eind april, exact een week na Goede Vrijdag, had ze haar moeder begraven. Op de maandag na het weekend bij haar vader in Almelo was ze direct naar de universiteit gegaan. De drie aanwezige leden van de vakgroep hadden haar bij de koffie gecondoleerd. Ze leken het niet vreemd te vinden dat Heleen op luchtige toon verslag deed van de uitvaart, en keken er evenmin van op dat hun collega-in-rouw het drie kwartier later te kwaad kreeg bij een artikel over in de baarmoeder gestorven ivf-baby's.
Om drie uur had ze Olivia van school gehaald, bij haar thuis een boterham laten eten, ze hadden een paar potjes Vier op een Rij gespeeld, om kwart voor vijf waren ze bij het zwembad. Pas in de kleedkamer vroeg het meisje of Heleen erg verdrietig was en Heleen had geantwoord dat ze dat nog niet wist, ze had vooral medelijden met haar vader.
- Straks, als jij in het water ligt, ga ik hem even bellen, buiten, en weet je wat ook wel weer grappig is? Dat ik, als wij zo samen spelletjes doen en ik je help met uitkleden en daarna weer met afdrogen, aankleden en haren kammen, dat ik dan heel veel aan mijn moeder moet denken. Aan mijn eigen zwemles. Gelukkig heb ik haar dat nog wel kunnen vertellen.
| |
| |
Haar vader had bij de buren geluncht. Ze hadden de tafel vol gezet met salades, er was fruit toe, kennelijk waren ze nu al bang voor een vitaminetekort. Op dit moment deed hij een cryptogram, maar ze stoorde niet. Was alles goed gegaan en ging ze vanavond nog iets doen? Niks, antwoordde ze naar waarheid en opeens was ze zichzelf meer dan dankbaar. Een paar maanden voordat bij haar moeder de diagnose terminale kanker was gesteld, had Heleen haar clandestiene verhouding met Mark verbroken. Alsof ze het had aangevoeld. In tijden van nood heb je weinig aan een getrouwde man.
Vanavond zou ze alleen op haar lullige tweedehands slaapbank zitten, naar een lullige talkshow kijken en lusteloos wat rondharken in een bak lauwe tjaptjoi, omdat je, trek of geen trek, toch moest blijven eten. Ze zou haar twee glazen port drinken en misschien weer beginnen met roken - in de keukenla lag nog een aangebroken pakje, zogenaamd voor onverwacht bezoek dat nog niet was gestopt. Een avond alleen was voor het eerst sinds tijden een ellendig vooruitzicht. Maar alles zou veel erger zijn geweest als ze ook nog had gehoopt op Mark. Op zijn schoudermassages, zijn absurde anekdotes, zijn warme oksels, zijn aangename ruis. Ze hadden zichzelf en elkaar ooit wijsgemaakt dat het begrip ‘thuis’ niets van doen had met een door muren afgebakende ruimte gevuld met eigen spullen, maar alles met de juiste mengeling tussen geborgenheid en een ziekmakende fascinatie voor de kleinste gebaren, geluiden en gelaatsuitdrukkingen van je geliefde. Waarbij uitgerekend Mark ook nog geloofde dat Heleen en hij, wanneer hij eenmaal weg was bij zijn gezin en samenwoonde met haar, de fascinatie altijd zouden kunnen vasthouden, ieder moment van de dag, dag in dag uit. Want ook al schreven ze elkaar zelden brieven, laat staan verhalen, ze bezaten onmiskenbaar een ‘literair oog’ dat zelfs in saaie, huishoudelijke klussen nog ontroerende blijken van wederzijdse tederheid kon ontwaren. Hij zou blijven genieten van de manier waarop ze een ui sneed, van het staccatogetik van haar mes op de snijplank, het geknor waarmee ze haar natte neus ophaalde, haar gevloek op het gebrek aan aanrechtruimte, van haar sprongetjes om opspattende druppels kokende boter te ontwijken, van de soepele polsslag waarmee ze de snippers rond roerde tot ze glazig waren, tot hun zoete, zwavelige geur zich mengde met de die van de schroeiende biefstukken in de pan ernaast. Zei hij. Hij was er alleen nu nog niet aan toe. Om bij Heleen niet dezelfde fouten te maken als bij Eva, moest hij
zichzelf beter leren kennen. Hij werkte er hard aan bij een psychiater die hij gewoon bij de voornaam mocht noemen.
- Nog een maandje of drie, dan ben ik er klaar voor, engel, dan ben ik helemaal klaar voor jou, wat zeg ik, klaar voor ons.
Heleen had zich gedurende de Mark-tijd iets minder schuldig gevoeld dan in andere affaires met bezette mijnheren, en dit niet alleen
| |
| |
vanwege zijn biechten over hoerenbezoek en vorige vriendinnen. Zijn vrouw Eva bleek ook nog eens in juni jarig en Tweelingen waren van die mensen die zo nauwkeurig en met zoveel woorden iedere stemmingswisseling konden beschrijven, dat je je afvroeg of ze ooit in hun dartele leven wel eens door een stemming waren overvallen. Nieuwe restaurants, spannende tuinideetjes, adviezen voor een gezond en bovenal diepgaander, intenser leven of voor creatieve verjaardagstraktaties - geen bijtend libido dus ook geen jaloezie, wat maakte het dan uit? Het was onbehoorlijk om in zoiets onwetenschappelijks als astrologie te geloven, vond Heleen, ze had zichzelf heus wel door, ze pleitte zichzelf vrij met alle middelen die haar ter beschikking stonden.
Al die excuses. Al die zelfhaat om al die excuses. Die eeuwige terugkeer van hetzelfde. Man houdt van dezelfde schrijvers als jij, van Graham Greene of Albert Camus, van dezelfde muziek, van de vroege Springsteen en Beethovens laatste twee pianosonates, zegt ‘Goh, wat toevallig’, vertelt over zijn jeugd, zijn gefrustreerde artistieke ambities, dat het toch niks werd met die piano, basgitaar of die gedichten, kijkt je diep in de ogen, en dan naar de ijsblokjes in zijn Spa.
- Moedig dat jij je durft uit te spreken over gevoelige morele kwesties, je had na die studie medicijnen evengoed kunnen kiezen voor chirurgie, zo soepel als jij je in die... achterstandswijk, nee, Marokkanenbuurt beweegt, geld kan jou echt niks schelen hè, zo beeldschoon en dan niet met de eerste de beste vent in zee gegaan, dat siert je nog meer, van wijnen heb je ook verstand, complimenten voor die prachtige Montepulciano van daarnet, en eh... Je geestigheid! Jezusmina, ik heb in geen tijden zo gelachen, zelfs niet met mijn beste vrienden, heeft iemand je wel eens verteld dat je... Ik weet het niet. Ik weet niet hoe ik het moet zeggen. Kun je nagaan, ik, die zoveel ouwehoer, de godganse dag... Zal ik je iets zeggen? Ik heb dit nog nooit eerder aan iemand verteld, maar ik voel me... Eenzaam. Ja. Ik heb de aantrekkelijkste, leukste, liefste vrouw die je je maar kunt denken, dat vinden ze allemaal en toch... ze maakt zich zo afhankelijk van mij. Zo jammer. En dan kan ik haar Schopenhauer voorlezen en haar zeggen, kijk, dat is toch precies hetzelfde mensbeeld, hetzelfde wereldbeeld als dat van Arnon Grunberg en die twee zijn, jawel, ook nog op dezelfde dag jarig... Maar zij heeft zo'n geest niet. Zij snapt niet dat ik daar enthousiast over kan raken, over zo'n ontdekking waar je niets aan hebt, want natuurlijk is de overeenkomst flauwekul, maar dan toch van die onzin waar je intens... Ik weet het niet. Het is je blik. Wat zie jij veel. Kun jij wel lachen en doen alsof je niet weet waarover ik het heb, maar sorry Heleen, je weet het donders goed. Je kent mij beter dan ik mezelf. Pijnlijk, ja. Pijn die ik wel altijd zou willen blijven voelen. En je handen zijn zo mooi, ik moet ze even pakken. Daar bedoel ik niks... Het is echt niet wat jij denkt. Ik ben niet als al die andere kerels. Ik
| |
| |
geloof dat ik... Jezus! Ik zit verl... Jaha, ik zit verliefd te worden. God-verdom-me. Misschien moeten we elkaar maar een tijdje niet zien. Of... Nee, ik laat je ook niet in je eentje door die gevaarlijke rotbuurt fietsen, zeker niet na wat je op je zeventiende hebt meegemaakt. Echt, ik vind je angst niet gek. Wat een klootzakken lopen er op de wereld rond. En dan moet zo iemand uitgerekend jou... Dat ik tranen krijg is heus niet door de drank. Drie glazen. Als je hebt opgelet, en dat heb je, weet je dat ik... Kussen. Ik weet dat we gaan kussen. Jij wilt dat ook. Ja, jij wilt dat ook. Kom hier. Ik kan er niet meer tegen.
Heleen wilde het ook. De variaties op het thema waren zo talrijk, dat ze pas na zeven getrouwde mijnheren de constante hoorde. Mineur op de manier van Mozart, te wel doordacht. Ze had Mark een jaar de tijd gegeven. Toen hij terugkwam van een reisje naar Capri wilde ze best horen hoe Villa Rosaio, het voormalige schrijfhuis van Greene, erbij had gelegen, in het echt, maar daarna was het over.
- Je kunt me niet aan het lijntje blijven houden. Je hebt een keus gehad en die niet genomen. In nog meer toestanden heb ik geen zin, ik voel me, om het Rooms te zeggen, zondig. En als jij dat niet snapt, staan we ook nog quitte: dan zijn we allebei onbegrepen zielen. Drink die espresso op en ga maar weg, ik vind het ook niet leuk. Maar ik beschadig mezelf hiermee, meer littekens kan ik niet aan. Dag Mark. Succes met je debuutroman, ik weet dat je het kunt.
Ieder uur, op welke plek op aarde dan ook, werden overspelige mannen met deze woorden naar huis gestuurd, ze waren even clichématig als hun eigen hofmakerijen, dat wist Heleen wel, ze was niet bijster origineel geweest, haar verdriet was niet origineel, maar anders dan Tweelingenvrouwen had ze na afloop van de uitmaak-ontmoeting geen vriendinnen gebeld en niets ondernomen om de zinnen te verzetten. Ze had gejankt zoals het hoorde. Klagerig en schor, als honden die in een bos zijn achtergelaten, met een touw verbonden aan een even eenzame dennenstam - tot hun laatste nacht. De mensenroedel viert elders vakantie.
Na het telefoontje met haar vader was Heleen het zwembadcomplex weer binnengegaan. Aan de bar zat Herman van Berkel de krant te lezen. Hij was zo'n hoogbegaafde, doortrapte man. Als al die anderen. Hooguit daadkrachtiger - ze zag het in een flits. En God, ze moest zich wreken. Wreken moest ze zich. Het kon nu ook: haar moeder zou haar nooit meer bellen, nooit meer haar geweten zijn. Mocht de kans zich voordoen... De kans zou zich voordoen. Wanneer je je maar lang genoeg op iemand concentreerde.
Op een banier aan de gevel van het Concertgebouw had ze de naam Severin von Eckardstein gelezen en alles begrepen, meer nog met haar buik dan met haar brein. Van Berkel haatte ze zoals ze vooralsnog alleen
| |
| |
zichzelf kon haten. Even grote klootzakken waren ze, zij en hij, en zeker in dezelfde week jarig, eind oktober, begin november, als alle ware Menschen, en ze zouden broeders in klootzakkerigheid worden, iets waar Heleen naar kon uitzien, wanhopig, juist omdat iedereen beweerde dat meisjes, vrouwen, gezien hun fysionomie, nooit klootzakken konden zijn.
's Avonds masturbeerde ze, bij een nieuwe uitvoering van de Missa Solemnis. Haar eigen porno en niemand die dat kunstje ooit begrijpen mocht.
In de parfumerie liet Van Berkel zijn oog vallen op een flesje van donkergroen matglas. Ariel heette het geurtje en dat kwam goed uit: Heleen dweepte graag met Sylvia Plath en las hem vaak haar gedichten voor, in het Engels, je kon horen dat ze stiekem trots was op haar accentloze declameerstem. Ze had ook wel eens gevraagd of ze niet een heel klein beetje op de dode dichteres leek. Daarna trok ze een biografie met foto's uit de kast en liet Van Berkel erin bladeren, waarbij ze hem met ingehouden adem gadesloeg tot hij het Sylvia-portret op het strand aanwees, hoe ze daar zat, in haar brave badpak, geknield voor een brave branding, blij, blond, haar ogen toegeknepen vanwege de felle zon...
- We zijn nog nooit naar zee geweest, maar als we een keer gaan, dan zie jij er precies zo uit. Je hebt alleen een... Een schattiger neusje. Nou niet meteen boos worden, lief.
Om Heleen een plezier te doen, bleef hij haar met Plath vergelijken. Zo heel erg vreselijk hoefde hij niet eens te liegen.
Ze troffen elkaar in een restaurant bij haar in de buurt. Het was klein en donker, op ieder tafeltje stond een lange waskaars in een zilveren kandelaar, ernaast een gele roos in een vaasje - geen kleden, maar de servetten waren van een ouderwetse kwaliteit damast. De confit de canard op de kaart aan het raam had de doorslag gegeven. Hier zouden ze hun beider verjaardagen vieren en hopelijk regende het daarbij net zo hard ‘als toen’.
Herman was er de man niet naar om er een minnares op na te houden alleen voor de seks. Aan kroeggesprekken over grote borsten en billen, over ruige standjes in portieken en op parkeerplaatsen nam hij nooit deel. De daad won aan diepte en betekenis door de duizend dingen eromheen, hij meende dat hij van Heleen nog het meeste hield wanneer ze na het neuken terugkwam van de wc en er in het puntje van haar schaamhaar nog een grote druppel hing, een fonkelende ster op een omgekeerde kerstboom. Ze nam altijd een stuk papier voor hem mee, hij veegde zijn buik schoon, zijn dijen, speciaal voor hem slikte ze weer de pil, ze lagen graag nog lang tegen elkaar aan en nooit vroeg Heleen op zulke stille ogenblikken hoe het nu verder moest. Geen klachten over de
| |
| |
keren dat ze de voicemail van zijn mobieltje kreeg, ze was zelfs niet boos geworden toen hij tot driemaal toe een afspraak had moeten verzetten; anders dan alle vorige meisjes zegde ze ook zelf geregeld een afspraak af en precies dat hield hem verliefd, achterdochtig, afgunstig, scherp. Was hij wel de enige, hij moest de enige zijn, bij het opendoen van de deur trilde ze, hijgde ze, bloosde ze al, haar verliefdheid was topsport, haar uithoudingsvermogen formidabel. Ze viel hem in de armen als een marathonrenner die zojuist de stap over de finish heeft gezet. Ik heb het weer gehaald, nu gauw mij kussen. En ook daar.
De serveerster bracht twee glazen kir en de kaart.
- Je kijkt zo... anders. Vind je die geur niet lekker?
- Jawel.
- Je mag het nog ruilen.
- Hoeft niet. Mijn cadeau voor jou komt nog. Ik heb manchetknopen gezien met malachiet, zo'n donkergroene steen is dat, ook grappig, de kleur van dit flesje, maar zulke dingen kun je niet dragen.
- Jawel. Als ik bij jou ben.
- Ik ga nog wel eens kijken.
- Er is iets. Ben je moe? We hoeven niet per se een hele fles wijn te nemen, hoor. We kunnen ook gewoon per glas. Heleen?
- Vanochtend belde mijn vader. Om te feliciteren. Maar opeens zegt hij... Jezus Herman, ik hoop dat ik niet ga janken.
- Gaat het slecht met hem? Is ie ziek?
- Het gaat juist heel goed. Hij heeft een vriendin. Ik bedoel: een echte vriendin.
Natuurlijk was het niet waar. Heleen was wel door hem gefeliciteerd en voorzichtig had haar vader gevraagd of ze het komende weekend toevallig zijn kant op kwam, dan konden ze samen iets moois voor haar gaan kopen, maar hij was nog steeds een sombere oude man alleen, gelukkig voor haar moeder werd ze zeer gemist. Stel dat de dode toch nog ergens was, dan zou ze zoiets zeker merken. Pas aan iemands gemis, gemis van jou, kun je zijn liefde afmeten, eerder moet je het met beloftes doen.
- Hoe lang is het nu dat je moeder... Een halfjaar?
- Yes. Hij gaat bij haar intrekken. Bijna ieder weekend logeert hij er al, ze is dertien jaar jonger en zeven jaar gescheiden. De buren, die het nog elke dag jammer vinden dat mama er niet meer is, heeft ie wijsgemaakt dat hij vaak bij zijn broer is. Dus hij liegt er ook nog over. Ieder weekend! Ieder weekend dat ik niet bij hem ben, dat hij naar die trut gaat, zet hij weer spullen van ons in haar kasten, bij haar in de vensterbank neer.
- Vreselijk.
Herman dacht aan de spullen die hij in Heleens kamer had gezet. De vaas had hij in een gul gebaar weggeschonken, later had hij een moderne
| |
| |
kroonluchter voor haar gekocht omdat hij had onthouden dat ze een hekel had aan de studentikoze rijstpapieren lamp boven haar eettafel, en toen ze meer interesse in Jugendstil kreeg, hadden ze samen geboden op een klokje uit Glasgow, van een leerling van Rennie Mackintosh. De koop ging niet door, als troost had hij een ander klokje gekocht, met in plaats van ranke aronskelkenstelen aan de rechterrand, een even rank, naakt vrouwenfiguurtje. Met haar holle rug en opwippende billetjes had de gestalte iets van Heleen. Meende hij.
- Het vreselijkste komt nog. Ik zeg: gaat dat niet allemaal een beetje snel...
- Zou ik ook zeggen. Ja. Wil je brood?
- Zo meteen. En weet je wat?
- Nee.
- Hij belt me na een kwartiertje terug en zegt: ik ben eigenlijk al vier jaar met haar, Heleen.
- Hufter! Godverdomme, wat een hufter.
- En mijn ouders hadden een geweldig huwelijk. Ik heb geen broers of zussen, maar met zijn drieën hadden we het heerlijk, we waren het liefst altijd bij elkaar, ik was zelfs jaloers toen ik op kamers ging en merkte dat ze nog verliefder waren dan vroeger, mijn moeder heeft vriendinnen met overspelige kerels altijd getroost en een keer mijn vader op zo'n eh... ja, hufter afgestuurd, om te vragen waar die man mee bezig was. Vier jaar, Herman. Vier jaar is ze bedrogen. Als hij al niet eerder...
Herman voelde zich kwader worden. Heleen kon veel hebben. Ergernis over facultaire machtsspelletjes en haar premenstruele doodsverlangens bestreed ze met hard werken. Wanneer ze het echt moeilijk had ging ze een onzichtbaar orkest, een symfonie dirigeren, en al vanaf haar negende had ze op haar bureau altijd een zakspiegeltje liggen, waarin ze tijdens het lezen of schrijven af en toe gekke bekken trok. Wat dat betreft, zei ze, had ze de psyche van een parkiet, tenminste, als vogels een psyche bezaten. Haar vader bezat een psyche. Maar een zonder inlevingsvermogen. Op haar verjaardag! En niet ‘Ik ben verliefd geworden’, nee, de zak was het al vier jaar, hij zag zijn kans nu schoon, dat ostentatief zwijgende rouwen was een schijnvertoning geweest, kijk mij eens niet klagen, de terreur van de mompelaar die, door geen initiatief te nemen, zijn omgeving op de toppen van bezorgdheid laat wandelen, we hebben nu al twee dagen niks van Kees vernomen, hij zou toch niet van honger en te veel jenever... Op afstand had Herman altijd al moeite met Heleens zo bescheiden vader gehad. Die hersentumor was hem maar wat goed uitgekomen, het kon niet anders of de smeerlap had tijdens het waken... En zijn dochter maar roepen dat ze nog nooit zoveel toewijding had gezien, ook toen haar moeder niet meer kon praten had hij precies de juiste dingen gedaan, haar voeten met muntolie ingesmeerd,
| |
| |
een koud washandje op haar borst gelegd, hij had zelf het ondergoed en de lipstick voor het lijk uitgezocht, hij alleen wist met welke ketting om ze in de kist wou, en ondertussen had hij waarschijnlijk uitgerekend na hoeveel weken hij openheid van zaken kon geven, wie weet had hij al een uur na het sterven een afspraakje met zijn vriendin gemaakt of erger nog, met haar geneukt, in zijn eigen huis, in zijn eigen bed, Heleen stelde toch nog bij haar ooms en tantes het draaiboek van de uitvaartdienst op.
- Het is een rotstreek. Alles wankelt, mijn hele... We kunnen het er maar beter niet meer over hebben.
- Nee!
- Je kunt me toch niet troosten. Hoeft ook niet.
- Ik wil je ook niet troosten, ik wil die lul eens goed de waarheid zeggen. Ik weet dat ik het over je vader heb, maar zo'n zak, zo'n zak verdient... Dit is geen intrigerend juridisch zaakje, dit gaat over de vader van mijn... Van mijn vriendin. Kan ik niet objectief naar luisteren, schat. Weet je? Ik voel gewoon wat jij voelt. Die agressie. Wat een boerenhufter, wat een zak.
Heleen stak haar derde sigaret van die avond op. Herman was ook weer gaan roken. Ze herhaalde dat het niet de bedoeling was dat deze avond in het teken van haar vader kwam te staan, daarmee gaven ze hem te veel eer. En die gescheiden yogajuf ook. Heleen brak hoekjes van het brood, besmeerde ze, haalde het flesje parfum weer tevoorschijn, spoot wat op haar pols, zei dat ze dat bittere van groene thee goed kon ruiken, het herinnerde haar aan de lindebomen op het schoolplein, de bloesems als ze al vergingen tussen de stoeptegels, ze bestelde tweemaal de taartjes van Schotse zalm en tweemaal de eend met romige zuurkool en vertelde Herman wat ze van de nieuwe cd van Murray Perahia vond.
Van haar aanvankelijke vermoeidheid geen spoor. Bij de zalm wilde ze whisky, een Islay zwaar van jodium en teer en zonder ijs, maar met een paar druppels water. Ze at geil, dronk geil, rookte geil. Ze zou al op de trap naar haar etage haar kont tegen zijn neus duwen, hij zou haar weer kittelen door haar kleren heen, zelfs door de dikke tweed van dit rokje zag hij haar sieraad blozen en zwellen, zo olieachtig rozerood als de zalm, en binnen, nog met haar sleutelbos in haar hand, zou ze zijn gulp weer openmaken, en Van Berkel in het donker, in de smalle gang pijpen. Niet te lang, niet te hard. Ze zou haar trui, hemd, bh uittrekken en zijn pik tussen haar borsten leggen, hem met handen en tepels en opnieuw haar lippen opwrijven, ze zouden naar haar slaapkamer lopen, ze zouden de gordijnen dichtdoen en de lichten aan, en hij zou vragen of zij het met zichzelf wilde doen, nee, echt, ik wil dat je alles uit doet, en niet die benen zo preuts bij elkaar, en niet dat wegkruipen naar een donkerder plekje, wijd moet je, wijder, en onder die lamp gaan liggen, beschijn jezelf maar, zo ja, en ze zou hulpeloos naar hem opkijken, toch
| |
| |
een punt van haar dekbed over haar dijen trekken, bevreesd, gegeneerd, een gevangene van haar eigen koorts, ze zou doodgaan zonder zijn pik, zonder zijn blik. Het zou hem kracht kosten niet zelf ook te masturberen. Ze moest erom vragen, op ongeruste toon, ga jij... doe jij... Asjeblieft, ik wil jou ook zien, en hij zou haar omdraaien op haar buik, goed dan, ik ook, en hij zou boven op haar benen gaan zitten, geknield, en zich aftrekken terwijl hij zijn ogen gericht zou houden op haar billen, haar naar hem toe gewende, steeds natter en strakker en donker wordende kut, waarin ze met een, met twee, met drie vingers naar binnen gingen, terwijl ze haar bekken en buik tegen het matras aan schuurde tot het bed ervan zou trillen. Hij zou haar van achteren nemen en van voren, hij zou steeds weer even stoppen, haar verlangen naar overgave mocht niet soepel beantwoord worden, ze moest terugstorten in zichzelf, de tijd krijgen om te schrikken van haar viezigheid, haar on-meisjesachtige hunkering naar onmacht, woordeloosheid, vlees om het vlees.
Heleen was niet iemand die tijdens het vrijen dacht aan het puistje op haar kin, aan oksels die ze eigenlijk had moeten ontharen, die zich schaamde voor de paarse streep die het elastiek van haar onderbroek in de huid boven haar navel had getrokken. Ze verdween op de meest ernstige manier denkbaar in haar zuchten en zweten, hij zou haar armen boven haar hoofd leggen en haar polsen losjes vastbinden aan de ijzeren bedrand, niet dat het pijn moest doen, het kon simpel met haar panty, hij zou haar verbieden zich te bewegen waardoor ze nog onstuimiger zou kronkelen, hij zou haar likken, met zijn tong diep bij haar binnen gaan, haar mond zoenen, haar keel, haar buik, en dan zou hij vragen of ze de vibrator wilde pakken.
Een maand geleden. Was Herman voor het eerst in zijn leven zo'n winkel binnengegaan en had hij het ding gekocht. Geen van de vrouwen die hij had gekend was er ooit voor in geweest. Zodra hij het woord opperde, hadden ze hem met een van walging vertrokken gezicht aangekek- en en hij had ze niet geloofd. Dat ze zoiets niet wilden gebruiken in zijn bijzijn, dat kon hij zich nog voorstellen, en dat ze niets moesten hebben van een apparaat dat Tarzan heette en ofwel te veel leek op een echte pik, ofwel versierd was met eekhoorntjes en aapjes die tegelijk aan je clitoris knabbelden, je g-spot en je anus masseerden, snapte hij evengoed. Maar ook niet als ze alleen waren? Doodsbang had hij de witte, rubberen staaf aan Heleen gegeven en ook zij wees het geschenkje af en dus zijn droom.
- Nooit Herman. Gatver. Niet als ik alleen ben, niet met jou erbij.
Hij had er die nacht van wakker gelegen. De afwijzing inwendig herhaald, zichzelf willen slaan, de kop met dat ene onschuldige pornografische wensje eraf, opnieuw beginnen, met cassis, regen, zwemles en een
| |
| |
vleugel op een podium. Sukkel dat je bent, nu moet ze je niet meer.
Maar daarnet, na het hoofdgerecht, had ze gefluisterd dat ze ‘dat andere cadeau’ ging inwijden, straks, en hij was blijven denken: eindelijk mag ik het zien. Ik ben dat ding. Eindelijk zal ik volkomen kunnen observeren wat ik bij haar doe, bij haar teweegbreng, hoe zij het doet met mij, ik zal er mijn hoofd, mijn aandacht, mijn hele wezen bij kunnen houden, objectieve waarneming, hooguit zal ik mezelf even aanraken, maar dan vooral om me ervan te vergewissen dat ik er nog ben - pas daarna zal ik zelf in haar gaan, als zij al rustig is, haast apathisch, en ik zal meer en feller en sneller spuiten dan anders, een springfontein, ik zal haar dopen, blank zetten, verdrinken, maar niet dan nadat ik mij heb zien verdrinken in haar geile, geile wanhoop en geheimen. Hij had zich in zijn overhemd en jasje naakt gevoeld, binnen in zijn huid en spieren zijn skelet gevoeld, zijn ruggengraat, de rechte lijnen waaruit hij was opgebouwd, witte stokken, aanwijsstokken, blindemansstokken, tentstokken, jonge berken in de zon, zijn leven was een oneindige rij stammen, zoals ze langs de ramen gleden van Russische treinen, de essentie was verticaal, en blank, en toch buigzaam, er scheen licht op hem, hij meende te weten wie hij was, waarom hij een man was en dan uitgerekend deze man, niet dat hij toekomstplannen had, maar Heleen was zijn vrouw en zou dat straks nog meer worden. Die smalle blauwe adertjes op haar linkerborst en op haar kuiten, dat knisperende hooiige haar daarbeneden - waar bleef de rekening.
Het idee was dat ze het zo zou doen als hij zich droomde. Ze had zich zijn droom meer dan eigen gemaakt en ze was inderdaad opgewonden en nat, maar vlak voordat ze ging komen zou ze plotseling weer over haar vader beginnen. In de spiegel had ze de trieste kop geoefend, dagen.
- Wil je weten waar ik aan denk? Nee, sorry, laat maar, ga door, ik...
Ze zou het wanstaltige hulpstuk weer naar binnen duwen en naar buiten trekken, hij wilde alles goed kunnen zien. Omdat Herman geen egoïst wilde zijn, zou hij toch informeren of het echt wel - of ze wel genoot. Of zo.
En dan zou ze zeggen: als Mineke nu ziek wordt. Kanker, iets ergs. En doodgaat. Nee, dan denk je niet meteen, ha, ik heb Heleen nog. Dat weet ik ook wel. Maar je bent wel...
En Van Berkel zou moeten zeggen: een even grote hufter.
Iemand moest het een keer zeggen. Al weet mijn vrouw van niks en komt ze het ook nooit te weten, wat ik doe is erg. Zelfs als ze door vage kennissen met wonderlijke bedoelingen wel op de hoogte is gesteld en heeft besloten er geen punt van te maken (‘Wij hebben zoveel bijzonders, zoveel geschiedenis dat seks allang niet meer het belangrijkste is,
| |
| |
zo leuk vind ik het trouwens ook niet meer, en waarom zou ik alles in de waagschaal stellen alleen omdat mijnheer met zo'n jong, onafhankelijk, slim meisje van die fijne gesprekken heeft en vooral dat dus...’), zelfs als ze zichzelf voorhoudt dat een slippertje moet kunnen, dan nog is wat ik doe erg. Want ik zeg twee keer op een avond wat ben je mooi. Of lief. Ik doe twee keer op een avond alsof ik zo goed begrepen word. Spinazie met lamskoteletten, had ik echt zin in. Dankjewel. Twee keer op een avond bedank ik iemand, voor alles, voor de kleine en minder kleine dingen, voor de aandacht, de tweede keer ontkracht de eerste en omgekeerd, ik ben een hufter en ongeloofwaardig tot in mijn merg.
Maar Heleen zag met het trillende rubber tussen haar benen alleen Hermans lichaam, ze eiste hem, het orgasme viel als een deken over heen, een pak klamme herfstbladeren met de geur van lood en jodium en groene thee, zwart en zwaar en tegelijk golvend vuur, als een zee van fonkelende elektrische kaarsjes, door het park, op de avond van Sint-Maarten, licht dat zich door de ogen en grijnzende monden in de lampions naar buiten vecht, en na de laatste zucht dacht ze vluchtig aan Olivia, met haar magere, kale kinderkutje, en ze hoopte dat haar lievelingsmeisje er net zo snel bij was als zij, en ze hoorde zichzelf ‘kom maar’ tegen Herman zeggen en hij neukte haar, en samen kwamen ze nog een keer, onverwachts.
Morgen stopte ze met roken. Maar dat was het dan. Je kon niet met alles stoppen, dat zou zelfkwellerij zijn. En je won er niks mee, ook niet hierna, want de hemel - daar had ze in een halfjaar tijd nog niks van gemerkt. Hoewel ze het op haar sterfbed gekscherend had beloofd, was mama niet aan haar verschenen. Van Berkel zou de manchetknopen dragen, elke keer dat ze een afspraak hadden, en ze met een pathetisch gebaar op haar bureau gooien op de middag dat Heleen hem vertelde dat ze een vriend had, een echte, die met haar verder wilde en geen ander had.
- We kunnen toch...?
- Dat kunnen we niet. Omdat ik dat niet wil en zo niet ben.
En mocht ze op een dag trouwen, dan nog zou ze alle hufters van vroeger de hand boven het hoofd houden, zij was ook niet zonder zonden, ze had er toch zelf mee ingestemd, het heerlijk met hen gehad, nee, erger, ieder van hen liefgehad, ze zou sommige dingen van hen misschien wel blijven missen, soms, wie ben je dan om achteraf te zedenpreken?
Op de fiets naar huis had Van Berkel gezongen. Händels ‘Halleluja’, hoe kwam hij erop. Niet denken, had hij van Heleen geleerd. Alles zal vast wel een bedoeling hebben, maar wat heb je daar in godsnaam aan. Je bent bij mij. Daar gaat het om. Wij zijn de enigen om wie het gaat.
|
|