| |
| |
| |
| |
| |
| |
A.F.Th. van der Heijden
De vondeling
De Ontzettende Geheimenis Van De Naaiende Mens
Het is net zo onvermijdelijk als de laatste melktand of de eerste fiets. Op een avond in oktober of april schraapt papa zijn keel, en nog 's, en gaat dan in zijn eigen woorden uitleggen wat je in biologische termen al op school hebt geleerd en in grove plastiek op straat. Het is doorgestoken kaart, want mama heeft hem niet gevraagd bij de afwas te helpen, en mij ook niet. Papa Geb ijsbeert liever dan hij zit. Zo kan hij naar de grond blijven kijken... naar het Hinkelspel voor Chinese Voetjes in het tapijt... Ik lig met een stripboek op de bank. Dr. Blake & dr. Mortimer. Als het nodig is, regelmatig dus, verbeter ik hem. Hij neemt mijn correcties dankbaar over, kennelijk zonder zich te realiseren dat hij degene is die hier sexuele voorlichting geeft.
Al jaren noem ik mijn ouders, als ik ze in een adem moet aanduiden, Kanis & Gunnink. Hoe dat zo gekomen is, hoop ik nog eens uit te leggen te zijner tijd. Al lang voor die avond van herhaling en uitbreiding wist ik dus al dat Kanis & Gunnink, mijn bloedeigen vader en moeder, niet alleen familie van mij maar ook onderling, met elkaar naar bed gingen, en niet alleen op zon- en feestdagen. Hoe dat toeging, had ik niet sleutelgatsgewijs geleerd, maar door nasluiping en observatie van Miepievandeoverkant en haar ‘jeukverdrijver’, samen met mijn vriendje Chrissie. In het Beatrixpark hadden ze hun vaste stek, waar de man met de zeis blijkbaar nooit kwam, zo hoog stond er het onkruid. Miepie lag veilig op een jas, maar bij mij drongen de weerhaakjes van de brandnetels door mijn dunne sokken heen.
‘Nou gaat er genaaid worden,’ wist Chrissie. Ik wachtte af. Er kwam nog heel wat bij kijken. Ze waren vooral druk in de weer, die twee, elkaars lijf eraan te herinneren, via allerlei trucjes, dat het er nu toch eens van moest komen. Het nummer zelf was snel voorbij. Miepie d'r vrijer bracht een lang braakgeluid voort, waarop een eekhoorn hoog de boom in vluchtte, en dat was het dan. Chrissie en ik slopen weg, om op de speelwei de beten van brandnetelblad tot witte pukkels te krabben... hele trossen rond de enkels... gezwollen voeten, en dan nog branden ook...
| |
| |
‘Geppa en Mammul doen zo niet,’ zei ik.
‘Jongen, laat je nakijken. Tuurlijk wel. Ze naaien bij de beesten af, net zo goed.’
‘Ik heb bij Mammul nooit van die piepgilletjes gehoord, zoals bij Miepie van de overburen.’
‘Nee, allicht niet. Mama Ulrike weet dat jij met je grote oor tegen de deur aan hangt. “O! o! o! denk om onze jongen, Geb...!” Hij legt gewoon een kussen over d'r kop. Net zo makkelijk.’
Het was waar. Als ik bij mijn moeder de vliegende jeuk uit haar stiknaden krabde, gaf ze meer geluid dan ik ooit van haar uit de slaapkamer opgevangen had. Als ik wel eens iets abnormaals achter de deur hoorde, leek het op steunend gepraat... een telkens onderbroken en dan weer moeizaam voortgezet gesprek, dat door het bed met een soort vingeklap als van een zeehond ritmisch leek te worden aangemoedigd... Heel anders dan het Beatrixpark.
Mammul komt met roze handen van het sop uit de keuken, luistert even hoe ver papa Geb met zijn onderricht gevorderd is, en geeft dan een gastcollege over de eisprong.
‘Je hebt het papa heel wat keertjes horen vragen, Tibbi, als mama uit 'r hum was. “Heb je de maand misschien?” En Tibbi maar denken dat zijn vader de maand kwijt was, hè schat, en dat mama 'm ergens verstopt had...’
Ze legt ook uit waarom ze 's zomers, als wij in ons vakantiehuisje bij Mierlo zitten, soms dagenlang niet met mij het Wolfsven in kan. Ik probeer me te herinneren wanneer we daar, of waar ook ter wereld, samen gezwommen hebben, en mijn conclusie is: nooit. Ik kon bidden en smeken wat ik wou, ze ging niet mee het water in... zelfs haar chanteren met een mogelijke verdrinkingsdood hielp geen zier... Mammul schaamde zich voor haar littekens, die ze onder zoveel mogelijk kleren verborg. Wel deed ze op mooie dagen haar badpak aan, maar ze zorgde ervoor tot aan haar kin bedekt te zijn. De benen mochten soms, als de zandverstuiving bij het ven geheel verlaten was, even een zonnebad... nooit zonder badlaken binnen handbereik... De maand, die had ze in Mierlo de hele maand door. Gewond was ze voor het leven.
Die avond in april of oktober, wanneer was het, ergens rond mijn twaalfde verjaardag, voegde aan mijn kennis dus niets toe, maar was in zoverre leerzaam dat Geppa min of meer bevestigde dat hij en Mammul samen de liefde bedreven... gewoon, thuis, in onze woning... nota bene op dezelfde verdieping als waar ik mijn kamertje had... Papa Geb gaf me een heleboel synoniemen voor liefdesdaad. ‘Neuken’ sprak hij uit alsof het een Skandinavisch woord was voor een volksvermaak met houtjes en touwtjes in de poolnacht. Hij haalde er ook de bijbel bij. Kanis & Gunnink leidden, begreep ik, een druk nachtleven: behalve dat ze bij el- | |
| |
kaar sliepen, voltrokken ze ook nog eens de bijslaap. Zie naast dat alles maar een koter van twaalf op te voeden.
Ik was graag wijzer geworden over dat Ene, maar ik durfde er Geppa en Mammul niet naar te vragen... misschien was het er nog te vroeg voor... Mijn vader sprak, met de beste bedoelingen trouwens, over de menselijke paring als een afzonderlijke daad met een geheel eigen opbouw... tandenpoetsen, voorspel, aangename voortzetting, climax, goedenacht... Er bestonden variaties op, maar de volgorde van de handelingen was tamelijk bindend, en elke coïtus was een gesloten systeem. Zo had ik het op straat en in de biologieles begrepen, en het werd nu door papa Geb nog eens omslachtig bevestigd. Als twee mensen hun liefdesdaad een vervolg gunden, werd die geheel opnieuw ondernomen... van voren af aan... bijna alsof de vorige niet had plaatsgehad. Niet de kennismaking met de ander, maar verder leek alles... de opwinding, het spel, de lust... hernieuwd te moeten worden. Telkens en telkens weer.
Al op m'n twaalfde weigerde ik hartstochtelijk daar vrede mee te hebben.
Toen wat later bij mij de zaadlozingen op gang kwamen, ondervond ik dat niets moeilijker herinnerbaar was dan de intense lust die daarmee gepaard ging. Het genot opnieuw uit me knijpen, er zat niets anders op. Zo zou het dus ook wel gesteld zijn met de geslachtsdaad voor twee personen. Hoe was het ook weer... God had, toen hij ons naar zijn evenbeeld schiep, lobotomie bedreven op dat deel van de menselijke hersenen waar de orgastische lustgevoelens zetelden. Het was 's mensen lot de genotsclimax steeds opnieuw over zichzelf af te roepen... zijn kortetermijngeheugen voor de hoogste lustgevoelens was uitgeschakeld... Goedkoop trucje van de Schepper om ze daar beneden aan het paren te houden, en zo een onafgebroken gezinsuitbreiding van de wereldbevolking te garanderen. Herhaling van de daad uit ongelovigheid.
‘Hé, ongelovige Thomas, kom 's hier... Weet je niet meer wie ik ben? Leg je vingers maar in mijn openingen... Zo, wil je me nu weer kennen? O, meer bewijs nog...?’
De hele vertoning steeds van voren af aan... elke volgende verstrengeling zo goed als nieuw, hooguit een enkel weeffoutje... het leek de ideale remedie tegen echtelijke gewoontevorming. Maar nee, het telkens weer kopiëren van dezelfde daad, dat was voor mij nou juist de sleur bij uitstek... ook al vernieuwden het verlangen en de hartstocht zich elke keer weer... vooruit, zelfs wanneer ze toenamen... Wat voor mij ontbrak, en wat ik met heel mijn hart zocht, was de opbouw van een liefdesleven... z'n doelgerichtheid...
Als jongen al wist ik zeker dat het de taak was van twee verliefde mensen, eenmaal in een sexuele relatie verwikkeld, van paring via paring naar paring verder te bouwen en te werken aan - ja, aan wat eigenlijk?
| |
| |
Aan iets, ik wist niet wat. Zij hadden er evenmin weet van. Of misschien toch... inmiddels... als zij samen ver genoeg gekomen waren om kennis te maken met het doel, of wat het was, waartoe al dat jarenlange gecopuleer voerde... als ze er maar oog voor hadden... Dat doel of inzicht (of wat het was) hoefde niet pas aan het einde van een leven samen gevonden te worden... het kon er ook al na een paar jaar zijn, enkele maanden, drie keer de liefde plegen... Het wanneer kon niet afgedwongen worden. Het inzicht zelf wel - door gestaag, van de ene versmelting naar de andere, aan een schitterende tweezaamheid te blijven voortbouwen.
Was het onbekende doel misschien de Liefde zelf? Nee, die was er immers al, als voorwaarde... de Liefde maakte het allemaal mogelijk... de hele speurtocht naar de waarheid, alles... Liefde was de brandstof voor de queeste.
Ik had nog de leeftijd voor raadsels in geheimschrift opgerold in een aspirinebuisje, en dat in een muur gestoken op een plaats waar het cement was weggebrokkeld. De eindbestemming van al die eindeloos voortparende koppels omschreef ik dus, op zo'n papiertje, als De Ontzettende Geheimenis Van De Naaiende Mens. Ik peuterde net zo lang de mortel tussen twee bakstenen van onze schuur uit tot het blikken cilindertje met de boodschap voor het nageslacht in de vrijgekomen holte paste. Als ze het bouwwerkje niet afgebroken hebben, is het buisje misschien nog terug te vinden... ergens links naast de deur, tussen het latwerk van de klimroos... Ik pieker er niet over bij Kanis & Gunnink aan te bellen om het document op te eisen, maar ik weet zo ongeveer wat erin staat... ja, niet in het taaltje van toen natuurlijk...
Als man en vrouw besloten bij elkaar te blijven, spraken ze stilzwijgend af dat ze hun lichamen net zo vaak aan elkaar zouden geven tot het Geheim bereikt was, en ze er een kijkje in mochten nemen. De Liefde, dat behelsde vorderen in de richting van een onbekend doel... door middel van geslachtsgemeenschap, desnoods duizenden keren in successie... Al die neukpartijen samen moesten een patroon gaan vormen, waarlangs de geliefden hun weg vonden naar De Ontzettende Geheimenis. Het was handarbeid, nee, lichaamswerk, want het hele lijf werd bij het karwei ingeschakeld. De motoriek van het liefdesspel wees op gestage voortgang. Aaneenrijgen... voortstoten... pauzeren en hernemen... insteken, doorhalen, af laten gaan...
Ik had het in mijn keukenmeidenpootje van toen natuurlijk oneindig veel puurder opgeschreven, want zo'n wereldwijs dotje als op je dertiende word je nooit meer, vergeet het. Maar ongeveer zo, zeer vrij vertaald naar grotemensengebazel, moet het er hebben gestaan. Ik had een ballpoint gebruikt, waarvan de inkt beter de nattigheid weerstond dan die uit een vulpen. Alles voor de eeuwigheid.
Het verwekken en ter wereld brengen van een kind beschouwde ik
| |
| |
niet als het begeerde eindstadium... hooguit als een tussenstation... Na de kraamtijd ging het ouderpaar gewoon verder met cohabiteren, en echt niet alleen om een volgende koter te maken. Het Grote Onbekende uit mijn aspirinebuisje was niet het oude Geheim van de Natuur, volgens welk de paringsdaad er uitsluitend was vanwege de voortplanting. Man en vrouw deden tenslotte ook aan periodieke onthouding, het huis vol kalenders en thermometers... ze beklommen elkaar op gezette tijden, tussen de gevaarlijke bedrijven door... ongeremd... lange halen, zonder kinderen... En dan nog al die andere manieren om de natuur een hak te zetten. En trouwens, wat te denken van de verstrengeling van twee mannen of twee vrouwen? Die waren, volgens mijn theorie, al doende net zo hard op weg naar de Ontzettende Geheimenis - als ze het oprecht speelden tenminste.
Niet de bloempjes en de bijtjes vormden het mysterie... niet de bloeddooraderde rodekool... niet de snavelprik van de ooievaar in een spatader... nee, het bestaan van het Onbekende zelf was het geheim.
‘Hoe kwam het, Tibbolt, dat in gezelschap nooit iemand er zijn kop over opendeed? Je zou verwachten dat een van de volwassenen uit jouw omgeving, na een half leven ijverig doorpompen, al 's een blik in het hart van het mysterie had mogen werpen... Is er nooit een onthulling geweest?’
‘Nee. Ik was veertien inmiddels, en dacht te weten waarom. Er waren gewoonweg geen woorden voor... ook niet in mijn aspirinebuisje... daarin werd alleen het probleem gesteld... Alleen de betrokkenen zelf, de man en de vrouw die zich al copulerend naar de bron van het geheim toe hadden gesleept, konden erover praten... met elkaar, niet met derden... en dan nog alleen woordloos, Movo, want er was nou eenmaal geen taal voor...’
‘En hoe zat het met die ouwelui van je? Vlak om 't hoekje van je jongenskamer waren ze bezig aan hun eigen slepende reis met Onbekende Bestemming... Je hebt toch zeker wel 's geprobeerd om, bij wijze van spreken, over hun schouder mee te kijken... recht in het binnenste van de mystieke roos, zal ik maar zeggen?’
‘Ik kreeg de kans niet. In hun overbezorgdheid hielden ze mij onafgebroken in de gaten... vooral mijn moeder... Dat ik enigst kind was, en dan ook nog problematisch geboren, zal er ongetwijfeld mee te maken hebben gehad. Als mijn poten begonnen op te zwellen, had Mammul dat eerder door dan ik. “Kom maar even hier, Tibbi, dan zal ik je veters wat losser maken.” Ik ploegde met mijn nagels door haar honderd meter litteken, zij masseerde mijn voeten. Mammul was net als die joodse moeder uit een oud sprookje. Alomtegenwoordig in haar nooit aflatende ongerustheid... Aanstaande schoondochters hebben zoiets meteen in de smiezen. De zoon wordt verliefd op een meisje, het type Sabberita, en
| |
| |
dat eist een bewijs voor zijn liefde: “Het hart van je ouwe moer, slome. Op een presenteerblaadje. En vlug een beetje.” De jongen maakt zijn moeder koud, snijdt haar het hart uit, en legt dat op een schotel. In z'n haast die meid het nog kloppende bewijs van zijn liefde te gaan brengen, struikelt hij onderweg over zijn eigen benen. Het hart rolt druipend en nog warm in de goot, en roept uit: “Och, jongen, je hebt je toch geen pijn gedaan, hoop ik...!” Zo ongeveer was Mammul vroeger, Movo. Met dit verschil dat ze me al tijdens de slachtpartij tot voorzichtigheid gemaand zou hebben, en toch vooral niet te hard te rennen, dit met het oog op mijn onberekenbare voeten...’
| |
| |
| |
Rites de passage
Hoe dat in de Onderwereld der Gebeurtenissen is geregeld - geen idee. Wel weet ik dat veel incidenten uit mijn leven in de herinnering fletser zijn geworden naarmate ik me er, in de tijd, verder van verwijderde. Ze verloren hun kracht. Andere voorvallen trekken zich van zo'n toegenomen afstand niets aan. Ze zijn door alle jaren heen met me meegereisd, en zijn onderweg niets van hun bijtende werking kwijtgeraakt. In de herinnering blijven de contouren van het gebeurde even scherp. Ik vermoed dat ze in het Schimmenrijk van Incidenten een prominente plaats bekleden, maar te rusteloos zijn om stil te blijven zitten. Ze willen terug naar waar ze ‘voorvielen’.
Het had iets zieks, en tegelijkertijd iets rechtvaardigs, dat mijn rites de passages zich afspeelden in het zwembad waar ik altijd zo vernederd was vanwege mijn slechte voeten.
Ik had geen platvoeten in de eigenlijke zin des woords. In het zwembad zorgden mijn zwakke enkelbanden ervoor dat de naakte zolen zwaar en pijnlijk op de zonhete tegels geplet werden, terwijl mijn lichaamsgewicht toch een eind beneden normaal lag. Als ik me uit het water gehesen had, liepen Chrissie en Jopie en de anderen joelend achter me aan. Ze wezen de meiden op mijn natte voetafdrukken, die nooit de gebogen sierlijkheid van een holle zool hadden.
‘Ik zie berenklauwen in de sneeuw,’ riep Jopie Kakes dan. ‘Het jachtseizoen is geopend. Grizzly Satink gaat eraan.’
Ik kreeg, ook van de meiden, een salvo onrijpe rozenbottels over mijn blote lijf heen. Zijn eigen smalle, kattentongachtige voetafdrukken noemde Jopie ‘nat maandverband’. Later was hij als kickbokser vermaard om zijn verende voetenwerk. Hij heeft dan ook het hoogste gekregen wat er hier op aarde te bereiken valt. Een glorievolle dood. Ik kom er nog over te spreken.
‘Berenklauwen...’
In het chloorwater dat uit mijn haren langs mijn gezicht droop, vielen een paar tranen meer of minder niet op. Als grootmoe Bea bij ons op bezoek kwam, en dat hele eind van de bushalte af had moeten lopen,
| |
| |
schopte ze meteen haar knellende pumps uit, om dan minstens een halfuur lang met de zool van haar ene voet de wreef van de andere te masseren.
‘Ik heb ook zo'n moeilijke voeten, Ulrike.’
Bé'oma kocht haar pumpschoenen consequent een maat te klein, daar lag het aan, maar de formule leek me bruikbaar.
‘Ik heb moeilijke voeten,’ zei ik gewichtig, nadat de jongens me weer eens met hoongelach tot aan de handdoeken achtervolgd hadden. ‘Het zit in de familie.’
‘Ja, in een berenfamilie hebben ze allemaal klauwen,’ probeerde Chrissie nog, maar mijn onthulling maakte enige indruk.
‘Krijg je medicijnen?’ wilde Titie weten.
‘Nee, er zijn geen pillen voor. Ik moet een zware operatie ondergaan... ik weet nog niet wanneer...’
Ze bonden een beetje in, de etters. ‘Tibbolt heeft moeilijke voeten,’ zeiden ze, wanneer anderen in de aanval gingen. Binnen een halfjaar was het een bijnaam - iets tussen een scheldnaam en een koosnaam in. D'r hoorde, met lichte spot, een aanspreekvorm in de derde persoon bij.
‘Moeilijke Voeten heeft zeker z'n alg weer niet gedaan?’
‘Van mij mag Moeilijke Voeten zaterdag op het reservebankje.’
‘En, gaat Moeilijke Voeten zondag mee naar The Stick... voor een portie zelfmoordpogo? Of, eh...?’
Op een middag in de nazomer van 1987 leidde het spoor van mijn plompe voetafdrukken naar het kleedhok in de hoek, dat net iets groter was dan de andere badhokjes, die keurig op een rij lagen. Naast mijn berenklauwen waren op de lichtgrijze tegels de langwerpige voeten afgedrukt van een volwassen man... keurig smal, met de tenen afzonderlijk zichtbaar... Ik heb zijn naam nooit gekend. De scholen van mijn vrienden waren al begonnen, ik was alleen in het zwembad... het Abélardus gaf me nog een week om in m'n eentje geslachtsrijp te worden... De man had zijn handdoek naast de mijne uitgerold, en zo raakten we aan de praat. Hij was ergens in de twintig... oud dus... Zijn lengte, gespierdheid en beharing zijn waarschijnlijk door de herinnering overdreven. Naast hem was ik een schriele puber met meer kippenvel dan haar op m'n benen.
‘Hoe oud ben je?’
‘Dertien. Begin november veertien.’
‘En... komt het al?’
Ik wist meteen waar hij op doelde, maar gaf niet direct antwoord.
‘Ik snap het,’ zei hij. ‘Het komt, maar laat zich nog niet zien. Ik had dat ook op m'n dertiende.’
Het luchtte me geweldig op dat ik blijkbaar niets mankeerde, maar durfde niets te zeggen.
| |
| |
‘Je begint eraan te twijfelen,’ ging hij verder, ‘of je wel goed bent voorgelicht. Je sjort je een ongeluk... je voelt een fontein aankomen van heb ik jou daar, en dan... niks. 't Heeft z'n tijd nodig.’
‘Ik dacht ook al.’
‘Kom, we nemen een duik.’ De man gaf me een por in de zij. Weigeren, zelfs maar aarzelen, was uitgesloten. Ik rende achter hem aan.
‘Heb je 't wel 's bij iemand anders zien komen?’ riep hij hijgend en waterspuwend, na zich op de bodem van 3 m 50 te hebben afgezet. Hij schudde zijn hoofd, zodat het natte haar in een krans rond zijn oren kwam te zitten.
‘Nog bij niemand niet.’
De man kneep het water uit zijn neus. ‘Ik kan je wel een kleine demonstratie geven...’
‘Hier... nu?’ Ik hing watertrappend naast hem.
‘Nee, gek, in de badhokjes natuurlijk.’
‘Goed. Best.’
Op weg naar de verkleedafdeling zorgde ik ervoor achter hem te blijven, zodat hij de natte moppen van mijn platvoeten niet kon zien. In zijn afdrukken werd zelfs de zijkant van de zool niet zichtbaar. Het kon zijn dat hij zijn voeten kromde om minder last te hebben van de tegels, die heet waren geworden in de septemberzon. Ik vermeed het, vraag me niet waarom, met mijn sporen die van hem uit te wissen...
Bij de rekken met kledinghaken was de houten stoel van de badjuffrouw onbezet. Op de zitting lag alleen haar breiwerk... we gingen tenslotte weer op de winter aan... Profiterend van haar afwezigheid glipten we allebei de langwerpige ruimte in waar twee rijen hokjes een hoek vormden. De man sloot het deurtje, stroopte zijn natte zwembroek af, en beduidde mij hetzelfde te doen. Zijn geslacht was door het koude water bijna geheel in zijn buik weggekropen, midden in een grote vlek donker haar.
‘Met zo'n tumtummetje valt niks te beginnen,’ zei hij. ‘Het ballenwerk is ook al naar zolder gevlucht... Kun jij er niet iets aan doen? Anders kunnen we een demonstratie wel vergeten. Gewoon een beetje warm laten worden in je hand...’
Met permissie, Movo, zijn geslacht bestond voornamelijk nog uit een lange tuit gerimpelde voorhuid, waar niks in zat. Ook het scrotum, hoog en strak opgehaald, voelde koud en leeg aan. Ik vrijde hem op zoals ik dat, na een koud bad, bij mezelf gewend was. Door het gekrompen en dan weer zwellende vlees leek het orgasme eindeloos veel intenser, ondanks de uitblijvende lozing... ook 's nachts...
Het weerbarstige haar kriebelde langs mijn knokkels. Langzaam begon zijn deel te groeien en te gloeien in mijn hand, en hield daar voorlopig niet mee op. Het was iets ontzaglijks dat daar in glanzende majesteit
| |
| |
voor me oprees. Mijn vingertoppen konden niet meer bij het topje van mijn duim.
‘Geef maar hier,’ zei hij, mijn hand aan de pols wegtrekkend. ‘Ga jij maar met jezelf aan de slag.’
En dat deed ik, terwijl ik toekeek hoe zijn hand ritmisch en soepel zijn geslacht bereed. De borst van de man golfde op en neer, maar zijn adem ging geluidloos, misschien omdat de badjuffrouw met een duidelijk schuren van houten poten weer op haar stoel had plaatsgenomen. In de stilte van de schooldag klonk het tikken van haar breipennen.
‘Goed opletten nou,’ fluisterde de man. ‘Het komt.’
En komen deed het. Met open mond, maar zonder een geluid te maken, spoot hij zijn zaad met kracht tegen de grijsblauwe achterwand van het kleedhok. De enige zucht die er klonk, was van mij. Ik had puur licht door de schemerige ruimte zien flitsen. Zover zou ik het nooit brengen, God nee.
‘Zo ziet het eruit...’
Zijn enorme deel begon al zwaaiend te krimpen, als bij een dier. Via de getuite voorhuid wrong hij nog een dikke druppel in zijn handpalm, en hield me die voor. Wolkig wit, uitvloeiend in zijn levenslijn.
‘Nou jij, vriend. Als het droog blijft... gewoon doorgaan met de regendans. Niet bang zijn voor wat er komt.’
Ik wrong mezelf naar een scherp genot toe. Mijn hand kwam een moment tot stilstand, maar ik dwong hem de rit voort te zetten.
‘Toe, jongen... pis het er maar uit,’ fluisterde de man.
Ik stond met mijn rug tegen de deur, die dertig centimeter boven de grond eindigde... en dacht aan hoe voor de badjuffrouw al veel te lang twee paar blote voeten zichtbaar moesten zijn... Had ik de deur niet ook aan het klapperen gebracht? De breipennen tikten vinnig verder.
‘Genoeg voor vandaag,’ besloot mijn docent masturbatie. ‘Vandaag over een week verder. Hier. Zelfde tijd.’
De onbekende hield woord. Hij legde de twee voetenbankjes van het badhok op elkaar, en beval me erop te gaan staan. Niets van wat hij zei of deed duldde tegenspraak, en het kwam niet bij me op ook maar een millimeter dwars te gaan liggen. De man liet zonnebrandolie uit een flacon in zijn handpalm druppelen...
‘Benen even uit elkaar. Zo, ja.’
... en smeerde het goedje uit over de binnenkant van mijn dijen. Een weinig door de knieën zakkend stak hij zijn hard geknede deel van achteren tussen mijn bovenbenen door. Het lag gekromd in mijn bilspleet: de purperen kop kwam ruimschoots onder mijn balzak uit. Geholpen door de olie dreef de man zichzelf, zijn lijf steeds ruwer voor- en achterwaarts bewegend, naar een hoogtepunt toe. Ondertussen vouwde hij de
| |
| |
vingers van mijn rechterhand om mijn geslacht, en gaf te kennen dat ik mee moest in de rit. Ik probeerde hem bij te houden... in te halen... Het stoten tegen mijn scrotum was lang niet onplezierig.
‘Het komt.’
Hij greep me bij mijn haar, en dwong me naar beneden te kijken. Zijn zaad fliste in enkele langgerekte stralen tussen mijn dijen tevoorschijn. Hij liet zijn deel waar het was, sloeg mijn hand weg, en nam het trekken van me over. Kijkend naar de zich neerwaarts rekkende drietand van sperma op de muur kreeg ik een bijtend orgasme. De hand, opmerkelijk zacht voor die van een man, stopte niet.
‘Ha, kijk,’ hijgde hij dicht bij mijn oor. ‘Het begin is er.’
Van mijn geslacht hing trillend een slijmdraad tot op kniehoogte, taai en doorschijnend. Gretig ving de man, die zijn geslacht tussen mijn bovenbenen uit had laten glijden, de wiegende pegel in zijn hand op. Hij hing glazig, in boogjes, tussen zijn gespreide vingers.
‘Hoe bestaat het,’ zei de man. ‘Affijn, 't is nog niet wat het zijn moet. Als je maar lang genoeg oefent, krijgt het wel kleur.’
Hij kleedde zich aan, en verdween uit mijn leven, in het voorbijgaan de breiende badjuffrouw nadrukkelijk groetend.
|
|