terwijl nachtelijke gevels voorbijflitsten en een kat over een schutting sprong.
Ik dacht ook aan Lelystad, waar ik ben opgegroeid. Door Lelystad had ik wel vaak gerend, ook 's nachts. Dan lag mijn moeder ook nietsvermoedend te slapen. Op een keer rende ik 's nachts door Lelystad terwijl ik achterna werd gezeten door de buurman. Met een vriend wilde ik gaan joyriden in mijn moeders auto. Het was winter en de auto startte slecht. ‘Choken, choken,’ riep de vriend. Toen de auto aansloeg kwam de buurman op zijn sloffen naar buiten gerend.
Het was een van de vele redenen waarom mijn moeder nooit samen met mij ergens heen was geweest.
Ik stopte toen ik een paar agenten zag. Ze hielden geweren gericht op een man die met gespreide armen en benen tegen een muur stond. ‘Dat is een terrorist,’ zei een omstander. Het was een aardige omstander, nauwkeurig wees hij me de weg.
Uitgeput kwam ik in het hotel terug. Het was één uur geweest. Ik belde mijn borderlinevriendin. Ze nam weer niet op. Ik probeerde niet te bedenken wat er allemaal aan de hand kon zijn, mijn belevenissen verbleekten altijd bij de hare. Toen belde ik een ander meisje, die nam wel op. ‘Je moet het in ieder geval niet aan je moeder vertellen,’ zei het meisje, ‘het klinkt volstrekt ongeloofwaardig.’
De volgende ochtend om acht uur ging de telefoon op het nachtkastje. Het was mijn moeder. ‘Ik ga nu naar de ontbijtzaal,’ zei ze. Om halfnegen schepte ik cornflakes in een schaaltje. ‘Wat is er met je handen,’ vroeg mijn moeder. ‘Ben je gevallen?’
Ik vertelde dat ik die avond nog naar buiten was geweest. ‘Ik dacht: ik neem vast wat geld op,’ zei ik. ‘Weet je dat er hier in de verste verte geen automaat te vinden is?’
‘Laat mij het hotel toch betalen,’ zei mijn moeder. ‘Ik ben zo blij dat we er eindelijk eens samen uit zijn.’
‘Nee,’ zei ik, ‘ik kan het declareren.’
Ik vertelde dat ik heel ver door was gelopen en dat ik in de warme buurt terechtkwam. Mijn moeder woonde al heel lang met een vrouw samen. Ik weet nog goed dat we een keer voor een stoplicht stonden, naast een busje vol bouwvakkers die verlekkerd naar haar staarden. ‘Bah, mannen,’ zei mijn moeder.
‘Ik ben nergens naar binnen gegaan,’ zei ik.
‘Dat moet je toch helemaal zelf weten, jongen,’ zei ze.
Ik vertelde dat na een kwartier lopen op een kruising een NoordAfrikaanse man op mij af was gekomen.
‘Ze zien natuurlijk meteen dat je niet van hier bent,’ zei mijn moeder.