schamele omgeving, voor het kwetsbare meisje, voor de onmogelijkheid tot communicatie en de triestheid en verlatenheid van de locatie tilden het verhaal boven de andere uit. Het was om te lachen, maar alsmaar minder, omdat het schrijnde. Het verklaarde niets, maar toonde. Wat het meest banale en alledaagse leek, verscheen hier als een pijnlijk absurde scène waarin de verteller zijn verdwaald verlangen deelde met de zaal. Bril voerde zichzelf op als een wat sullige cliché-man en het verhaal paste daardoor goed in de sfeer van de avond. Maar Bril sleepte de toehoorders weg uit de wereld van de pikanterieën, met de koele, doortastende hand van de echte verteller. Een sleepbeweging die eindigde op een plaats waar het niet moppig, gezellig en oh-la-la was. Verre van, om met Bril te spreken.
Duidelijk niet behorend tot de ideale doelgroep waren er momenten waarop ik last had van mijn aanwezigheid bij de voorstelling. Een vorm van schaamte, die hoort bij de gewaarwording te worden opgenomen in een samenzijn waar je je volstrekt niet thuis voelt. Opgelatenheid is denk ik de vorm van schaamte die ik bedoel. Een jonge banketbakker op een uitbundige party van net afgestudeerde tandartsen. Of Jannes van der Wal bij Mies Bouwman.
Het hevigst was mijn opgelatenheid tijdens een verhaal van Ronald Giphart die in geuren en kleuren uit de doeken deed hoe hij als student met zijn beste vriend een triootje beleefde met een wilde meid. Hij beschreef het geleidelijk totstandkomen van de situatie, het behoedzame benutten van de gelegenheid, het stoere aan het meisje en de vlagen onzekerheid bij de jongens; allemaal licht, ironisch en correct.
De zaal leek van dit verhaal nog meer te genieten dan van alle andere.
Proestende, dubbelklappende dames, ho-ho lachende mannen. Vooral de onhandigheid van de mannen die voor het eerst elkaars erectie aanschouwden deed de temperatuur in de Kleine Komedie stijgen.
Uiteindelijk kwam Giphart toe aan de scène met de daad. En terwijl ik al behoorlijk vervreemd en ongemakkelijk in mijn stoel zat deed zijn schildering daarvan er nog een schepje bovenop. Het was niet het beeld dat hij opriep: de vriend met zijn geslacht in de mond van de dame, Giphart achter en in haar. Het was de manier waarop de schrijver de clou van het verhaal er bij ons inhamerde, die mijn opgelatenheid tot ondraaglijke hoogte deed stijgen. Want waar draaide het verhaal op uit?
Ja, de vrienden keken elkaar aan en zoals ze elkaar toen in de ogen zagen, de vrouw tussen hen in, ja, dat was toch een onbeschrijfelijke band, een soort van ultieme vorm van vriendschap, een soort bloedbroederschap.
Het weeë goedmakertje voor de ondeugende lol die hij bij het beschrijven van het seksuele avontuurtje had gehad was al pijnlijk, maar veel erger was de aanblik die hij bood. Hij droeg de tekst voor met opge-