De Gids. Jaargang 169
(2006)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 440]
| |
Jan J. Boersema
| |
[pagina 441]
| |
een plaats in dat nieuwe Teylers Museum, wat zou jij in wetenschap, kunst, filosofie en religie van dit moment willen behouden voor het nageslacht omdat je er echt trots op bent? Nu is er eigenlijk heel veel dat ik voor de komende generaties zou willen behouden, maar dan het liefst buiten een museum. Musea hebben een treurige kant, ook al zijn het in zekere zin oases, kleine waterrijke plekjes in een dorre omgeving. We bewaren er voorwerpen die daarbuiten niet meer zijn te vinden. Als je dingen echt wilt behouden moet je juist voorkomen dat ze in een museum verzeilen. Kemphanen en watersnippen bijvoorbeeld, die op het punt staan als weidevogel uit Nederland te verdwijnen. Rogge en vlas op de akker, gewassen die zich slecht lijken te verdragen met een rationele en globaliserende landbouw, of schaatstochten over natuurijs, die steeds uitzonderlijker worden door de klimaatsopwarming. Of zaken die wat minder aandacht trekken zoals patronen in het landschap of het microreliëf, waaruit de cultuurhistorie valt af te lezen en waar de verkavelingen keer op keer egaliserend overheen walsen. Nee, dat behouden voor het nageslacht is het punt niet, althans niet op papier. De crux zit hem in de combinatie: ‘cultuur’, ‘dit moment’ en ‘echte trots’. Hiermee worden de relativistische nieren geproefd, er wordt naar eigen en eigentijds engagement gevraagd. Toch is een dergelijke vraag aan mij wel besteed. Zonder nu direct het woord trots te gebruiken heb ik mij in woord en geschrift regelmatig zeer positief uitgelaten over onze westerse cultuurGa naar eind1., meestal voor een gehoor van milieupessimisten die zich geheel konden vinden in Gandhi's antwoord op de vraag wat hij van de westerse beschaving vond (‘ja, dat zou een heel goed idee zijn’). Het zal niet toevallig zijn dat ik de voorbeelden daarbij, onwetend en onbedoeld geheel in lijn met Pieter Teylers testament, ontleende aan de wetenschap, de kunst- en en de godsdienst, de drie terreinen die hij met zijn erfenis wilde bevorderen. Trots op eigentijdse zaken met diepe cultuurhistorische wortels. Zo ook voor dit essay. | |
UilkensLaat ik beginnen met de predikant, patriot én eerste hoogleraar in de landhuishoudkunde Jacobus Uilkens (1772-1825) die hier model | |
[pagina 442]
| |
staat voor een fascinerende periode in de geschiedenis van Groningen aan het begin van de negentiende eeuw.Ga naar eind2. Een periode waarin hij samen met ontwikkelde boeren zoals Geert Reinders en de Teenstra's de religieus geïnspireerde verlichtingsidealen praktisch vorm wist te geven. Zo liet hij zich in 1797 als kiezer registreren, daarmee ook aangevend als patriot niet in de erfelijkheid van ambten te geloven. Hij richtte nutsgenootschappen op en toonde zich een krachtig voorstander van deelname van vrouwen aan de wetenschap. Hoewel hij zijn talen voortreffelijk sprak, hield hij zijn inaugurele rede in het Nederlands, stichtte een oeconomische tuin om experimenten te doen en gaf, zelf benoemd in de faculteit der wis- en natuurkunde, zijn colleges ook aan theologen. Die moesten volgens hem, wilden ze op het platteland met enig gezag kunnen preken, ‘bloeiend raapzaad van paardebloemen kunnen onderscheiden’. Zelf sprak hij nooit van papier en verlevendigde zijn lezingen vaak met spectaculaire proeven. Bevlogen onderwijs. Het laat zich allemaal lezen als een helder antwoord op de malheur zoals die gezien wordt in het huidige onderwijs. De waardevolle verzameling instrumenten en boeken van Uilkens is helaas na zijn dood verkwanseld, maar zijn ideeën wil ik graag met trots en dank aan De Gids alsnog doorgeven. Zijn moderne navolgers moeten we koesteren en weer de ruimte geven. | |
Gronings protestantismeToen mijn grootvader door de ontwikkelingen in de Eerste Wereldoorlog gedwongen werd uit Antwerpen terug te keren naar zijn geboortegrond, het Hogeland van Groningen, trof hij daar nog dezelfde misstanden aan als voor zijn vertrek. Het meest ergerde hij zich aan de verkoop bij opbod van (mooie) zitplaatsen in de kerk, bedoeld om de kas te spekken, maar in zijn ogen verwerpelijk omdat wij ‘voor God allemaal gelijk zijn’. Daarom vertikte hij het om überhaupt in de kerk te gaan zitten, hij bleef tijdens alle diensten staan zolang dit gebruik voortduurde. Dat bleek anderhalf jaar te zijn en al die tijd stond hij voor zijn principes. Het is een klein, maar mooi en veelzeggend verhaal, typerend voor wat ik het Gronings protestantisme heb genoemd, maar dat gelukkig ook buiten die | |
[pagina 443]
| |
provincie werd en nog steeds wordt aangetroffen. Naast trouw en verbondenheid, niet meteen weglopen als je iets niet zint, toont dit familieverhaal ook de rationele kant van het protestantse geloof. Een geloof waarbij je zelfstandig nadenkend tot een oordeel komt, voor dat oordeel ook de verantwoordelijkheid neemt en vervolgens een zekere moed toont als de uitkomst je noodzaakt om tegen de stroom in te zwemmen. In dit geval was de inhoud ook voluit protestants, want egalitair, terwijl het feit dat daarbij de macht en invloed van het geld werden getrotseerd het Weberiaanse duo calvinisme en kapitalisme in de juiste onderlinge hiërarchie plaatst. Waarin een kleine geschiedenis al niet groot kan zijn. Iets om echt trots op te zijn, te voeden waar het gevonden wordt en door te geven aan het nageslacht. | |
Leidse kaasHeerlijke kaas natuurlijk, niet te vet en uitstekend geschikt om mee te geven aan de voc-schepen die ons land in de Gouden Eeuw de rijkdom van overzee bezorgden. Maar waar staat die kaas in cultuurhistorische zin nog meer voor? Het in de korst zichtbare stadswapen maakt het al duidelijk. Natuurlijk voor Leiden, een van die prachtige, compacte steden met de oudste Nederlandse universiteit, bolwerk van de vrijheid, gastvrij voor vluchtelingen, allochtonen van allerlei slag en mede daardoor welvarend. Uiteraard ook voor de kraamkamer van de kaas, het Hollandse veenweidegebied, die man-made natuur met haar karakteristieke vogels en openheid. Herkenbare steden in een weids landschap, ordening die aan kunst raakt. We zijn als Nederland wereldberoemd vanwege de maakbare landschappen. Terecht ook, dat deze kaas is opgenomen in de ‘Ark van smaak’, een initiatief van de slow-food-beweging, die ruim vijftien jaar geleden in Italië is begonnen en zich mondiaal tot doel stelt producten te steunen en te ontwikkelen die zich onderscheiden door smaak, ambachtelijkheid, streekgebondenheid en cultuurhistorie. Een icoon kortom om als kaaskoppen trots op te zijn en met verve in te zetten tegen verrommeling van het landschap en culturele vervlakking. | |
[pagina 444]
| |
Kan dit verhaal nu nog wel verteld? Júíst nu, zou ik zeggen. De anderhalf miljoen nieuwkomers die ons culturele en religieuze verleden niet delen en hun plek in onze maatschappij zoeken, zullen haar moeten leren kennen, zich de centrale waarden eigen maken, maar ook veranderingen teweegbrengen. Schurend en met pijn. Alleen vanuit een historisch verankerde en persoonlijk gevoelde en geleefde trots op het waardevolle in eigen cultuur kan onze samenleving zich in een confrontatie met andere culturen ontwikkelen tot een nieuwe synthese, die rijker kan zijn dan ze was. |
|