| |
| |
| |
Het zevende zintuig
| |
Gerrard Verhage
‘We hebben het er niet over’
Begin van dit jaar heb ik meegewerkt aan Allerzielen, de compilatiefilm van de Nederlandse filmwereld naar aanleiding van de moord op Theo van Gogh. Per toeval had ik een radio-uitzending gehoord waarin een groepje jonge Marokkaanse moslims opriep homoseksuelen van hoge gebouwen af te gooien dan wel te verbranden of te stenigen. Het scenario van mijn bijdrage ‘Van Twaalf hoog’ werd geschreven door Ger Beukenkamp en daarin werd de draak gestoken met dit soort moslims door hun oproep letterlijk te nemen en in de fictie uit te voeren, inclusief een kruisverhoor naar seksuele geaardheid en het van een hoog gebouw afgooien. Spot dus. Ironie. Dat leek me een gepaste, bepaald niet overdreven, feitelijk zelfs zeer milde reactie op wat niet anders dan een oproep tot moord kan worden genoemd.
Ik benaderde samen met de castingdirector en de productie acteurs en crewleden. Aanvankelijk reageerde iedereen enthousiast. Tot ze het scenario hadden gelezen. Tot mijn verbijstering zegde de een na de ander af. ‘Ik vind het scenario niet goed’, ‘Ben het niet eens met het scenario’, ‘Zullen moslims zich niet gekwetst voelen door zo'n filmpje?’ Allemaal intelligente mensen, allemaal mensen met een vrijmoedige levenswijze, met vrienden en familieleden met een homoseksuele geaardheid, en allemaal weken ze terug nu het erom ging voor ze op te komen.
Dat Marokkaanse acteurs moeite hebben aan zo'n filmpje mee te werken kon ik begrijpen, alhoewel ik het niet kan billijken. Maar dat zoveel autochtone Nederlanders ook niet wilden meedoen, ontstelde me. Een van de kenmerkendste uitspraken werd gedaan door een vrouwelijke artdirector: ‘Ik vind dat we het er gewoon niet meer over moeten hebben.’ Om het stoer te maken, parafraseerde ze: ‘We moeten tien jaar lang onze bek houden over moslims en Marokkanen,
| |
| |
dan is het daarna over.’ Dit gebeurde drie maanden na de moord op Van Gogh... Als we het er maar niet over hebben, gaat het vanzelf over. Je kop in het zand steken in de hoop dat als jij hen niet ziet, zij jou ook niet zullen zien...
‘Wil je een praatje houden over censuur/zelfcensuur,’ vroeg Ger Beukenkamp mij enige tijd later. Ik hoefde er niet lang over na te denken. Nee, dat wilde ik niet. Ik houd niet van geklaag en daar gaat het al snel op lijken bij dat onderwerp. Het eerste beeld dat ik heb bij het woord ‘censuur’ in film of tv-drama, is dat van een verongelijkte mannelijke of vrouwelijke regisseur met een overmaats ego, woedend aan het schreeuwen in een klein zaaltje. Terwijl we allemaal weten dat het hoogstwaarschijnlijk geen goed scenario is, de film veel te duur, niet opportuun... Dat ik het er hier toch over heb, komt door de ervaring met het Allerzielen-filmpje.
Bestaat er in Nederland censuur? Nee. Er is geen officiële instantie die bepaalt wat wel en wat niet gemaakt mag worden en de macht heeft om in te grijpen als er grenzen worden overschreden. Zelfcensuur dan? Twijfels. Ja en nee. Ik denk dat ik, net als iedereen hier, altijd het gevoel heb gehad dat alles kan in dit land, dat ik het overal over hebben kan, ja, dat dat zelfs een van de bijzonder waardevolle dingen is van ons land, deze enorme vrijheid. Maar is dat ook echt zo? Bestaat die vrijheid echt?
Laten we eerst eens in de wetenschappelijke wereld kijken, die een lange en robuuste traditie van vrijheid van onderzoek kent. Buikhuisen was een briljante criminoloog die begin jaren tachtig voorstelde om biosociaal onderzoek te gaan doen in de criminologie. Dus sociale gegevens en biologische gegevens met elkaar in verband brengen. Hij werd verketterd door links Nederland, de journalistiek voorop, in de steek gelaten door de academische wereld, zijn onderwijsbevoegdheid werd hem afgenomen, zijn instituut werd wegbezuinigd en de man restte niets anders dan het beginnen van een antiekhandel. Hetze en karaktermoord. Als iets soortgelijks gebeurde in de Sovjet-Unie toen, kende de verontwaardiging hier geen grenzen. Maar het gebeurde gewoon hier, en iedereen heeft het erbij laten zitten. Er zit een prima film in, maar ook die is tot op de dag van vandaag niet gemaakt.
Pim Fortuyn, socioloog van huis uit, wilde begin jaren negentig een demografisch onderzoek doen in Rotterdam. In zijn onderzoek wilde hij het land van herkomst betrekken. Dat kon niet en het werd hem zelfs verboden. Gewoon verboden. Fortuyn kwam daartegen in opstand, begaf zich in de politiek en de rest van het verhaal kent u.
| |
| |
Ligt het dan bij film en televisie gunstiger? Ben Verbong heeft jarenlang rondgelopen met een scenario over prins Hendrik, de echtgenoot van koningin Wilhelmina. Deze prins is, zoals veel van zijn collega's, buitenechtelijk nogal in de weer geweest, mogelijk uit frustratie omdat hij moest leven naast een zeer sterke vrouw. Dat was in de jaren tachtig een actueel thema onder het toen krachtig doorzettende feminisme. Verbong heeft hemel en aarde bewogen, maar het is hem nooit gelukt deze film te maken.
Nouchka van Brakel heeft in de jaren tachtig gepoogd een film te maken over Het wolfsgetij van Theun de Vries, het duistere spiegelboek van Het meisje met het rode haar. Over een Nederlands meisje, Mobsie, dat de hoer speelde voor de Duitsers. Nooit gemaakt.
Hans Galesloot heeft al enige jaren een script over het leven van koningin Juliana waarin gesuggereerd wordt dat Juliana elektroshocks heeft moeten ondergaan, dat er mogelijk zelfs lobotomie op haar is toegepast. (Dat is het doorknippen van de verbinding tussen de twee hersenhelften, wat indertijd als een niet-opzienbarend maar probaat middel werd beschouwd tegen hysterisch gedrag. De film One Flew over the Cuckoo's Nest gaat erover.) Nog steeds niet gemaakt.
Lodewijk Crijns loopt al zeven jaar rond met een project over hooligans, een liefdesverhaal van een Amsterdamse jongen en een Rotterdams meisje in de hooliganwereld van Ajax en Feyenoord. Crijns heeft in die zeven jaar verschillende schrijvers en producenten versleten. In januari 2005 werd het project afgewezen door het Filmfonds. Crijns heeft de handdoek in de ring geworpen, zo vertelde hij mij. De film wordt niet meer gemaakt.
Vier films die niet gemaakt zijn, maar die ik stuk voor stuk graag had willen zien. En waar ik min of meer bij toeval van weet - doordat ik de makers kende of er zijdelings bij betrokken was. Er moeten er meer zijn, misschien zelfs wel veel meer waar ik geen weet van heb. Deze vier films gaan ergens over, zijn inhoudelijk. Hebben expliciet betrekking op de wereld waarin we leven, en problematiseren die wereld. Ze verwijzen naar een onaangenaam, pijnlijk stuk werkelijkheid of worden gedragen door een immorele, negatieve hoofdpersoon. Ze tonen de wereld waar het fout loopt, waar de dingen niet gaan zoals we wel zouden willen, waar we achter de moraal terechtkomen, met dingen geconfronteerd worden waar we liever niet aan willen, die ons angst inboezemen. Bij uitstek materiaal dat geschikt is voor drama, zou je zeggen. Toch zijn juist deze films niet gemaakt.
Het scenario van Het wolfsgetij van Van Brakel werd afgewezen met het argument dat er al te veel films waren gemaakt over de Tweede Wereldoorlog. In het jaar dat volgde, kregen twee andere films die
| |
| |
ook in de oorlog speelden wél geld: De ijssalon en Het bittere kruid, kort daarop gevolgd door De aanslag en In de schaduw van de overwinning. De werkelijke reden voor afwijzing was volgens Van Brakel dat men moeite had met een immorele hoofdpersoon, met Nederlanders die collaboreerden zelfs als dat uit liefde was, dat men ertegen opzag die kant van Nederland in de oorlog tentoon te stellen.
Galesloot en zijn producent hebben jarenlang geen omroep kunnen vinden die zich aan de film over Juliana wilde committeren. Het argument was nooit: ‘Luister, wij zijn koningsgezind en dus zien wij niets in een film die een van de pijnlijkste episoden uit de recente geschiedenis van het koningshuis dramatiseert.’ Nee, er wordt gezegd dat het niet bij de omroep past of er wordt verwezen naar het kijkersprofiel waar de film niet bij aansluit. Enige weken later geeft diezelfde omroep aan een andere schrijver een opdracht voor een tv-serie over de studentenjaren van Juliana, een soort Joop ter Heul. Een serie zonder pijn, zonder politiek. En daarna is het argument tegen Galesloots film en serie: ‘Maar er is al een serie over koningin Juliana.’ Ook liberale en anarchistische omroepen wagen zich liever niet aan het project, het is te zwaar, te groot, te serieus en er heerst een wonderlijke, onuitgesproken consensus om het onderwerp niet te doen.
Bij de beslissing van het Filmfonds om verder geen geld te steken in het treatment Hooligans bruiloft van Crijns en Nelissen heeft afkeer van de lelijke, gewelddadige en immorele hooliganwereld zeker een rol gespeeld. Praktische bezwaren vormden echter sterkere argumenten: er komen rellen als die film in de bioscopen draait, er is geen distributeur of vertoner te vinden die de film wil doen. Dus geen geld. Klaar. We stoppen het project. Geen burgermoed, geen maatschappelijke verantwoordelijkheid, geen creatieve durf. De film wordt gewoon niet gemaakt.
Een argument in bovenstaande voorbeelden zou kunnen zijn dat de scenario's niet deugden. Dat zou inderdaad kunnen, ware het niet dat er in mijn ogen geen scenario's bestaan waartegen niets is in te brengen. Verder werkt het bij het Filmfonds zo dat als het scenario inhoudelijk bevalt, de feilen worden toegedekt met de mantel der liefde, terwijl als het inhoudelijk problematisch is de manco's breeduit worden geëtaleerd.
‘We moeten tien jaar lang onze bek houden over moslims en Marokkanen, dan is het daarna over.’ Vervang ‘moslims en Marokkanen’ door ‘hooligans’ of ‘collaboratie’ of ‘Greet Hofmans’ en de zaken vallen op hun plaats. ‘We hebben het er niet meer over en dus bestaat het niet meer.’ Een collectieve aandrift om onaangename stukken werke- | |
| |
lijkheid effectief te verdringen. En het lukt! Dat is nog wel het meest verbijsterende! Er zijn vrijwel geen scenaristen en regisseurs die erin slagen om door dit mechaniek heen te breken. En het werkt zonder een instituut, zonder aansturing, zonder samenzwering of machtige mensen die het afdwingen.
Het mechaniek is bijna net zo volmaakt of misschien wel volmaakter dan het politiek-correcte denken. Het is een delicaat samenspel tussen de politiek, de journalistiek, de mensen bij de omroepen, de producenten, de mensen die in de commissies zitten en uiteindelijk de scenaristen en de regisseurs zelf. We doen het zelf, we doen het elkaar aan. Collectieve zelfcensuur: we besluiten met ons allen dat we bepaalde zaken niet willen zien en ridiculiseren en marginaliseren de enkeling die het er toch over wil hebben.
Zelf zal ik nooit vergeten dat ik bij het eerste gesprek met een omroep over een film over Klaas Bruinsma te horen kreeg: ‘Als je er maar geen held van gaat maken.’ Dat zei de toenmalige directeur van de tros tegen me - ga ik er dan toch een held van maken? Vervolgens keerden de twee scenaristen met wie ik samenwerkte, zich onomstotelijk tegen het door mij voorgestelde perspectief om van Klaas de hoofdpersoon te maken. ‘Een boef is een boef is een boef,’ zo parafraseerden ze Gertrude Stein en ze weigerden mee te werken aan mijn benadering. Bij commissies, andere omroepen en ook andere scenaristen kreeg ik keer op keer te horen: Waarom wil je dat toch? Dat is een abjecte figuur. Waarom neem je niet iemand in de kring om Bruinsma heen? Een sympathieker iemand? Een politiefunctionaris?
Je krijgt als regisseur iets deerniswekkends als je lang je best doet om een film toch op jouw manier te maken. Je wordt gezien als een loser, niet als een volhouder.
Collectieve verdringing: we kunnen niet geloven en we willen niet geloven dat iets gebeurt of bestaat, en dus hebben we het er niet meer over. Bij het collectieve verdringen speelt een diep humanistisch mensbeeld mee dat breed verspreid is in ons land. Ooit hebben we besloten dat er geen slechte mensen bestaan, dat er slechts maatschappelijke omstandigheden zijn die mensen slecht maken. Het kwaad bestaat niet, de mens is goed. Dus mogen of ‘hoeven’ er geen films gemaakt te worden over slechte mensen. We hoeven niet achter de moraal te kijken, we hoeven het kwaad niet binnen te gaan. Zonder meer een positieve en sympathieke opvatting, het verneukeratieve is alleen dat het een pijler is onder het verdringingsmechaniek. Als er geen slechte mensen zijn, dan zijn ook ernstige misstanden slechts incidenten en kunnen ze makkelijk rechtgezet
| |
| |
worden. Dat idee helpt geweldig bij het verdringen.
Gaat het een enkele keer dan toch helemaal mis, zoals in Srebrenica, dan maken we een tv-serie als De Enclave waarin we onszelf kastijden. ‘Wat zijn we fout geweest in Srebrenica.’ Zo kunnen we onze notie redden dat ‘de mens goed is, dat het slechts een moment van zwakte is geweest’. ‘Wij’ zijn fout geweest daar, niet goed genoeg, wij moeten onszelf geselen opdat we dat nooit meer zullen doen. Onze kinderlijke droom van almacht redden we zo: zoals een klein kind zich verantwoordelijk voor en dus ook schuldig acht aan het verdriet van zijn vader en moeder, zo voelen wij ons schuldig over Srebrenica. Overigens wil ik niets afdingen op de ambachtelijke kwaliteit van deze serie, die voortreffelijk was geschreven, geregisseerd en geacteerd. Markant was wel dat het publiek massaal weigerde naar de serie te kijken. Alsof het zich instinctief afkeerde van deze zelfkastijding.
In de film en literatuur in de Verenigde Staten bestaat een lange en sterke traditie van de misdadiger als held, in ieder geval als hoofdpersoon. Dat refereert aan de mythe van Amerika als immigratieland, aan de nieuweling die zich een plaats moet veroveren onder de zon en de wet overtreedt om dat te bereiken.
In het katholieke deel van Europa bestaat een lange traditie van de misdadiger als heilige. Pasolini maakt er deel van uit, Genet, Fassbinder. Het kwaad als laatste schuilplaats voor het sacrale. De moderne wereld die alles ontheiligt, spaart alleen dat. Een zeer romantische notie. Maar zowel de Amerikaanse als de katholieke houding heeft iets zeer nuttigs: ze geeft de wereld van het kwaad, de binnenwereld van de misdadigers, een plaats in de algemene culturele ruimte. Iedereen kan er kennis van nemen, het bestaat en heeft zijn eigen rechtvaardiging. Is beleefbaar, ook voor ons nette burgermensen.
De kunsten, en met name de dramatische kunsten, hebben veel baat bij zo'n houding, omdat drama altijd wil gaan over het leven in zijn volle breedte, in zijn volle complexiteit, met de goede kanten van mensen, maar juist ook de kwade kanten. Niet ‘Een boef is een boef is een boef’ maar de boef als Gods meest geliefde zondaar, dan wel de boef die we allemaal in ons dragen.
Naast het positieve mensbeeld is er ook de traditie van verzuiling die helpt bij de collectieve verdringing dan wel zelfcensuur. Wat er van de verzuiling over is, komt neer op: je bemoeit je niet met elkaar, je discussieert niet met elkaar, conflicten ga je systematisch uit de weg. Dat was de afspraak in de vooroorlogse verzuilde wereld: als jij niet gaat roeren in mijn stront, dan laat ik jouw stront met rust. De verzuiling
| |
| |
als maatschappelijke structuur is verdwenen, maar de houding is gebleven. Er is een diepe angst voor intellectuele conflicten, voor openlijke tegenstellingen die echt uitgevochten worden met pen en papier, geen vertrouwen dat die tegenstellingen naast elkaar kunnen en mogen bestaan.
Mogelijk ligt hier de reden dat de Nederlandse film- en dramawereld totaal geen debat kent. De films worden gemaakt, het televisiedrama wordt gemaakt, maar vrijwel iedere reflectie op of openbaar nadenken over ontbreekt. Als jij niet in mijn stront roert, roer ik niet in de jouwe. Praten over en benoemen van, dat zou ons op de pijnlijke feiten kunnen drukken, dat er zoveel is waar we het beter niet over kunnen hebben.
Dus er bestaat censuur in Nederland, collectieve zelfcensuur of beter geformuleerd: collectieve verdringing van onaangename waarheden over de wereld of over onszelf.
Misschien is het tijd om daar eens mee op te houden, om met ons allen wat meer moed te tonen om zaken onder ogen te zien. Nederland zal niet vergaan als we de tegenstellingen tot hun recht laten komen, als we op een beschaafde manier het intellectuele en artistieke conflict met elkaar aangaan, als we films en televisiedrama maken juist over de zaken die we het liefst zouden verdringen. De maatschappij zou erbij winnen, maar bovenal zouden wij als dramamakers erbij winnen. Een film waarin de hersenhelften van een koningin worden gescheiden omdat haar verzet tegen het militarisme van haar man wordt gezien als hysterie, een film waarin het hooligangeweld wordt gevierd als lenteritueel, een Sacre du printemps, bekroond met een fatale love-story.
Misschien dat we eindelijk de moed kunnen opbrengen om debat te voeren over de dingen die we maken. Niet op een hatelijke, broodnijdige manier, maar vanuit achting voor elkaars werk, zonder het met elkaar eens te hoeven zijn.
We hebben ze nodig, die films en dat tv-drama. We hebben de volle ruimte van het leven en het denken nodig om verder te kunnen als gemeenschap, maar bovenal als filmmakers, omdat het de enige manier is om kwaliteitsfilms voort te brengen die ertoe doen, die raken aan het leven van de mensen en ons helpen een weg te vinden in deze bijzonder interessante tijden.
Lezing gehouden tijdens de ‘Dag van het scenario’ op 26 september 2005 in het kader van het Nederlands Filmfestival te Utrecht.
|
|