| |
| |
| |
Ger Thijs
Schrijfster in de trein
Nee maar, wie zit daar nu toch tegenover me. Dat is de bekende schrijfster. Wat een toeval, ik heb haar nieuwe boek in mijn tas, ik wilde het tijdens deze reis uitlezen. Dat wordt nu moeilijk. Hoewel. Ik kan veinzen haar niet te herkennen, het boek tevoorschijn halen en het rustig openslaan. Hoe zal ze reageren? Hoe is dat, hoe zou dat zijn, om tegenover iemand te zitten die je woorden leest, god weet een seksdoordrenkte passage, god weet iets zeer persoonlijks dat je maar met de grootste moeite hebt durven neerschrijven. En hij zit daarin verzonken, slaakt misschien een zucht, slaat het boek dicht met een frons van ergernis... Ik zou haar zeer ongelukkig kunnen maken, bedenk ik nu, die macht heb ik... Het boek pakken, erin lezen en net verstaanbaar mompelen ‘wat een flauwekul’. Maar dat zou onaardig zijn, tegenover iemand die zoveel goedwillendheid uitstraalt. Want dat doet ze. Iets zonnigs heeft ze. En misschien opent ze dan het gesprek, gaat in de verdediging. En of ik daar behoefte aan heb...
Anderszijds: zien dat je gelezen wordt, dat moet toch iets bijzonders zijn. Ze zou het als een compliment moeten beschouwen, zomaar op een lezer te stuiten. Zoiets zou deze dag - het is nog vroeg, de reis is lang, zou ze gaan voorlezen in Eindhoven of Maastricht? Of ligt ergens op de tussengelegen stations haar opoe op sterven? - voor haar tot een gelukkige dag moeten maken.
Herkent u deze situatie niet, mevrouw? Wij voeren een klein toneelstuk op, niet De toevallige man, maar De toevallige vrouw.
Ze kijkt uit het raam, een lichte frons op het voorhoofd. Ze voelt mijn blik, en weet niet zeker of dat een gebruikelijke, geïnteresseerde mannenblik is - ze is aantrekkelijk, ietsje brokkeliger dan op de achterflap van het boek, die foto is van enkele jaren geleden - of dat ik haar heb herkend. Moeilijk. Schrijvers, dat zijn geen echte bekende Nederlanders, dat zijn enigszins bekende nederlanders, ze horen tot de enorme achterhoede der ebn'ers, een lastige positie. Hun gezicht doet iets dagen in het geheugen, maar wat ook alweer?
| |
| |
Ze worden makkelijk met elkaar verward. bent u niet die vrouw die 's morgens het nieuws leest? Ik heb ooit de moordenaar in een Baantjer-aflevering vertolkt, ik weet hoe het voelt als er van die onzekere herkennende blikken op je worden geworpen.
Haar gezicht heeft dat ietwat vage, dat enigszins onscherpe dat ook haar schrijfstijl kenmerkt. Een middelbaar meisje, onschuld met een rimpeltje. Muzikante was ze vroeger, dat vage heeft vast ook te maken met de wereldvreemdheid die kenmerkend is voor in de muziek werkzamen. Ze speelde cello tot er een pees brak in haar hand. Of zoiets. Toen heeft ze zich op de schrijfkunst geworpen. Nee, dat was iemand anders. Zo zie je, ebn'ers, je haalt ze door elkaar.
Tja, dat boek van u, mevrouw... Ik heb meer van u gelezen, proberen te lezen in elk geval. Dat ene boek met al die kleuren in de titel, dat vond ik mooi, behalve die titel - ik kan hem dan ook niet meer reproduceren. Was het Eerst blauw, dan grijs, dan groen? Was het Eerst geel dan blauw dan grijs? Of iemand zich een vlag probeert te herinneren. Grijs zat er in elk geval in, het waren chique kleuren, de vlag van een smaakvol land. Zo kan een boek toch werkelijk alleen in Nederland heten. Knielen op een bed violen, zo kan een boek toch werkelijk alleen in Nederland heten! Je hoort jezelf bellen met de bioscoop als de succesvolle verfilming is uitgekomen, mag ik van u twee plaatsen voor knielen op een bed violen? Je voelt ze zachtjes breken onder je knieën, die violen, hoort de snaren gedempt springen in de ingeduwde matras. De donkere kamer van Damocles, nog zo'n schoonheid. Hoe verzin je het! Een directiekeet aan een draadje, de ontwikkelvloeistof gutst uit de raampjes, eronder staat Lex Schoorel en kijkt angstig omhoog.
Dan uw novelle naar het kwartet van Janáček naar de novelle van Tolstoj naar het muziekstuk van Beethoven. Met alle respect, daar kwam ik niet doorheen. Dat was te ingewikkeld, werkelijk, ik heb twee pogingen gedaan - laat niemand zeggen dat ik geen moeite doe voor de Nederlandse literatuur - maar die strandden allebei op die langademige inleiding. Er gebeurde maar niets. Dan viel me nog iets op, iets raars. Er was sprake van fictieve beroemde mensen. Er klopt iets niet als de formulering de beroemde pianovirtuoos wordt gevolgd door een verzonnen naam. Het is alsof dan het voor het lezen zo nodige opschorten van ongeloof wordt overvraagd. Iemand die wordt opgevoerd als beroemdheid moet blijkbaar een naam hebben die in het echt bekend is, anders klopt het niet meer.
Dus het was met enig aarzelen dat ik aan uw watersnoodepos be- | |
| |
gon. Maar zie: ik vond het heel spannend. Die watersnoodramp, het was nooit tot me doorgedrongen hoe dat was, hoe erg dat was. En dat beschrijft u fantastisch, compliment. U laat me dat ondergaan, u verplaatst me in die kou, al dat water, vreemdelingen bijeengeworpen op een zolder waar de lijken en de huisraad op goothoogte voorbijdrijven, zij zelf ten slotte op drift raken en het uiteindelijk niet redden.
Dat deel van het verhaal vertelt me iets wat ik nog niet wist, gaf me meegevoel met een gebeurtenis in '53. Gaf me door de samenloop van omstandigheden ook meteen meegevoel met de gebeurtenissen nu net in New Orleans. Het lezen van uw boek heeft me god weet wel aangezet tot het storten van een grotere gift. Prachtig toch?
Maar wat jammer, u heeft het nodig gevonden dat watersnoodverhaal met een ander verhaal te omringen. Een verhaal over twee zussen. Ze wisselen van plaats - ga jij naar Zeeland, ik heb even geen zin - en dat kost de ene zus het leven, terwijl de andere haar weduwnaar trouwt en nog lang verderleeft. De hoofdstukken die de jaren van de overlevende zus behandelen worden afgewisseld met de vertelling van de laatste uren van de verdronkene. Tot ze elkaar in het tijdloze, in de hemel weer tegenkomen, geloof ik - dat heb ik uit de recensie, zover ben ik nog niet. En daarbij - en dat is heel raar - is schuld absoluut geen thema. De overlevende zou toch schuldgevoel moeten hebben? Waarom doet u daar niets mee? Maar goed, die structuur: Waarom moet dat, mevrouw? Het heeft iets moeizaams, gewilds. Bovendien: dat deel van het boek - het verderleven van de zus - vertelt me niets nieuws. Dat weet ik allemaal al, dat is het leven van de mensen in mijn omgeving, van mezelf, dat is het zoveelste Nederlandse boek dat me verhalen wil vertellen die ik allang ken, dat kond doet van innerlijke processen die ik al vele malen eerder - en misschien beter - beschreven heb gezien. Het is ook minder geïnspireerd geschreven. Alsof u uzelf dat idee had aangedaan en de invuloefening af moest maken. Wat jammer nou. Waarom heeft niemand dat tegen u gezegd op de uitgeverij? Waar is de strenge editor van Hemingway en Scott Fitzgerald gebleven? Waarom moest er met alle geweld kunst in? Wat dat is dat: kunst, jaren tegenover uren stellen en dan toch bij elkaar uitkomen. Waarom heeft men u daar niet voor behoed? Ik haat dat. Vormenspel dat niets - of te weinig - toevoegt. Kunst die interessantmakerij is - We vertellen het verhaal van achteren naar voren! We laten het verhaal vertellen door de kat - een diepgang wil suggereren, origineel wil zijn. U maakt uw boek er op de een of andere manier onbelangrijker mee,
terwijl u ongetwijfeld denkt het tegenovergestelde te doen. Want dergelijke vondsten hebben altijd
| |
| |
iets duns, iets waterigs, omdat ze intellectueel zijn. Bedacht. Ze komen niet voort uit de werking van het materiaal zelf, uit de inspiratie van het moment, maar uit het nadenken achteraf of vooraf, uit de ratio. Waarom? Waarom in godsnaam? Is het verhaal van iemand die omkomt tijdens de watersnoodramp niet genoeg? Niet meer genoeg? Moet je daar iets mee uithalen? Moet dat tegenwoordig wel, terwijl het honderd jaar geleden niet hoefde?
Ik ben van het drama. Een genre dat door alle andere genres heen gaat: het manifesteert zich in romans, in films, toneelstukken, soms zelfs in poëzie. Vandaar dat ik het ook niet als veelzijdigheid beschouw dat ik me met al die vormen bezighou: boek, film, stuk, het spelen ervan, het schrijven ervan, het is voor mij in principe hetzelfde. Lezen is daarom voor mij dan ook een jacht op drama, een zoektocht naar sterke scènes. Soms met de bedoeling er iets mee te doen, het drama van het ene genre in het andere over te zetten: een boek tot toneelstuk, tot film te bewerken. Zoals in dit geval, moet ik u bekennen. Een filmproducent vroeg me: Lees dat boek eens, misschien zit er een film in, een watersnoodfilm hebben we nog niet in Nederland, dus dat wordt tijd.
Boeken zonder scènes kunnen me niet erg lang boeien. Ik vraag me overigens af: wie wel? En ik zeg het met spijt: Nederlandse schrijvers zijn daar niet erg sterk in, in scenisch schrijven, in dialoog. Te vaak zijn boeken teruggeleund, achterwaarts geschreven, ze willen meteen naar het verleden van de helden, ze hebben geen dynamiek, ze zijn niet vooruit te branden. Er wordt te weinig gedaan met genre-eigen eigenschappen: spanning, plot (daarmee bedoel ik niet een raadsel dat op het einde onthuld wordt, detectives kunnen me niet boeien. Nee, gewoon de spannende vertelling, overleeft ze de watersnoodramp of niet, krijgen ze elkaar of niet, vinden ze elkaar of niet op het onbewoonde eiland?). Ze doen schamper over het verhaaltje in de Nederlandse literatuur, maar ze kunnen het niet eens, goed straight objectief vertellen, met een minimum aan woorden. Het tweede hoofdstuk is meestal slechter dan het veelbelovende eerste en vervolgens zakt de vertelling niet zelden als een pudding in elkaar. Of je belandt meteen in de tweede alinea in een moeras van meningen en filosofie.
Simpele voorwaarde voor mijn leesvreugde: het moet wel een vreugde zijn, ik moet nieuwsgierig zijn naar het volgende hoofdstuk, wil ik doorlezen. Een goed verhaal, humor, nieuwe inzichten omtrent menselijk gedrag en de wereld, mooie formuleringen, lengte in overeenstemming met wat de vertelling aan tijdsinvestering van me mag vragen, zulke zaken zijn bepalend voor mijn genoegen. Daarmee valt
| |
| |
de moderne Nederlandse literatuur dus vrijwel in haar geheel af. Daar zijn de verhalen niet geweldig, valt weinig te lachen, weinig te genieten van spitse formuleringen, plastische beelden, en meestal zijn de boeken veel te dik.
Romans in de derde persoon zijn mij het liefst. Objectieve gebeurtenissen, die door de woorden in mijn fantasie tot leven worden gewekt. Al te makkelijk, al die monologen, mevrouw! Al te makkelijk, de nauw verhulde autobiografieën! Dan lees ik liever echte egodocumenten, dan weet ik tenminste: het is misschien vervelend, maar het is in ieder geval echt gebeurd. Wat heeft hij veel kwaad aangericht, James Joyce, toen hij - volgens Evelyn Waugh - halverwege A Portrait of the Artist ‘gek werd van ijdelheid’. Al die mannen die door steden zwerven, die te weinig beleven om mijn aandacht vast te houden. Want er moet wel iets gebeuren in een boek of stuk of film, mevrouw, dat zei Aristoteles al. Als de held in het eerste hoofdstuk op de fiets door Nijmegen op weg is naar een studentenfeest en hij is na tachtig bladzijden no g op de fiets onderweg, dan leg ik dat boek weg, dan heb ik iets beters te doen.
O, dat modernisme, die bedachte structuren! Wat heb ik eraan dat elk hoofdstuk in een andere stijl is geschreven wanneer de handeling van het boek oninteressant is? Wat levert het me op als ik ontdek dat elk hoofdstuk onder een ander sterrenteken staat, een ander lichaamsdeel behandelt? Dat is een anagramoplossersgenoegen, daar heb ik nooit iets mee gehad.
Ik heb laatst weer zo'n slenterboek met een zucht terzijde geworpen. Dat was een heel erg slenterboek. Het ging zogenaamd over een cameraman die door Berlijn wandelt en treft op een kunstenaar met een klein snorretje die almaar zo vreselijk met de oorlog bezig is. Maar het was natuurlijk gewoon Cees Nooteboom die bij Armando op bezoek ging. Oneerlijk! Een door en door va l s boek, dat Allerzielen, een door en door leugenachtig werk. Pretentieus. Bovendien: dat boek Allerzielen, dat bestond al. Bij elke wending denk ik: dat heb ik al eens gelezen, maar waar? Ja, niet in het Nederlands, in het Duits waarschijnlijk, en toen was het ook al wurgen. Zo'n boek wordt vaak ook nog geprezen door domme recensenten omdat ze het aanzien voor het werk waar het in feite slechts een aftreksel van is. Mag ik er even op doorgaan? Allerzielen vertelt van een cameraman die zijn vrouw en kind heeft verloren bij een vliegtuigongeluk en die nu depressief door de wereld dwaalt. Die cameraman kennen we al, uit Wachten op het donker, wachten op het licht van Ivan Klíma. Dode vrouw en dood kind bij vliegtuigongeluk waar de held zelf door toeval niet bij is, dat kennen we ook: Michael Tolkin, Among the Dead.
| |
| |
Gestolen, zou kunnen, gestolen en handig gecombineerd. Dat mag, stelen mag van mij. Maar die treurende, dwalende cameraman, dat is niet waar, dat is mooi. De hoofdpersoon kan niet op een woord komen, maar het eindigt op ‘-tig’, en het is heel belangrijk, dat woord. Zo begint het. Oei, dacht ik, maar meteen ook: kom, ik hou nog even vol. Maar mijn twijfel had postgevat: want ik ken verschillende cameramannen, en dat zijn praktisch aangelegde heren, die echt niet op de Kurfürstendamm gaan lopen peinzen over een woord dat eindigt op -mig, of -tig. Behalve als dat het achtervoegsel van een geldbedrag is, waarom had ik gisteren nog honderdtachtig euro in mijn portefeuille en is ie nu leeg? Maar zoals ik al zei: die man is geen cameraman maar Cees Nooteboom. Het is een kunstpersonage, een depressiekitsch-personage zoals je ze zoveel tegenkomt in de moderne literatuur. minetti in het gelijknamige stuk van Thomas Bernhard sterft, maar hij sterft door zich in Oostende op een bankje aan de zee te laten doodvriezen, maar niet zomaar, nee, met een masker op, een Lear-masker dat James Ensor voor hem gemaakt heeft. Dat is niet dood, dat is niet er g, niet treurig, dat is mooi. Bij Fellini is het ook allemaal zo mooi, ongeacht wat er voor vreselijks verteld wordt. Mooie beelden nemen het zicht op de ware aard van de vertelling weg, en er blijft niets anders dan een esthetische belevenis over.
Het toneel lijdt daar ook onder. De voorstelling van Schillers Don Carlos bij Toneelgroep Amsterdam. Goede acteurs, mooi spelmomenten. Maar: niets wat ik niet al wist. De vormgeving: de paleizen als kille bureauwereld (geen troon, een stoel van chroom en leer), de kostumering: pakken en jassen (wel lange jassen) en jurken. Modernisme van tien jaar terug. De kunstzender arte is de behoeder van dergelijke kunst - gevaarloos modernisme, dansers in verlaten fabriekshallen, vliegmachines van Panamarenko. Dat alles in een suizelende tijdloosheid gevangen. Je schrikt gewoon als op die zender naar de actualiteit wordt verwezen. Je waande je in het walhalla van de subsidiekunst, een hemel van zelfgerichte kunstproducten, niet gehinderd door kijk- of verkoopcijfers.
Allerzielen. Een of andere bespreker heeft me nog aangeraden het te kopen ook. Je kunt niemand meer vertrouwen, mevrouw. Mijn boekenkast is een kerkhof van halfgelezen boeken, overal vind je kassabonnen op pagina 20, pagina 30.
O, u dut even in, mevrouw. Terwijl ik hier zo geestdriftig geestelijk met u spreek. Ja, ik weet het, monologiseer, ik maak me daar ook aan schuldig. Of suggereert u dat maar, speelt u dat? Om mijn blikken te mijden? Slaapt u rustig, dan kan ik misschien een stukje ver- | |
| |
derlezen... Ik haal uw boek slinks tevoorschijn... Blader wat... Ja, ik zie het meteen weer voor me: die mensen op die bovenverdieping van die boerderij die op een bepaald moment door het water wordt meegesleurd, prachtig...
V.S. Naipaul kondigde in een interview in de New York Times Book Review weer eens het einde van de roman aan. De argumenten waren niet nieuw. Hij beweerde weer eens dat het genre niet meer in staat is om de complexiteit van het moderne leven uit te drukken, et cetera. En zijn eigen recente romans dan, Half a Life, en het vervolg Magic Seeds? Die had hij alleen maar geschreven om een uitgeverscontract te vervullen. Ik voelde me ietwat bekocht, toen ik het las. Nietwaar, ik heb die boeken aangeschaft in de veronderstelling dat het vruchten van de fantasie van de meester waren, niet moeizame moetjes vanwege een contract.
In het redactionele artikel van het nummer ging de interviewster verder op het thema. Ze meldde met enig alarm dat gerenommeerde tijdschriften als Esquire, Playboy stoppen met het publiceren van verhalen, ten gunste van artikelen. Andere periodieken beperken de hoeveelheid fictie drastisch.
Nu kent iedereen die regelmatig leest die twijfel. ‘Ik lees geen fictie meer,’ zegt de goede vriend en snijdt je daarmee de pas af als je gloedvol over een nieuw boek wil vertellen. Het is moeilijk om hem van zijn ongelijk te overtuigen. Terwijl ik heel naïef denk: niks is mooier dan fantasie, toch? Maar misschien wordt er te weinig gefantaseerd in literaire werken, is de bloedtransfusie die uit Zuid-Amerika kwam alweer uitgewerkt - die had in Nederland toch al weinig effect, geloof ik. Ik hou van fictie. Ik lees liever het eerste hoofdstuk van Half a Life (waarin de vader ‘vreugdeloos’ vertelt - vooral dat vreugdeloos! - dat de zoon Somerset heet omdat de schrijver Somerset Maugham op de dag van zijn geboorte hun stad had bezocht) dan een van de islamwereldturven van Naipaul. Maar ik stel dezelfde eis die ik aan non-fictie stel: ik moet er wel iets aan overhouden.
Als ik nu weer uw watersnoodboek als voorbeeld neem: dat is een roman die mij wel degelijk geïnformeerd heeft, hij heeft me emotioneel geïnformeerd, en ik denk niet dat dat na lezing van een standaardwerk over de ramp (die ongetwijfeld in grote hoeveelheden op uw werktafel hebben gelegen) gebeurd zou zijn. Die emotionele informatie is een groot goed. Dat heeft niet alleen met feitelijke gebeurtenissen te maken, zoals die ramp. Het kan ook met formulering van een gevoel, een onvrede te maken hebben, die ik wel ken maar niet onder woorden heb kunnen brengen. Dat formuleren van het vaag gevoelde is een belangrijke functie van de literatuur. Het zegt
| |
| |
tegen de lezer: je bent niet alleen, de schrijver heeft dat ook. Troost. Tijdens het lezen de troostende ontdekking doen ik ben niet alleen, die man van dat boek heeft dat ook. Of ook: een verschijnsel dat het publiek alleen maar vaag voelt, wordt door de formulering van de schrijver tot feit gemaakt, het vreugdevolle natuurlijk, dat is het! dat je op zeldzame momenten tijdens het lezen kan overvallen. De première van Dood van een handelsreiziger in de jaren vijftig liet Amerika de schellen van de ogen vallen: de Amerikaanse droom maakt slachtoffers. Zulke inzichten raken je als een klap in de maag, niet als ze via statistieken van zelfmoorden worden verteld, maar via een gevonden stuk gasslang dat zonen en moeder bewijst dat vader er een eind aan wil maken.
We rijden het station binnen. De stem van de conducteur over de intercom zal u zo meteen wekken. Misschien moet u wel spelen dat u wakker wordt. Ik ben benieuwd hoe overtuigend uw spel zal zijn... Maar nu ik uw slapende gezicht, uw weerloze gezicht eens goed bekijk: misschien bent u het wel niet. U bent een zus, misschien, een tweelingzus. U ziet er wel uit als iemand die een tweelingzus zou kunnen hebben. Of was dat die andere? Nee, die schreef over tweelingzussen. Nu ja...
Hebben ze u verteld dat ik ga pogen uw watersnoodepos in een film om te zetten? Dan gaan we elkaar binnenkort treffen. Zult u dan denken: dat is die man die toen tegenover mij in de trein zat? Of heeft u mijn blik zo consequent gemeden dat u niet eens weet hoe ik eruitzie?
Of wacht eens, weet u allang wie ik ben, heeft u mij herkend zoals ik u herkende en heeft u een innerlijke monoloog met mij gevoerd zoals ik het met u deed? ‘Ik heb dat stuk van u gezien, meneer, en dat viel me niet mee.’ Van die gedachte word ik opeens heel onzeker, weet u dat?
Daar is de stem van de conducteur, u wordt behoorlijk geloofwaardig wakker, compliment. U staat op en trekt uw jas aan. Zie ik dat goed of speelt er een wetende glimlach rond uw lippen als u mij toeknikt en de coupé verlaat?
|
|