| |
| |
| |
Mohammed Benzakour
Camus Revisited: Mohammed B.
En toen was Mohammed B. ‘geschiedenis’. Weggestopt in de hoek van een betonnen traliekamer, en tegelijk in de hoeken van ons geheugen. Op enig cafégeroezemoes na slechts figurerend in knipselmappen en dikke dossiers van forensische rechtbanken. Nooit meer zullen we hem levend of bewegend zien, nooit meer zal hij óns zien. Schluss, over en uit.
Maar waarom zouden we ‘de gruwelijkste moordenaar ooit op vaderlandse bodem’ nog willen aanschouwen?
Laat mij meteen iets corrigeren. Mohammed B. is níét de gruwelijkste moordenaar. Op carnavalsnacht, precies drie maanden na het Linnaeusstraat-drama, voltrok zich in Vlaardingen een horreur die het Texas Chainsaw Massacre doet verbleken. Een bejaarde vrouw werd door zoonlief (Roland Sylvester Z.) met een moersleutel de schedel ingeslagen. Daarna sneed hij haar de keel door, hakte haar armen eraf, om haar ten slotte te villen. De afgestroopte huid trok hij als een jas over zich heen en hij begaf zich naar buiten zodat passanten een ‘carnavalspak’ vermoedden. De bloeddruppelende straatwandeling ging gepaard met luid gepredik van apocalyptische bijbelspreuken (!) die, naar later bleek, afkomstig waren uit de Openbaring van Johannes. Tegenover de recherche verklaarde de ontaarde zoon (die evenals Mohammed B. enkele jaren terug een ouder verloor) dat hij ‘in opdracht van God handelde’. ‘Jezus staat achter mij,’ aldus een gedecideerde Roland Z.
Zoek de tien verschillen.
Enfin. Een moord kent geen rechtvaardiging, ofschoon de moordenaar voor zichzelf goede redenen kan hebben. Redenen die we wellicht kunnen rationaliseren of, in het beste geval, invoelen. Echter, wat deze Mohammed B. en Roland Z. ook precies heeft moge bezielen, van beiden snappen we geen sikkepit. Stapels artikelen en boeken zijn er de afgelopen jaren over ons uitgestort, over ‘de terrorist’ en zijn diepere beweegredenen. Het ging dan over afkomst, opleiding, mi- | |
| |
lieu, karakter, vernedering en dat soort dingen. Soms waren de auteurs buitengewoon verhelderend, meestal niet. Maar in het geval van Mohammed B. waren de verklaringen doorgaans volslagen onbevredigend. Er is lustig gesmeten met woorden als jihad, Al Qaida, Hofstadgroep, psychopaat, pathologisch, alles met een nadrukkelijk pejoratieve betekenis. Maar we vergaten één ding: dat ook de moordende mens een mens is.
Ik stel daarom voor een nieuw pad te bewandelen. Dit is, besef ik, glad terrein. Het is tastend weten, het is een zoeken naar woorden die niet mogen worden misverstaan.
‘Wie de dichter wil verstaan, moet in het land des dichters gaan,’ heeft Goethe gezegd. Helaas is Mohammed B. geen dichter - dat ben je niet na één koranisch sinterklaasgedicht. Niettemin kunnen de schone letteren een helpende hand bieden. In een eerder essay (‘Lotte heet nu Allah’, De Groene Amsterdammer, 17 juni 2005) stelde ik, zij het hypothetisch, dat naar analogie van Goethes Werther Mohammed B.'s daad kenmerken vertoont van een frenetieke crime passionnel.
Maar ik was niet klaar met Mohammed B., er zat méér in. Ik besloot kopje-onder te gaan in mijn boekenzee en na enige vlinder- en crawlslag viste ik precies het boek op dat ik instinctief zocht. L'Étranger. Natuurlijk! Hoe heb ik Camus' juweeltje al die tijd over het hoofd kunnen zien! Het juweeltje dat zovelen na lezing verschrikt deed uitroepen: ‘Help, ik snap een moordenaar!’ Het juweeltje dat The Cure inspireerde tot het prachtig bijtende ‘Killing an Arab’.
De vreemdeling is een werk dat gecomponeerd is door een genadeloos logische en consistente bellettrist. De lezer die zijn denkvrijheid niet weet te veroveren, is verloren. Het verhaal is vrij simpel. Een jonge kantoorbediende bij een Algerijns scheepvaartbedrijf, Mersault (een pied-noir), verliest zijn moeder. Hij vindt een vriendin en komt er onder invloed van een ellendige samenloop van omstandigheden toe een Arabier te doden, waarvoor hij tot de guillotine wordt veroordeeld. Dit alles gaat als het ware buiten hem om; hij wordt schuldig, meer als gevolg van de loop der gebeurtenissen en onder invloed van de zonnehitte dan door de wil om iemand te doden. Door de officiële instanties wordt Mersault niet begrepen, en zelfs een welmenende gevangenisaalmoezenier, die hem in zijn laatste uren moet bijstaan, staat voor een raadsel van menselijk gedrag.
Laat ik vooropstellen dat Mohammed B. (hierna mb) niet simpelweg de religieuze reïncarnatie is van Mersault (hierna m). Daarvoor
| |
| |
zijn de verschillen te grondig. Zo handelde de godvrezende mb met voorbedachten rade, terwijl de daad van de atheïstische m een typisch geval is van noodlot, overmacht - letterlijk. Niettemin, juist in hun spiegelbeeldige verhouding (wat ook een verhouding is) schuilt de parallellie. En niet alleen omdat twee uitersten elkaar raken, maar vooral omdat Camus' meesterwerkje kan bewijzen dat wat m en mb scheidt ad fundum ondergeschikt is aan datgene wat hen bindt.
Algemeen beschouwd is het prettig als een ander denkt en handelt zoals wij. Als dat niet het geval is, volgt algauw een veroordeling, strafrechtelijk dan wel moreel. Wie anders is, is vreemd. Zowel m als mb heeft gehandeld op een manier die wij niet snappen, nog minder legitimeren. Dat maakt hen onmiddellijk tot ‘vreemden’. In het oog springend is dat beiden echter geen greintje complex tonen over hun ‘vreemdelingschap’. Integendeel: zij deugen, de wereld is ondeugdelijk, vreemd.
Niettemin, bezien vanuit ons perspectief, dringt zich de vraag op wat nu precies die elementen zijn die ‘dat vreemde’ omvatten. Om te beginnen vertonen beide daders geen enkele lijdensweg. Ze verraden, afgaande op hun houding en gedachten, geen spatje berouw of spijt over hun misselijke daad. Ze lijken volslagen ongevoelig, emotieloos. Stervelingen zonder hart. Het begin van De vreemdeling kan nauwelijks verpletterender: ‘Vandaag is moeder gestorven. Of misschien gisteren, ik weet het niet.’
De ziel van de moordenaar is blind. Er bestaat geen ware liefde of goedheid zonder een uiterste scherpzinnigheid. Over zijn relatie met zijn moeder uit m (die doodgewoon heeft staan roken voor haar baar zonder ook maar een traan te laten) zich na aandringen slechts eenmaal: hij begrijpt haar ‘door de natuur heen’ (‘à travers les lignes des cypres’). Die natuur is kennelijk belangrijk. m beschouwt het doodschieten van de Arabier immers niet als een misdaad, maar hooguit als een ‘verstoring van het evenwicht der natuur’. Er is in strijd met de natuurwet gehandeld. Hierdoor is de schepping en dus de natuur schade berokkend. Zodat voor m geldt dat door zijn onchristelijke daad én vervolgdaad (het heiligschennend lossen van vier schoten op een reeds levenloos lichaam) niet God maar ‘de natuur’ was beledigd.
Een soortgelijke notie zien we terug bij mb - al was bij hem God en niet de natuur de beledigde entiteit. De enige keer dat bij deze kampioen onderkoeldheid een spoortje sentiment valt te bespeuren, is wanneer hij de natuur erbij sleept, en wel de biologische bloedband van de moeder-zoonrelatie. ‘De enige persoon, denk ik, aan wie ik verplicht ben iets te zeggen is mevrouw Van Gogh.’ Maar ook ditmaal
| |
| |
overwint de ijselijke flegmatiek (de voorzichtige aanstalten tot) ieder eventueel menselijk sentiment (troost): ‘Maar ik zal u eerlijk bekennen dat ik niet met u meevoel. Ik voel uw pijn niet, dat kan ik ook niet. Ik weet niet wat het is om een kind te verliezen dat met zoveel pijn en tranen op de wereld is gebracht.’
De gevoelloosheid maakt hem dienovereenkomstig onbevreesd, lijdzaam, tevreden met het karigste voedsel (boevenmaal), de nietigste ruimte (bajes) en de schamelste kleren (een jurk en sjaal) - al deze gebreken raken mb niet.
Doorgaans hoort bij (christelijke) vergeving dat wat men ‘berouw’ noemt, maar Camus vermijdt dit woord bewust. Wanneer aan m wordt gevraagd of hij ‘spijt’ heeft, zegt hij dat hij eigenlijk nooit spijt heeft, omdat hij altijd in beslag wordt genomen door wat komen gaat. Hierachter steekt een Oudgriekse opvatting. Spijt is nutteloos, omdat men het verleden niet kan veranderen; het is beter zich te richten op de toekomst, misschien is daar iets goed te doen.
Daar waar de ter dood veroordeelde m bij zijn terechtstelling op vele hatende mensen hoopt (en zelfs vindt dat hij daar ‘recht’ op heeft!), gaat mb een stap verder. Zijn stalen vastberadenheid manifesteert zich op het moment dat hij met koelbloedig aplomb tegen de rechter (en daarmee tegen het ganse volk dat live meekijkt) verklaart: ‘En ik zeg u, als ik de mogelijkheid had om vrij te komen en ik had de mogelijkheid het nog een keer te doen wat ik op 2 november heb gedaan, dan zeg ik, ik zou precies hetzelfde hebben gedaan.’
Berouw, spijt, gewetenswroeging, het zijn zaken die m en mb volkomen vreemd zijn. Niet alleen omdat ze zich zo onschuldig wanen als pasgeboren lammetjes, maar ook omdat bij spijtbetuigingen excuses horen en excuses zijn nu eenmaal goedkoop.
De reactie van mb, hoe huiveringwekkend ook, is de facto niet gek als we beseffen dat voor hem geen menselijke maar goddelijke en dus eeuwige wetten gelden. mb is immers van mening (in tegenstelling tot het leeuwendeel van de moslims) dat zijn daad op Gods goeddunken kan rekenen. Theo van Gogh had Allah en Zijn bekende boodschapper beledigd; doodslag is dan het enig passende weerwoord.
In gebrek aan spijt schuilt méér. Het leidt van de weeromstuit tot een ‘lijdzaam’ berusten, vrede hebben met het lot van de rechtspraak. m gaat onder de guillotine en mb krijgt levenslang maar: beiden zien af van hoger beroep. Ze accepteren gelaten hun straf. Het is goed zoals het is. Hier klink duidelijk de voice-over van Camus. Deze stelt dat de mens in de absurde gang zijn rol zelf moet kiezen; door anderen zul- | |
| |
len zijn zekerheden steevast anders (verkeerd) worden geïnterpreteerd. Als de mens zijn eigen zekerheid begrijpt, zal dat hem rust en zelfs geluk schenken.
En jawel, zowel m als mb voelt zich plotseling overmand door gelukzalige gevoelens. De moord heeft bij beide beklaagden (on)bedoeld geleid tot een soort verlossing, een redding. Tot m is de bevrijding pas in de cel gekomen. Pas na zijn woede-uitbarsting tegen de aalmoezenier voelt hij zich voor het eerst ‘ontdaan van alle kwaad en hoop’. Zijn zielenheil krijgt gestalte in de vorm van geluiden en geuren van de hem omringende natuur: ‘de zee, de golven, het getjilp van vogels in de vroege morgen’.
mb op zijn beurt legt het nog maar eens uit aan alle mogelijke twijfelaars: ‘En u denkt misschien dat ik me gevangen voel. Ik voel me helemaal niet gevangen, of dat ik word tegengehouden door muren in een hokje. Ik zal u zeggen: ik voel me vrij. Ik ben vrij.’ De les is een bizarre paradox: wie mb maximaal had willen treffen, had hem juist géén maximumstraf moeten geven. De doodstraf had hem doen huilen van blijdschap!
Uiteraard heeft de geharnaste flegmatiek van de twee daders ook met iets anders te maken: beiden zijn wars van elk veinzen, gespeelde echtheid, of noem het schijnheiligheid. m vervult gedwee zijn plicht bij de begrafenisriten, maar daar hij bepaald geen huichelaar is, weigert hij verdriet te tonen aan de andere rouwenden. Sentiment is hem vreemd, maar schijnheilig sentiment zo niet nog méér.
mb kun je van alles in zijn muiltjes schuiven behalve: schijnheiligheid. Immers, wat drukt zijn persoon (even los van zijn zo vaak gehoorde ‘beestachtige afslachting’ en bijbehorende walging) in essentie uit? Vóór alles het geloof; het geloof in iets eeuwigs, iets onwankelbaars, de onwrikbare waarheid. Een waarheid welke zich buiten ieder afzonderlijk mens bevindt en die hem niet gemakkelijk deelachtig wordt - maar die kennelijk wel bereikbaar wordt door onafgebroken dienstbaarheid. Door zware offers en zelfoffers. Gespeend van zelfzuchtigheid leeft mb als een soort bigotte Don Quichotte geheel en al buiten zichzelf, voor zijn missie, zijn roeping, om het kwaad te verdelgen. Om de krachten te weerstaan die de vijand zijn van zijn waarheid - ditmaal geen reuzen of draken, maar dwaalgeesten en ketters. Of liever: islamspotters. De totaal van (zelf)spot gespeende mb is, kortom, in alles het tegendeel van huichelachtigheid. Geen spelletjes of rolletjes, het is alles pure ernst.
Het is dan nauwelijks vreemd dat mb - hoewel vervuld van walging jegens zijn heidense Slacht-Offer - op één punt respect toont:
| |
| |
Theo van Gogh was geen hypocriet. ‘Wat ik wel wil dat u weet, is dat ik uit overtuiging heb gehandeld en niet omdat ik uw zoon haat omdat hij een Nederlander is of omdat hij mij heeft beledigd als Marokkaan. Ik heb mij nooit beledigd gevoeld. En ik zeg u, ik ken uw zoon niet, maar ik kan hem niet verdenken van enige hypocrisie, want hij was niet hypocriet. Dat was hij niet en ik weet dat hij uit overtuiging dingen zei.’ Op dit punt is mb consequent. Ook zijn twee advocaten Plasman en Sarikaya wier ongeloof hij ‘met hart en ziel haat’ oogsten waardering omdat ze ‘datgene wat ze doen uit overtuiging doen en dat kun je van veel mensen niet zeggen’.
Volgens Nietzsche is het verkeerd een misdaad-zonder-motief - als het ware begaan door een wonder - te straffen. Dit is natuurlijk een rebelse gedachte. Rechters meten de straf uit recht evenredig met de verbazing die de misdaad in hen wekt, rekening houdend met het gevaar voor de maatschappij. Rekening houdend ook met het verleden van de misdadiger. Het door Nietzsche genoemde wonder, dat de daad veroorzaakt, moet dus worden uitgedacht. Wanneer in De vreemdeling de rechter informeert naar Mersaults ‘verdedigingssysteem’, formuleert deze onhandig en aarzelend dat het allemaal kwam door ‘de zon’. Het was de hitte die hem tot de daad aanzette. Dit is de volle waarheid, maar er wordt om gegniffeld in de rechtszaal.
Als de dag van de voltrekking van het vonnis nadert, krijgt m bezoek van de aalmoezenier die hem ervan probeert te overtuigen dat de gerechtigdheid der mensen niets betekent, die van God alles. ‘Maar het zijn de mensen die me berechten,’ merkt m gevat op.
mb zoekt het hogerop. Hij heeft een leven genomen en het zijne - dat was tenminste de bedoeling - ervoor gegeven en stelt dan: ‘Ik handelde uit geloof.’ Ook dan klinkt in het land gegniffel, hoongelach, verbijstering. Zowel bij gelovigen (voor wie mb als ‘kaper’ geldt van hun ware, vrede predikende islam) als bij ongelovigen. mb wist wat hij over zich zou afroepen, dat hij onbegrepen zal zijn tot zijn laatste ademtocht. Daarop preludeert hij: ‘En u mag al uw psychologen, al uw psychiaters en deskundigen op me af sturen, maar ik zeg u, u zult het nooit begrijpen. U kunt het niet begrijpen.’ Tot ongenoegen van het nieuwsgierig toekijkende volk laat mb het daarbij. Het volk is onbevredigd, had meer willen weten over zijn achterliggende motieven.
Toch kan men kan zich afvragen of deze summiere verdediging eigenlijk niet al te veel was. Socrates verdedigde zich weliswaar tegen laster, maar vond dat wie in rechtvaardigheid gelooft, dit aan de goden moest overlaten. Want zodra hij zelf zijn mond opendoet, po- | |
| |
neert hij Hun onmacht. Ook mb legt zijn lot als het ware in Gods handen: de gerechtigheid zoals opgesteld in Zijn woorden (de koran) is volmaakt en er valt niet aan te twijfelen, de gerechtigheid zoals bedacht door de (goddeloze, westerse) mens daarentegen is illegitiem zo niet pervers.
Opvallend is ook dat beide daders zich ter verklaring van hun moord beroepen op een antiek element: Zon & God. Twee elementen die ver buiten het aardse, het wereldse staan; het zijn kosmische motieven. Daar waar gelovigen God als centraal middelpunt zien van alle Dood en Leven, is voor ongelovigen (natuurgelovigen) de zon waar het hele universum om draait, letterlijk.
Hiermee kom ik tot wat voor Camus als de enige ware filosofische vraag geldt: de zelfmoord. Namelijk, zouden wij ons intensief bezig moeten houden met het leven of zouden wij dat eigenhandig moeten beëindigen? Camus argumenteerde dat historisch gezien de meeste mensen óf geloofd hebben dat het leven zonder betekenis is en voor de zelfmoord kozen, of een soort kunstmatige betekenis (zoals godsdienst) gecreëerd hebben om hun leven te vullen. Camus beweert dat er ook een derde optie is: het besef dat het leven zonder betekenis is en niettemin jezelf in leven houden. Mensen die voor deze derde optie kiezen zijn absurde helden.
De Rebel, de Don Juan en de Artiest zijn drie figuren die Camus identificeert als absurde helden. Elk van deze mensen vindt betekenis in zijn bezigheden/leven. Zij leven zo het voorbeeld van de Griekse mythologische figuur Sisyphus, die werd veroordeeld tot het eeuwig tegen een heuvel omhoog rollen van een kei, zich volledig bewust van het feit dat de kei simpelweg weer naar beneden zou vallen zodra hij zijn taak schijnbaar had beëindigd.
Zodra de mens dus vaststelt dat zijn toestand even hopeloos als uitzichtloos is, kan hij zich - helder redenerend - vrijmaken van de algemene leefregels, en leven volgens zijn eigen, onherroepelijke instincten. Dat instinct kan als rebelsheid voor de ander (de Arabier op het strand, de cineast in Amsterdam) fataal uitpakken.
Anders gesteld, één gelijkenis tussen m en mb is zeer manifest: rebellie. Ofschoon mb het martelaarschap publiekelijk wilde uitlokken (in essentie is dit wat anders dan jezelf opknopen op een zondagse zolderkamer), vormt hij samen met m het summum van vervreemde eenlingen tegenover een conventionele maatschappij. Een maatschappij die geleidelijk aan vijandelijke vormen aannam. Beiden zijn vooreerst hommes révoltés, rebellen without a cause. Outsiders die zich nergens aan conformeren en radicaal afwijzend staan tegenover
| |
| |
dat wat wij ‘het sociale spel’ noemen. Onder geen beding zijn ze bereid de in het sociale spel geldende waarden te laten prevaleren boven de eigen waarden. Het begint ermee dat beiden de dood verachten (mb schoot op agenten ‘om gedood te worden’ en m lag niet wakker van de guillotine), het eindigt ermee dat ze weigeren zich fatsoenlijk te verdedigen tijdens het proces.
Dat verklaart wellicht ook waarom m (maar ook mb) stelt dat hij ‘recht’ heeft op de haat van anderen.
In de regel schoppen rebellen niet plompverloren tegen de conventies, ze doen dat met een idee, een ideologie, een boodschap. Hebben m en mb een boodschap?
In het voorwoord van de Amerikaanse editie van De vreemdeling stelt Camus dat m de ‘enige Christus is die wij verdienen’. Maar in tegenstelling tot Christus (die een simpele boodschap had, maar naar wie in al die 2000 jaar niet bepaald intensief is geluisterd) brengt m ons geen enkele boodschap. m zwijgt in alle talen en is daarmee, aldus Camus, een ‘Christus op het nulpunt’.
mb had daarentegen, te midden van zijn stilzwijgen, wél een boodschap, een heel duidelijke zelfs: een op de lijkenborst vastgepinde brief. Niettemin getuigde hij voor de rechtbank als een orakel dat zich in raadselen hult: ‘Jullie zullen mij nooit begrijpen.’
mb sloot zijn verklaring af met de woorden: ‘[...], dat is het enige. Voor de rest kan het me niet schelen eerlijk gezegd.’ Ook m kan het na de eerste rechtszitting allemaal gestolen worden. Hier spreekt de apathie en het is precies in deze onverschilligheid (het is geen toeval dat Camus' werktitel L'Indifférent luidde) waarin een diepe, ternauwernood te onderdrukken triomf schuilt. Want nu pas staan m en mb volkomen los van de wereld die zij ten diepste verachten. Nu pas is duidelijk dat deze twee zielen, in alle discrepantie, absurdistisch ‘geaard’ zijn. Nu pas zijn zij ten volle twee archetypische vreemdelingen in het labyrint van onze wereld en konden zij ‘dapper’ sterven, ieder op zijn manier, ieder voor zijn waarheid.
Als dat niet verbroedert.
|
|