De Gids. Jaargang 168
(2005)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 652]
| |||||||||||||||
Ko Colijn
| |||||||||||||||
[pagina 653]
| |||||||||||||||
En dan heeft Amerika weer honderden van dergelijke raketten, waarin weer duizenden van die bommen passen, dus de imponeeroperatie kan nog een tijdje worden voortgezet. Het kernwapen, nooit meer gebruikt sinds 1945, is nog steeds van een andere orde. Wat doen mensen die uit ontzag, of schaamte, of ontkenningsdrang de ondraaglijke grootheden weer tot de menselijke maat willen terugbrengen? Ze gaan - vergeefs meestal - in andere eenheden rekenen. De topman van het geprivatiseerde bedrijf ontvangt geen bonus van tweehonderdduizend euro, maar vraagt bescheiden om ‘200k’, nadat hij er via een succesvolle reorganisatie in geslaagd is om 6k werknemers te laten afvloeien. De atoombom veroorzaakt slechts megadoden, de schade in Hiroshima bedroeg 0,14 mD. In de hele Tweede Wereldoorlog trouwens slechts veertig van zulke slachtoffers, en als in de Koude Oorlog per ongeluk toch een Minuteman-raket op Moskou was afgevuurd, was het dodental misschien vijf geweest. De megadode, enkelvoud, bracht de illusie van de voerbare kernoorlog weer in het discours. Maar het hielp nauwelijks, net zomin als het helpt om zes nullen van de lire te schrappen. De werkelijkheid laat zich niet bedriegen, het kernwapen is van een andere orde.
Natuurlijk, er is na de Koude Oorlog een golf van opluchting door de wereld gegaan. De bliksemoorlogen van de jaren negentig, tegen Irak, Servië en even later het Taliban-bewind van Afghanistan, toonden aan dat het kernwapen in de moderne oorlogvoering geen rol meer hoeft te spelen. Het mega van de brute vernietigingskracht leek zelfs weer vervangen te kunnen worden door het smart van de vierkante centimeter: de toets van de laptop waarmee de piloot zijn tegenstander van het schaakbord wegzapt, de pinpoint-precisie van de bunkerpijl die zich door het wc-raampje van Saddam Hoesseins paleis naar zijn doel manoeuvreert. Oorlog leek warempel een schoon bedrijf te worden. Het kernwapen leek een anachronisme te zijn, een tijdelijke onderbreking van een traject dat van de brute barbarij naar de noodzakelijke, chirurgische interventies voerde, geholpen door steeds humaner technologie. Spreken we anno 2005 niet over non-lethale wapens, die nauwelijks nog ‘collaterale schade’ veroorzaken, en schrijven de moderne field manuals van het Pentagon niet over ‘beheerste acties in het lage geweldsspectrum’? De statistieken liegen niet. Om een doel uit te schakelen had je aan het eind van de Tweede Wereldoorlog erg veel bommen nodig. De helft viel immers drie kilometer naast het beoogde doel in plaats van erop. Ten tijde van de Korea-oorlog werd er nog steeds met | |||||||||||||||
[pagina 654]
| |||||||||||||||
kracht gesmeten, want de helft van de bommen zat er een kilometer naast. Dat slonk tijdens de Vietnam-oorlog tot 400 meter, maar nu is dankzij de satellietgeleiding het punt bereikt dat bommen, weer of geen weer, bijna niet meer kunnen missen. De vederlichte jdam prikt 's nachts door wolkendek of zandstorm boven op zijn doel, dus de kilotonnen van het kernwapen zijn overbodig geworden. Leve de vooruitgang. Met de vooruitgang is zelfs de nostalgie gekomen. Het lijfblad van de nucleaire gemeenschap, The Bulletin of Atomic Scientists, signaleert een zekere vertedering voor het domme wapen van weleer. Natuurlijk, het kan nog steeds veel schade aanrichten, maar nu het een museumstuk dreigt te worden verliest het zijn grimmigheid, lijkt de totale angst voor het monster psychisch getemd en is het toegelaten tot onze cultuur en wordt er zelfs mee gekoketteerd. Een geval van verdringing, of een realistisch afscheidsritueel? Het boek The Atomic Culture: How We Learned to Stop Worrying and Love the Bomb (2004) laat ons zien hoe de verschuiving geleidelijk van het eerste, stop worrying, naar het tweede, love the bomb, plaatsvindt, we betreden wel degelijk het tijdperk van de post-atomic culture. We durven er beschouwend over te spreken, te schilderen, te fotograferen en er films over te maken, de primaire angst lijkt geweken. De vergelijking met de eerste jaren van het atoomtijdperk gaat niet op. Het nuchtere begroetingsoptimisme over de gebruikswaarde van de bom anno 1950 berustte op het misverstand der naïviteit: in die jaren dachten velen een winnende oorlog te kunnen voeren met de Bom, de economie geloofde in een uranium-boom, en als het toch tegenzat dachten we onder de trap te kunnen schuilen tot de bui was overgetrokken. Het afscheidsoptimisme van de millenniumwisseling berust niet op naïviteit, maar op wishful thinking. We denken aan het armageddon van de Koude Oorlog ontsnapt te zijn, erger dan toen kan de ramp niet worden, dus wordt het beter. We geven toe dat de wereld van terreur een stuk gevaarlijker is dan we tien jaar geleden, na de val van de Muur, durfden hopen, maar in de massale vernietiging geloven we niet meer. We zijn bereid de generaals te volgen die over schone oorlog reppen. De zero-death war krijgt een kans, maar dan moet het kernwapen zelf eerst tot het verleden gebombardeerd worden.
Maar dat is voorbarig. De bom geeft zich nog lang niet gewonnen, zijn houdbaarheidsdatum is niet verstreken en ons nucleair taxatievermogen is toe aan enig zelfonderzoek. Wat het laatste betreft: ons mentale afscheid van de atoombom lijkt een schoolvoorbeeld van | |||||||||||||||
[pagina 655]
| |||||||||||||||
wishful thinking. Erg objectief zijn we trouwens nooit geweest over die bom. Om hem nu te kunnen onderschatten, lijken we zijn dreiging in de jaren der Koude Oorlog te willen overschatten. Dat beeld verdient correctie, misschien moeten we de bom nu zelfs ‘gevaarlijker’ vinden dan een generatie geleden. Om te beginnen is men in de heetste jaren van de Koude Oorlog minder roekeloos met de bom omgesprongen dan de vredesbeweging ons destijds wilde doen geloven. De deskundigen, en zelfs de politici van die tijd, hadden tamelijk snel door dat het kernwapen voor een onoplosbare paradox zorgde. De vernietigingskracht van het wapen was zo onvoorstelbaar dat het bezit ervan door twee opponenten, die beiden over de middelen beschikten om de ander te treffen, tot een voorbeeldige zelfdiscipline leidde. De ander vernietigen impliceerde immers ook jezelf te gronde richten. Die situatie, grofweg ontstaan na 1960, toen zowel de vs als de Sovjet-Unie over (althans gedeeltelijk) onkwetsbare kernarsenalen beschikten, is uiterst beeldend omschreven met het acroniem mad, mutual assured destruction. Het dilemma was dat het wapen dus onbruikbaar was, maar dat men wel bereid moest zijn tot dreigen ermee - als die bereidheid afwezig was zou de ander niet onder de indruk zijn en steeds straffeloos een stapje verder kunnen gaan in de competitie om ideeën en invloedssferen, waar het in de titanenstrijd tussen de vs en de ussr toch om draaide. Lange tijd was de Koude Oorlog dus in zijn rauwe vorm een wederzijds dreigen met nucleaire zelfmoord. In zijn geritualiseerde, verfijnde vorm ging het erom de ander beleefd, soms met gespeelde woede, krankzinnigheid of bluf, maar altijd nog nét binnen de grenzen van het werkelijke ‘mad’, te intimideren. Wie dat spel, in de speltheorie bekend als de chicken game, het beste beheerste kon marginale politieke successen boeken. Wie het niet beheerste, of terugdeinsde op het moment suprême, ging eraan en moest zelfs vrezen dat de ander in de verleiding zou kunnen komen om een geweldige, preventieve klap te wagen. De ander zou immers toch niet durven terugslaan? En misschien soms even wel niet kúnnen terugslaan, omdat een kortstondige technologische voorsprong van de een de vergeldingscapaciteit van de ander tijdelijk aantastte. Die factoren drongen snel door tot de hoofden van de besluitvormers en strategen en zouden de dynamiek van de Koude Oorlog bepalen. Niemand wilde die oorlog winnen door hem met zelfmoord af te sluiten, maar tegelijkertijd wilde niemand hem op voorhand verliezen door er toch niet geloofwaardig mee te dreigen - al was het maar een beetje. | |||||||||||||||
[pagina 656]
| |||||||||||||||
Uit dit dilemma waren maar twee ontsnappingen mogelijk. Theoretisch althans, want ook deze uitwegen, de vlucht vooruit of de vlucht achteruit, waren heel moeilijk begaanbaar. De vlucht vooruit bestond uit het ontwikkelen van steeds betere en onkwetsbaarder atoomwapens, en wel in een tempo dat de ander ten slotte niet meer zou kunnen bijbenen, opdat de kernoorlog toch nog ‘winbaar’ werd. Ja sterker nog, hij zou niet eens meer gevoerd behoeven te worden, want de ander zou onder die omstandigheden zijn tragisch lot tijdig inzien en de handdoek in de ring gooien. In die zin was het hoogste doel in de achterhoofden van de supermachten nog ouderwets, namelijk de massale nucleaire overgave. Tegen beter weten in? Het blijft een feit dat iedere technologische doorbraak op het niveau van de supermachten zelf als hoopvol, succesvol en vredesbevorderend werd begroet. Maar objectief moesten dergelijke breakouts voor de bipolaire wereldorde juist als zeer gevaarlijk en destabiliserend worden gezien. De ontwikkeling van de intercontinentale bommenwerper, van de intercontinentale atoomraket, van de meervoudige kernkop die zichzelf met precisie naar het militaire hoofdkwartier of het presidentiële paleis van de ander kon manoeuvreren, het waren allemaal briljante wetenschappelijke hoogstandjes van de knapste ingenieurs die het eerste nucleaire gebod - gij zult geen atoomoorlog voeren - tijdelijk niet van toepassing verklaarden, of ten minste in twijfel trokken. Zozeer werden deze doorbraken gevreesd, dat zich in het begin van de jaren zestig een zekere rationaliteit van de vijanden meester maakte. Amerikanen en Russen kropen bij elkaar en begonnen te zoeken naar allerlei geruststellende mechanismen om vergissingen uit te sluiten. De in 1963 bedachte hotline moest ervoor zorgen dat het Witte Huis en het Kremlin niet per ongeluk in een kernoorlog zouden belanden. Deze was wel geen voorziening om de voortgaande wapenwedloop te stuiten, maar vormde wel het bewijs dat men wilde terugdeinzen voor confrontaties die niet gewild waren. De telefoonlijn tussen het Witte Huis en het Kremlin was het directe gevolg van de Cuba-crisis uit het najaar van 1962, die de wereld aan de rand van een kernoorlog bracht. Maar niet over die rand, want uiteindelijk deinsden beide kemphanen terug voor de gevolgen van hun gepoker met kernraketten, die beiden hadden opgeschoven tot aan de periferie van elkaars grondgebied. Het alternatief, de vlucht achteruit, bestond uit nucleaire ontwapening, maar dat was even moeilijk als het terugvoeren van de geest in de spreekwoordelijke fles. In zestig jaar nucleaire geschiedenis is men er slechts één keer in geslaagd om een complete categorie kern- | |||||||||||||||
[pagina 657]
| |||||||||||||||
wapens werkelijk de wereld uit te helpen, namelijk die van de middellange-afstandswapens (inf), maar verder domineerde de praktijkregel dat een eenmaal ingevoerd wapen niet meer uit de slagordes verdween. Wat men, in tegenstelling tot nucleaire ontwapening, wel realiseerde was iets van een kwalitatief geheel andere orde, namelijk wapenbeheersing. Die diende niet om kernwapens de wereld uit te helpen, maar was juist uiterst functioneel in de nucleaire afschrikking. De wapenbeheersingsakkoorden stroomlijnden de onderlinge vijandschap: er werden wederzijdse numerieke atoomplafonds afgesproken die enerzijds garandeerden dat men elkaar dubbel en dwars kon vernietigen, anderzijds ervoor zorgden dat men niet in ongebreidelde wapenwedlopen verzeilde en onnodige kosten maakte. Dat lukte lang niet altijd, maar de intentie was wel degelijk aanwezig. De afschrikkingslogica was cynisch maar evident, want alleen de reciproke zekerheid dat men elkaar kon vernietigen gaf rust aan het front en vermeed wat men beiden wilde vermijden, het armageddon. Het Anti-Ballistic Missile Treaty (abm-Verdrag, 1972) verbood beide partijen een sluitende verdedigingsgordel te ontplooien tegen elkaars atoomraketten, om de houdgreep van mad toch vooral niet in gevaar te brengen. Parallel met de abm-onderhandelingen was het salt-proces (strategic arms limitation talks) op gang gekomen, dat eveneens vanaf 1972 resulteerde in afspraken die vastlegden hoeveel atoomraketten men maximaal op elkaars grondgebied zou kunnen afvuren. Voor de cynicus waren dit slechts groeiremmers in de wapenwedloop. Of erger nog, de wapenbeheersingsverdragen bespaarden veel geld voor overbodige systemen en dat kon in de ontwikkeling van nieuwe generaties raketten en atoomkoppen worden gestoken. In die zin waren de wapenbeheersingsverdragen dus zelfs groeihormonen. Voor de optimist - desnoods slechts realist - waren het verstandige afspraken die een gevaarlijk proces in goede banen leidden, de vijanden enigszins socialiseerden en aan een discipline van nucleair respect lieten wennen.
Anno 2005 is het nucleaire probleem niet verdwenen, maar een kwartslag gedraaid. Van een verticale wapenwedloop, de opstapeling van nucleaire systemen door twee supermachten tot een duizelingwekkende graad van vernietigingskracht en precisie, is de wereld nu gesteld voor een ander beheersingsprobleem, namelijk de horizontale uitwaaiering van het atoomwapen over een steeds groter aantal landen. Laat er geen misverstand over bestaan dat de su- | |||||||||||||||
[pagina 658]
| |||||||||||||||
permachten nog onderlinge wedijver demonstreren. Van de nog altijd ruim 31.000 kernwapens op de wereld hebben de Amerikanen er ruim 10.000 en de Russen zelfs 20.000. Het leeuwendeel derhalve. De vergelijking verandert iets als men naar de kwaliteit en bruikbaarheid kijkt. Beschouwt men alleen de systemen waarmee de vs en Rusland elkaar met raketten of vliegtuigen kunnen treffen, dan hebben beiden ongeveer 7000 atoomwapens. In een laatste echo van het wapenbeheersingsritueel spraken president Bush en ambtgenoot Putin in 2002 af dat daar nog wat af kan. Het zogenaamde sort-verdrag (Strategic Offensive Reductions Treaty) bepaalt dat beide landen die aantallen eind 2012 moeten hebben teruggebracht tot tussen 1700 en 2200. Het verdrag is nogal vrijblijvend: wat aan atoomwapens wordt weggehaald behoeft niet te worden vernietigd, van een waterdicht controlesysteem is geen sprake en het is bovendien zo dat een deel van de wapens alleen maar naar magazijnen zal verhuizen om direct weer opgesteld te kunnen worden zodra dat ooit nodig wordt geacht. Het sort-verdrag maakt bovendien weinig indruk omdat het de ontwikkeling van nieuwe systemen weinig in de weg staat en omdat het per 31 december 2012 geïmplementeerd moet zijn. Een dag later loopt het regime overigens af, dus zonder bestendiging stelt het juridisch erg weinig voor. Naast deze zogenaamde strategische systemen beschikken de Amerikanen en Russen dan nog over grote aantallen tactische nucleaire wapens (respectievelijk ruim 1100 en 7000). Die zijn oorspronkelijk bestemd voor gebruik op het slagveld, dus niet voor het bestoken van elkaars steden of militaire hoofdkwartieren met intercontinentale middelen. Maar hun betekenis is beperkt. Niet in de laatste plaats doordat hun houdbaarheidsdatum is verstreken, maar ook omdat zij niet meer aanwezig zijn op de plaats waar zij ooit gedoemd waren te ontploffen: Midden-Europa en al die andere zones waar het communisme en het kapitalisme elkaar dreigend ontmoetten. Niemand gelooft op dit moment in een gewapende confrontatie tussen Rusland en Amerika, laat staan een met kernwapens, wat het indrukwekkende - en verder slinkende - aantal van 30.000 toch aanzienlijk relativeert. Naast Rusland en de vs zijn er dan nog de officiële kernwapenstaten Frankrijk, China en het Verenigd Koninkrijk. Frankrijk en China beschikken naar wordt aangenomen over respectievelijk 350 en 400 kernkoppen, het Verenigd Koninkrijk over zo'n 200. Afdoende voor een effectieve nucleaire afschrikking tegen elke agressor, want ook deze relatief kleine arsenalen kunnen een tegenstander onaanvaardbaar veel schade toebrengen. Hun kernwapens zijn on- | |||||||||||||||
[pagina 659]
| |||||||||||||||
dergebracht op onkwetsbare onderzeeërs of hoogst mobiele vliegtuigen, dus geven een veilige afschrikkingsmacht. De horizontalisering van wat we hier sluipenderwijs ‘het nucleaire probleem’ zijn gaan noemen zit niet bij de oude vijf nucleaire haves. Zij hebben hun officiële nucleaire status verworven met het van kracht worden van het Non-Proliferatieverdrag (npv) in 1970 (ondertekening al in 1968). Dit verdrag stelt ruwweg een deal tussen de haves en have-nots voor, inhoudende dat de vijf naar geleidelijke nucleaire ontwapening streven en de niet-kernwapenstaten geen kernwapens zullen verwerven maar wel toegang hebben tot atoomtechnologie voor vreedzame doeleinden. Ze mogen deze technologie ontwikkelen onder controle van het iaea (Internationaal Atoomenergie Agentschap). In het spoor van het npv, dat wel de moeder van alle nucleaire wapenbeheersingsverdragen genoemd kan worden, zijn de ontwikkelingen minder gelukkig. Het is niet bij de vijf kernwapenstaten gebleven, waarmee de hoofddoelstelling van het verdrag heeft gefaald. De niet-kernwapenstaten verwijten de vijf bovendien dat zij niets hebben gedaan om hun ontwapeningsverplichting te realiseren. Weliswaar is het absolute aantal kernwapens op de wereld, in handen van deze vijf, in de loop der jaren fors gedaald, maar kwalitatief heeft de wedloop niet stilgestaan. Moeizame multilaterale onderhandelingen leidden in 1996 tot de ondertekening van het Kernstopverdrag (ctbt, Comprehensive Test Ban Treaty). Met het verbod op kernproeven zou de door het npv geëiste weg naar nucleaire ontwapening wellicht worden ingeslagen, omdat oude kernwapens langzaam vergaan en nieuwe bezwaarlijk kunnen worden ingezet zonder ooit beproefd te zijn. Dat is kort door de bocht, maar het is een empirisch verdedigbare stelling. Het Kernstopverdrag wacht op juridische inwerkingtreding omdat een paar sleutellanden, waaronder de vs, ratificatie weigeren. Ook India en Pakistan doorbraken de feitelijke ban op kernproeven door in 1998 kernproeven te nemen en zijn (dus) niet tot ratificatie overgegaan. Dit stemt somber. Periodiek wordt het Non-Proliferatieverdrag geëvalueerd en komen zo'n 190 landen bijeen om zich over de toestand in de nucleaire wereld te beklagen. Op 2 mei jl. startte in New York weer een dergelijke Review Conference, die meteen al in een sfeer van pessimisme en onheilspellende waarschuwingen gehuld was. vn-secretaris-generaal Kofi Annan erkende dat het non-proliferatieregime het tempo van de technologische ontwikkeling en de globalisering niet heeft kunnen bijhouden. Met andere woorden: meer landen dan de bedoeling was hebben nu via ei- | |||||||||||||||
[pagina 660]
| |||||||||||||||
gen ontwikkeling of simpelweg via de markt toegang tot de verboden vrucht. Hij gebood de deelnemende landen over hun geschillen heen te stappen, want - de vader van de kernbom Robert J. Oppenheimer citerend - anders loopt het slecht af: ‘The peoples of this world must unite, or they will perish.’ De directeur van het IAEA, Mohammed El Baradei, gaf in zijn openingstoespraak concreet aan hoe het verdrag door een zevenstappenplan gered zou moeten worden:
Deze voorstellen zijn even voor de hand liggend als omstreden. Landen als Iran en de vs zijn het op vrijwel ieder denkbaar punt oneens, maar zij zijn het bijvoorbeeld roerend eens in hun verzet tegen het moratoriumvoorstel van El Baradei. De scepsis onder de deelnemers wint het vooralsnog van de goede wil die Kofi Annan, of het oog voor noodzaak dat El Baradei afsmeekt. Zo teleurstellend was het begin van de Review Conference in mei, dat de deelnemers er de eerste veertien dagen zelfs niet in slaagden om het eens te worden over een agenda. Op zijn beurt deed El Baradei er toen maar een schepje bovenop door de deelnemers een nucleair armageddon voor te spiegelen, als de impasse zou voortduren. Als het aantal landen dat uranium en plutonium voor wapens kan produceren blijft groeien ‘slaat de wereld de weg naar het nucleaire Armageddon in’ | |||||||||||||||
[pagina 661]
| |||||||||||||||
volgens de iaea-baas. ‘Dat is een goed recept voor onze zelfvernietiging.’ Als het dan niet mogelijk is om het op de npv-Review Conference over een agenda eens te worden, dan in dit bescheidener kader toch wel over een inventarisatie van de meest dringende kwesties rondom het kernwapen. Samen vormen zij een problematische kluwen die doet begrijpen waarom de Review Conference er zelfs in de haar toegemeten tijd van drie maanden waarschijnlijk niet uit komt. In de eerste plaats blijkt het Non-Proliferatieverdrag eenvoudig niet streng genoeg te zijn. Landen die het wel hebben geratificeerd blijken het niet nauw te nemen met de opgelegde non-proliferatie-verplichting. Noord-Korea bleek een geheim uraniumverrijkingsprogramma te hebben (wat het nadien zowel heeft toegegeven als ontkend) en heeft vermoedelijk reeds ten minste zes plutoniumbommen. In 2003 zegde het zijn lidmaatschap van het npv op, een daad die onder de huidige bepalingen slechts betreurd maar niet bestraft kan worden. De controleurs van het iaea staan nu machteloos en Noord-Korea lijkt andere staten in de wereld de weg te wijzen naar een pijnlijke zwakte in het verdrag. Op het moment van schrijven (mei 2005) werd overigens druk gespeculeerd over een komende eerste kernproef van Noord-Korea, nadat het land op 10 februari 2005 zichzelf overigens al expliciet tot kernwapenstaat had uitgeroepen. Iran zou het voorbeeld van Noord-Korea kunnen volgen, maar is nog wel lid van het npv en zegt geen plannen te hebben eruit te treden. Het ontkent ook heftig een kernwapenprogramma te hebben, maar de vs en hun bondgenoten denken daar anders over. Zomer 2002 werd door Iraanse dissidenten melding gemaakt van een geheim uraniumverrijkingsprogramma. Daaropvolgende controles door het iaea bevestigden dat, waarmee na Noord-Korea andermaal werd aangetoond dat het inspectieregime van het iaea te lief is. Iran verontschuldigde zich, maar houdt vol dat uraniumverrijking niet illegaal is zolang het vreedzame doeleinden dient. De oliestaat Iran beweert zijn langetermijnbehoeften op energiegebied namelijk met de bouw van kerncentrales te willen dekken en daarvoor heeft het verrijkt uranium nodig als brandstof. De bevindingen van het iaea zijn niet zo hard dat Iran reeds beschuldigd kan worden van een aantoonbaar kernwapenprogramma, maar anderzijds is wel degelijk gebleken dat het land ten minste achttien jaar verboden - want niet bij het iaea aangemelde - activiteiten heeft verricht. | |||||||||||||||
[pagina 662]
| |||||||||||||||
Sommige analisten vrezen dat de vs, of Israël, de dag niet zullen afwachten waarop Iran ‘uit het verdrag breekt’ en dat zij de verdachte installaties desnoods militair zullen uitschakelen. De kwesties Noord-Korea en Iran lijken onmiddellijke reparatie van het npv te rechtvaardigen. Mohammed El Baradei heeft gesuggereerd lidstaten die er nu straffeloos uit kunnen stappen, voortaan sancties op te leggen. Sommige voorstellen gaan verder, namelijk om ‘uittreders’ zelfs te dwingen om bepaalde nucleaire installaties dan maar af te breken. De vraag is dan wel wat er zou moeten gebeuren met landen die nooit lid zijn geworden van het npv. (Kan Israël gedwongen worden de atoominstallaties bij Dimona te ontmantelen? Zijn India en Pakistan tot dergelijke rigoureuze maatregelen te dwingen?) Naast de twee bekende verdachten, Noord-Korea en Iran, blijken ook andere leden trouwens kleinere overtredingen tegen het verdrag te (hebben) begaan. Zo waren activiteiten van Zuid-Korea, Egypte, Libië en Taiwan aan de aandacht van het iaea ontsnapt en was ook Brazilië het afgelopen jaar niet bereid om iaea-inspecteurs op bepaalde plaatsen toe te laten. Een tweede probleem is dat er ook landen zijn die überhaupt het verdrag niet ondertekend hebben en per definitie aan het regime ontsnappen. Algemeen wordt aangenomen dat Israël kernwapens bezit, terwijl dat van India en Pakistan zeker is. Israël ziet een kernmacht als ultieme veiligheidsgarantie en volgt een politieke koers van ambiguïteit. Dat voert de afschrikkingswaarde van zijn defensieve kracht op, anderzijds is de weigering om het npv te ondertekenen een factor die de situatie in het Midden-Oosten destabiliseert. Het maakt het landen als Syrië gemakkelijker om hun handtekening onder bijvoorbeeld het verdrag dat chemische wapens verbiedt niet te zetten. Een derde probleem is en blijft het discriminerende karakter van het verdrag: sommige landen mogen nu eenmaal officieel wel, andere niet over kernwapens beschikken. De have-nots eisen na vijfendertig jaar nu eindelijk duidelijke stappen van de haves op weg naar ontwapening en storen zich bijvoorbeeld aan Amerikaanse plannen om hun kernwapens voor de zoveelste keer te moderniseren. Daarbij wijst men op zogenaamde studieplannen van het Pentagon om een nucleaire ‘bunker buster’ te ontwikkelen. Een vierde probleem zou aangeduid kunnen worden als de privatisering van het kernwapen. Dat geldt in elk geval aan de aanbodzijde, waar particuliere netwerken opereren die vitale onderdelen van kernwapens of de productiemiddelen blijken te verkopen. Voorjaar | |||||||||||||||
[pagina 663]
| |||||||||||||||
2004 bekende de Pakistaanse atoomgeleerde Abdul Q. Khan nucleaire technologie te hebben geleverd aan derde landen, het is vrijwel zeker dat uraniumverrijking in Noord-Korea, Iran en Libië met behulp van Khans netwerk heeft plaatsgehad. Zeker zo zorgelijk is ook de mogelijkheid dat privatisering aan de vraagzijde kan plaatsvinden: terreurgroepen als Al Qaida zouden uit zijn op nucleaire wapens, Tsjetsjeense strijders niet minder. Het non-proliferatieparadigma is er tot nu toe altijd een geweest van staten die beloven geen kernwapens te verwerven of andere staten daaraan te helpen. Het systeem van exportcontroles kan de aanbodzijde in beginsel reguleren, maar is nog zeer onvolmaakt. De Nuclear Suppliers Group is een gezelschap van 44 landen die de uitvoer van allerlei gevoelige items aan banden leggen, maar dat gebeurt nog altijd op vrijwillige basis en het is mogelijk om bepaalde goederen bij leveranciers te kopen die niet tot de nsg behoren, bijvoorbeeld China. Als kernwapens in handen komen van particulieren, doemt het spookbeeld van nucleair terrorisme op. De kans dat een groep terroristen over de knowhow beschikt om zelf ongemerkt inzetbare kernwapens te fabriceren moet niet hoog worden aangeslagen. De kans dat ze een klein kernwapen stelen of op de zwarte markt kopen kan niet uitgesloten worden. Het heeft dan ook een hoge prioriteit om opslagplaatsen van kernwapens in Rusland op te ruimen of althans goed te bewaken. Een militaire coup in Pakistan, waarbij kernwapens in handen zouden vallen van radicale moslims, is een ander nachtmerriescenario. Maar doorgaans wordt bij nucleair terrorisme gedacht aan de kans dat radioactief materiaal, dat op duizenden plaatsen in de wereld ligt gedumpt of opgeslagen, met dynamiet wordt vermengd tot een dirty bomb. Een vijfde probleem is de impasse rond het Kernstopverdrag, hierboven reeds beschreven. Het van kracht worden van een verbod op kernproeven zou een forse stap op weg naar nucleaire drooglegging zijn, want een onbeproefd atoomwapen geldt als onbetrouwbaar en in sommige ogen misschien zelfs als onbruikbaar. Daar staat tegenover dat een kernproef van bijvoorbeeld Israël niet officieel bekend is, maar dat de nucleaire capaciteit van dat land nauwelijks nog wordt betwijfeld. Ook de steeds geavanceerder nabootsingstechniek kan het doen van reële kernproeven wellicht overbodig maken, en de vs zijn al in staat om door het doen van zogenaamde subkritische proeven en computersimulaties deelkennis op te doen die voorheen alleen met ‘echte’ atoomproeven kon worden verkregen. | |||||||||||||||
[pagina 664]
| |||||||||||||||
Eind mei is de Review Conference van het Non-Proliferatieverdrag zonder enig resultaat van belang afgesloten. Dit simpele feit, overigens weinig opgemerkt door de internationale pers en al helemaal geen voorpaginanieuws, is voor tweeërlei uitleg vatbaar: de kernwapenproblematiek is te ingewikkeld om na jaren van gedegen voorbereiding nog tot onderhandelbare oplossingen te leiden, of de urgentie ervan wordt kennelijk als te laag ervaren. Helaas lijkt beide het geval. Het is nogal vrijblijvend om regeringen nu van gemakzucht of onderschatting te betichten en om te volstaan met het advies om er nóg meer studie, diplomatieke inspanning en vooral ernst aan te besteden. Het zeven-puntenvoorstel van El Baradei (zie boven) zou een leidraad voor beleid kunnen zijn, maar de realiteit is dat het inmiddels kansloos is gebleken. De uitgangssituatie is niet rooskleurig. Het non-proliferatieregime is uniek, kwetsbaar en discutabel tegelijk omdat het in essentie discriminatoir is en op de pijler van vrijwilligheid berust. Dat er landen zijn die wel kernwapens mogen hebben en andere die dat niet mogen, is een anomalie die niet langer houdbaar lijkt. Toch is slechts tien jaar geleden de ‘eeuwigheid’ van het verdrag door alle ondertekenaars bevestigd. Daar stond wel een ‘belofte van tijdelijkheid’ tegenover, namelijk dat kernwapenlanden concrete stappen zouden zetten om de rol van het kernwapen te reduceren. Geen nucleaire ontwapening met sint-juttemis, maar de kernwapens nu al op weg naar het oudheidkundig museum. De praktijk is anders: er kwamen kernwapenlanden bij, de landen die ze al hadden onderhielden hun arsenalen, houden de optie van modernisering open, en weigeren om ze uit de defensiedoctrines te schrappen. Kwalitatief is hun positie niet teruggedrongen, alleen kwantitatief wordt hun rol kleiner. Dit impliceert dat de haves hun belofte niet inlossen, maar de have-nots al evenmin. Was het proliferatieprobleem dertig jaar geleden een beheersprobleem van de status-quo, nu is het ingewikkelder omdat het een retour naar de status quo ante betreft. Het terugdringen van de geest in de fles gaat gepaard met gevaarlijke conflicten en aan chantage grenzende diplomatieke acrobatie. Noord-Korea leek bereid zich de afgelopen tien jaar te laten afkopen met olie, voedsel en geld, maar dreef de prijs op door te dreigen met militaire escalatie tegen Zuid-Korea, Japan en zelfs de vs. Iran persisteerde bij het ‘recht op’ uraniumverrijking, zelfs nadat het was betrapt op niet aangemelde, dubieuze activiteiten. Pakistan lijkt ontdekt te hebben dat de vs bereid zijn tot het meten met twee maten: het land treedt niet toe tot het nonproliferatieregime, maar is zo onmisbaar in de strijd tegen het ter- | |||||||||||||||
[pagina 665]
| |||||||||||||||
rorisme dat het zich in 2004 toch de status van ‘bondgenoot’ van de vs heeft verworven. Ook India wordt de facto door de vs niet langer lastiggevallen over zijn niet-nucleaire status, wat Israël natuurlijk allang heeft gemerkt. Daarmee lijkt de keus gemaakt, ook al zal dat heftig worden ontkend. Het nucleaire hemd is nader dan de rok, de absolute non-proliferatienorm van 1970 is ingeruild voor een relatieve anno 2005. Hoe minder hoe beter, zal het adagium zijn, en afkopen, afschrikken en afpersing zullen de instrumenten zijn waarmee relatieve non-proliferatie zal worden nagestreefd. In het ongunstige geval zal dat tot strafexpedities en oorlogen leiden. In een enkel geval tot betrekkelijke rust als een staat zich laat dwingen tot een denucleaire status (vergelijk Libië, 2003) of zich laat overreden tot nucleaire ontwapening (ex-sovjetstaten en Zuid-Afrika, eind twintigste eeuw). In andere gevallen behoeft proliferatie overigens nog niet tot rampscenario's te leiden. Als de afschrikking werkt - en tot nu toe was dat onder een beperkt aantal landen in de tweede helft van de twintigste eeuw het geval - blijft de wereld een nucleaire oorlog bespaard. De Sovjet-Unie en de vs beheersten het kernwapen, en daarmee zichzelf. China, Groot-Brittannië en Frankrijk zijn niet eens tot méér dan nucleaire afschrikking in staat binnen het milieu der haves. Waarom zouden India en Pakistan daartoe niet in staat zijn? Men kan echter moeilijk om de conclusie heen dat verspreiding en verleiding van het kernwapen ooit ook onverantwoordelijke regimes en particuliere bendes en terreurgroepen zal bereiken. Dan zou zich wel eens het scenario kunnen ontwikkelen dat er onder leiding van de vs een multinationale coalitie ontstaat die een grimmige en permanente kat-en-muisoorlog voert tegen dergelijke organisaties, naar analogie van de War on Terror. De nucleaire frontlijn bevindt zich dan niet in de eerste plaats tussen staten, maar tussen staten en private groepen, die allerlei redenen hebben om het publieke gezag te tarten. Een uiterst somber, volatiel en nauwelijks meer door het volkenrecht te beheersen vooruitzicht.
Aan het slot van dit overzicht kan worden herhaald dat het atoomwapen ons sinds de val van de Muur nauwelijks meer lijkt te deren. Er trekken geen honderdduizenden demonstranten meer voor naar het Museumplein en het Malieveld, in beschouwingen over veiligheid en strategie worden zij als relicten van de Koude Oorlog beschouwd die waren verbonden aan het afstoppen van de sovjetdivisies. Dat was in veel ogen al een omstreden zaak (‘liever een Rus in | |||||||||||||||
[pagina 666]
| |||||||||||||||
de keuken dan een raket in de tuin’ en vice versa), maar in de context van vredesoperaties en de War on Terrorism wordt vrij algemeen, en zelfs in de rijen van het kritische publiek, geen rol voor het kernwapen gezien. Het kernwapen is in zekere zin geaccommodeerd door de inburgering van de categorie ‘massavernietigingswapens’, die weliswaar iets zeer ernstigs suggereert en waarvan het bezit verfoeilijk is, maar anderzijds de indruk vestigt dat een atoomwapen vergelijkbaar is met een envelop met antraxpoeder, of een jampotje met zenuwgas. Die reductie is onterecht, gezien de ontzagwekkende gevolgen van een atoomexplosie. Met het onwaarschijnlijk worden van een atoomoorlog tussen Oost en West is, nog afgezien van de enorme restproblematiek van de aanwezige junk yards van afgestoten kernwapens uit een oogpunt van milieu en het onverhoopt in handen vallen van criminelen en politieke bendes, de verticale wedloop trouwens zeker niet geheel verdwenen. Er worden nog steeds miljoenen dollars gestoken in de verbetering, miniaturisering, houdbaarheid en inzetbaarheid van kernwapens. De ‘voerbaarheid’ van een atoomoorlog komt daardoor volgens de protagonisten van dergelijke programma's weer binnen bereik. Op doctrinair niveau is die voerbaarheid zelfs een stap dichterbij dan in de goede oude tijd van de Oost-Westconflict voor denkbaar werd gehouden. Inzet van atoomwapens was toen zeker geen taboe, maar alleen al op morele gronden gold een praktisch no first use-gebod: gij zult niet als eerste kernwapens gebruiken tegen landen die ze zelf niet hebben. De meest recente Nuclear Posture Review en National Security Strategy van de Amerikaanse regering doorbreken dat gebod, althans sluiten preventief nucleair optreden niet uit tegen landen die zelf níét over kernwapens beschikken. Publicaties uit 2002 melden dat Iran, Syrië en Libië in de draaiboeken zitten, naast Rusland, Noord-Korea, China en het toen nog door Saddam Hoessein beheerste Irak. Naast deze gevaren, verlengstukken van de verticale proliferatie uit een periode die wij afgesloten hoopten te hebben, kampt de wereld nu met het probleem van horizontale proliferatie. Dit verontrust het grote publiek voorlopig veel minder dan de verticale variant van een generatie geleden. Dat is zorgwekkend. De verticale wedloop was buitengewoon ernstig en zaaide angst, maar in dit artikel is beschreven hoe hij beperkt was tot een klein aantal actoren, regeringen bovendien die nagenoeg volstrekte controle hadden over militairen, producenten en wetenschappers die min of meer over de bom beschikten, en die de dodelijke logica van het dooms- | |||||||||||||||
[pagina 667]
| |||||||||||||||
day weapon vrij snel vertaalden in een gedragscode. Ondanks alles impliceerde de toestand van mad tussen de supermachten een behoedzaam optreden en een relatief stabiele en voorspelbare wereldpolitiek. Deze disciplinerende elementen ontbreken in de huidige situatie van horizontale proliferatie - en alleen al daarom zou het kernwapen ons hoofdbrekens moeten blijven geven. | |||||||||||||||
Bronnen en ten geleideOver de geschiedenis van het kernwapen zijn talloze boeken en artikelen geschreven. De leidende kernmacht, de vs, produceerde ook veruit de meeste - en meest informatieve - kennis en vormt in dit overzicht ook de belangrijkste bron. Toegankelijk en gereputeerd is The Bulletin of Atomic Scientists (Chicago, usa, issn 0096-3402), in 1945 opgericht door medewerkers aan het Manhattan Project. Overzichten van de aantallen en kwaliteit van kernwapenarsenalen in de vaste rubriek ‘Nuclear Notebook’, en besprekingen van de opzienbarendste boeken in de vaste rubriek ‘Reviews’. Ook in het BoAS sinds jaar en dag de ‘Bulletin Clock’, die aangeeft hoe ver de wereld in de visie van de redactie van ‘Doomsday’ is verwijderd. Over het postatoomdenken: Scott C. Zeman en Michael A. Amundsen (eds.), The Atomic Culture: How We Learned to Stop Worrying and Love the Bomb (Colorado up, 2004). Over de mogelijkheid dat kleine sovjetkernwapens in handen van Al Qaida zijn gevallen zie Paul L. Williams, Osama's Revenge: The Next 9/11 - What the Media and the Government Haven't Told You (Prometheus, 2004). Nuclear Terrorism: The Ultimate Preventable Catastrophe is een van de bekendste boeken over het titelthema, van Graham Allison (Times Books, 2004), naast Charles D. Ferguson en William C. Potter, The Four Faces of Nuclear Terrorism (cns, 2004). cns staat voor het Center for Nonproliferation Studies, gevestigd in het Monterey Institute of International Studies, onbetwist een van de leidende studiecentra op het gebied van (de proliferatie van) massavernietigingswapens. Op de cns-website, http://cns.miis.edu, is een schat aan informatie voorhanden over actuele en historische onderwerpen. Diepgravende thema-artikelen in het cns-orgaan The Nonproliferation Review (Monterey Institute of International Studies, Monterey usa, issn 1073-6700). Toegankelijker is weer Arms Control Today, een maanduitgave van de Arms Control Association (Washington, usa, issn 0196-125x), met veel goed gerangschikte informatie op www.armscontrol.org. Dagelijkse informatie over ontwikkelingen op het gebied van massavernietigingswapens zijn ook steeds vaker uitsluitend | |||||||||||||||
[pagina 668]
| |||||||||||||||
op internet te vinden, zoals het Global Security Newswire op www.nti.org. De nu geldende kernwapendoctrine van de vs, de in het artikel genoemde Nuclear Posture Review (excerpts, 8 januari 2002) op www.globalsecurity.org/wmd/library/policy/dod/npr.htm, en de National Security Strategy (september 2002) op de website van het Witte Huis, www.whitehouse.gov/nsc/nss.pdf. Officiële informatie specifiek over kernenergie en non-proliferatie is te vinden op de website van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (iaea), www.iaea.org. Klassieke naslag in het sipri Yearbook (Stockholm Peace Research Institute) met uitgebreide databases en beschouwingen, uitgegeven bij Oxford University Press en in mindere mate digitaal, www.sipri.se. Van onschatbare waarde is het archiefonderzoek verricht door de National Resources Defense Council (Washington D.C., usa), in het bijzonder het Nuclear History Project. Zie de website www.nrdc.org/nuclear/default.asp. Naast deze bronnen mag een aantal klassieke boeken over de ontwikkeling van nucleaire doctrine, verticale en horizontale proliferatie, en regionale kernwapenproblematiek uit het pre-internettijdperk in dit - absoluut te beperkte - overzicht niet ontbreken. Zij hebben mede als bron voor dit overzichtsartikel gefungeerd. De titels spreken veelal voor zich. Greg Herken, The Winning Weapon - The Atomic Bomb in the Cold War 1945-1950 (Vintage/Random House, New York, 1981). Van een scherp en vroeg inzicht in de beperkte gebruiksmogelijkheden van de atoombom getuigen publicaties van Bernard Brodie: The Absolute Weapon: Atomic Power and World Order (Harcourt Brace, New York, 1946), ‘The Atom Bomb as Policy Maker’, in: Foreign Affairs (October 1949), en Strategy in the Missile Age (Princeton, N.J., 1959). De eerste grote werken over afschrikkingslogica waren William W. Kaufmann, Military Power and National Security (Princeton, 1956) en Henry Kissinger, Nuclear Weapons and Foreign Policy (Harper & Row, New York, 1957). Over strategie en escalatie Herman Kahn, On Thermonuclear War (Princeton, N.J., 1961) en On Escalation, Metaphors and Scenarios (Praeger, New York, 1965), alsmede Th.C. Schelling, The Strategy of Conflict (Harvard up, Cambridge, 1960) en Arms and Influence (Yale, New Haven, 1966). Exemplarisch voor de uit het mad-concept volgende pretentie dat een berekenbare kernmacht mogelijk is: Alain C. Enthoven en K. Wayne Smith, How Much is Enough? Shaping the Defense Program 1961-1969 (Harper & Row, New York, 1971). Ontsluiting van archieven leidde vanaf het begin van de jaren zeventig tot een hernieuwde stroom publicaties over nucleaire strategie, oorlogvoering en afschrikking, met op dat gebied pionierswerk van Henry S. Rowen, Formulating Strategic | |||||||||||||||
[pagina 669]
| |||||||||||||||
Doctrine, Appendices, Commission on the Organization of the Government for the Conduct of Foreign Policy, June 1975, Volume 4 (Washington, D.C., U.S. Government Printing Office, 1975), Fred M. Kaplan, The Wizards of Armageddon (Stanford, ca: Stanford University Press, 1983), D.A. Rosenberg, ‘The Origins of Overkill, Nuclear War and American Strategy 1945-1960’, International Security 7, no. 4 (Spring 1983) en Scott Sagan, siop-62: ‘The Nuclear War Plan Briefing to President Kennedy’, International Security 12, no. 1 (Summer 1987). Standaardwerken over de rol van tactische nucleaire kernwapens, het probleem dat de gemoederen in West-Europa tijdens de Koude Oorlog jarenlang beroerde zijn de sipri-uitgave Tactical Nuclear Weapons: European Perspectives (sipri, Taylor & Francis, London, 1978) en Catherine McArdle Kelleher, Germany and the Politics of Nuclear Weapons (Columbia up, New York, 1975). |
|