thuis heeft mijn moeder ook de vlag uitgestoken. Ze heeft hem in de laatste oorlogsmaanden zelf gemaakt van opgespaard verbandgaas. Toen de vlag af was, hebben we twee stroken met potloden rood en blauw gekleurd, heel voorzichtig, anders ging de punt erdoorheen.
Er zit een speldje van een zwemclub op m'n bloes waarop mijn vader het rood-wit-blauw heeft geschilderd. Daar heb je de galerij, een overkapping die bestaat uit smeedijzer en glas. Je kunt er niet meer onderdoor, daar lopen te veel mensen.
In de verte zie je het paleis. Ik herken het, al heb ik het niet eens zo vaak gezien. Als we de Paleisstraat inslaan, wordt er ineens geschoten. Knallend hard, achter elkaar. Waar komt het vandaan? Een meter of veertig van ons af, zo schat je dat, misschien zijn ze op de Dam aan het schieten of uit het een of andere raam?
Er kan nu overal worden geschoten. We rennen terug, zover dat gaat. Ik let op het blauwe pak van meneer Sluiter en op de bloesjes van een paar jongens en dat is nog een heel werk. Steeds verdwijnen ze tussen de andere vluchtende mensen en even later verdwijnen ze achter de mensen die naar ons toe lopen, misschien hebben die de schoten nog niet gehoord.
Maar nu wel, pang, pang, ik bots tegen mannen en vrouwen op die langs me heen willen, achter me en voor me. De bevrijding, zo bang ben ik de hele oorlog nog niet geweest. Daar heb je het blauwe pak van meneer Sluiter tussen een paar ellebogen door. En dan is hij weer weg en dan komt hij weer terug en is hij weer weg.
Mijn broer is verdwenen. Mannen in een blauwe overal en met een helm op proberen met hun armen een soort orde in het publiek te zwaaien. Tevergeefs, nu gaat het juist alle kanten op. Ik kom uit West, ken het centrum niet goed en weet nog net de straat waar ik vandaan ben gekomen. Vlug die kant op, daar werd een kwartier geleden nog niet geschoten, misschien nu wel.
Ik ben bang en geniet tegelijk, omdat het er zo ontzettend op aankomt. Nieuwe schoten, maar nu zachter, ik loop in elk geval niet verkeerd. Er botsen nog meer mensen langs me heen, naar de Dam, en ik zou wel willen zeggen ‘niet daarnaartoe’, maar ik heb al m'n adem voor het rennen nodig. Sommigen zien ons de andere kant op lopen, ze draaien zich om en volgen ons, je merkt het omdat een man met een kaal hoofd me net voorbijging en nu alweer voor me loopt.
En dan kan ik eindelijk harder lopen. Hier is het minder druk. De hele Raadhuisstraat, de Rozengracht, m'n vrienden, meneer Sluiter, ze rennen voor me uit. Het schieten klinkt nu veel zachter, pas op, het kan ook hier gebeuren, je weet het maar nooit.