| |
| |
| |
Boeken
Hans Harbers
Wetenschap in context
De paradoxen van universalisme en liberalisme
Review van:
- | David N. Livingstone, Putting Science in Its Place. Geographies of Scienctific Knowledge. The University of Chicago Press, Chicago and London, 2003. 234 pp. isbn: 0-226-048722-9 (cloth). |
- | Annemarie Mol, The Body Multiple. Ontology in Medical Practice. Duke University Press, Durham and London 2002. 196 pp. isbn: 0-8223-2917-4 (pbk). |
Wetenschappelijke kennis is universele kennis, los van tijd, plaats en context. De wetten van Newton gelden immers overal en voor iedereen - in China niet minder dan in Chili, in Staphorst evenzeer als in Amsterdam. En uiteraard ook voor de periode vóór Newton - al kon men dat toen nog niet weten. Anders gezegd: aan wetenschappelijke kennis hangt geen visitekaartje - noch in geografische zin, noch in sociaal-culturele, noch in historische zin. De kracht van wetenschap is juist dat ze boven tijd en plaats uitstijgt. De wetenschappelijke blik, aldus de filosoof Thomas Nagel, is bij uitstek ‘the view from nowhere’.
Natuurlijk, zelfs de stelligste verdediger van de objectiviteit en universaliteit van wetenschappelijke kennis zal niet ontkennen dat het ontstaansproces van die kennis heel goed historisch en sociologisch te duiden is, maar voor de vraag naar de geldigheid of de waarheid ervan doet dat niet ter zake. Waar, door wie en wanneer iets beweerd wordt, is irrelevant voor de bepaling van de juistheid van de betreffende bewering. De context of discovery dient strikt gescheiden te worden van de context of justification, zo heet dat in het jargon van de filosofie. In meer alledaagse taal: alleen de boodschap telt, niet de boodschapper. In de politiek en in het gewone sociale
| |
| |
verkeer mag het soms nog wel eens anders toegaan, maar in de wetenschap wordt uitsluitend op de bal gespeeld, niet op de man. Hier gelden de universele regels van de ratio.
Dat is een hooggestemd ideaal, typerend voor het wetenschappelijke wereldbeeld, of - om het nog wat breder te trekken - voor ons westerse, moderne Verlichtingsdenken. Let op de toevoegingen ‘ons’ en ‘westers’. Die leveren prompt een intrigerende paradox op. Zo plaats- en tijdloos is dat ideaal zelf kennelijk ook weer niet. De moderne, wetenschappelijke rede heeft haar eigen historische en geografische bronnen - de wetenschappelijke revolutie in het zeventiende-eeuwse Engeland, het Schotse Verlichtingsdenken, de Franse Revolutie, en ga zo maar door. Om nog maar te zwijgen van de actualiteit. Daar blijkt eens temeer de lokaliteit van het universalisme. Sinds ‘9-11’ wordt de erfenis van het moderne denken politiek, cultureel en geografisch steeds exclusiever toebedeeld en opgeëist - zowel door voor- als tegenstanders ervan. Het Verlichtingsdenken met zijn universalistische pretenties krijgt zo welhaast tribale en religieuze trekjes. Sommigen spreken ironisch al over ‘Verlichtingsfundamentalisme’. Anderen tonen minder scrupules. Zij dragen fier het vaandel van de moderniteit. Het gaat immers om een wetenschappelijk en technologisch, maar ook politiek en moreel verheven cultuur die de botsing der beschavingen eigenlijk al bij voorbaat gewonnen heeft, al moeten sommigen daar kennelijk steeds weer aan herinnerd worden - met argumenten, met economische dwang of desnoods, zoals in Irak, met geweld. Erg bescheiden is de ‘liberale jihad’ (de term komt van Wilders en Hirsi Ali) niet, net zomin overigens als zijn islamitische tegenhanger. Maar ja, wat wil je ook als je het universele gelijk aan je zijde hebt.
Nu gaat het hier niet om de moderniteit als politiek en cultureel project, maar om die vermeende universaliteit van wetenschappelijke kennis. Toch zijn beide nauw met elkaar verbonden. Was het alleen al omdat wetenschappelijke rationaliteit een van de hoekstenen van dat Verlichtingsproject is. Ook hier speelt die paradox van het universalisme ons parten. "Ironically, to acquire knowledge that was true everywhere, the seer had to go somewhere to find wisdom that bore the marks of nowhere," zo vat Livingstone (p. 21) het probleem treffend samen. Wetenschappelijke kennis, zo toont hij met vele voorbeelden aan, komt voort uit specifieke locaties en blijft daar via allerlei transformaties en omwegen het stempel van dragen, al raakt die kennis ook nog zo wijd verspreid. Universaliteit en lokaliteit sluiten elkaar niet uit, maar veronderstellen elkaar juist. Ook Mol, in haar studie naar medische praktijken inzake aderver- | |
| |
kalking, benadrukt het lokale karakter van wetenschap. Maar waar Livingstone vooral geïnteresseerd is in de manier waarop lokaal ontwikkelde kennis universele geldigheid verwerft, blijft Mol veel dichter bij die lokale praktijk door zich af te vragen hoe daarin met verschillen wordt omgegaan.
| |
Geografie van wetenschappelijke kennis
David Livingstone, hoogleraar geografie en intellectuele geschiedenis aan de Queen's University in Belfast, heeft tal van publicaties op zijn naam staan over de geschiedenis van de geografie. In zijn meest recente boek, Putting Science in Its Place, gaat hij omgekeerd te werk: hij gebruikt de geografie, met haar belangstelling voor plaats en ruimte, voor de geschiedschrijving van wetenschap. De lokaliteit van een gebeurtenis is immers niet los te zien van die gebeurtenis zelf. Integendeel, ze bepaalt mede de vorm, inhoud, betekenis en impact ervan. Geen voetbal zonder een veld, geen rechtspraak zonder rechtszalen, geen godsdiensten zonder kerken, geen medische praktijken zonder spreekkamers en ziekenhuizen. Ruimte en plaats maken handelingen mogelijk, en leggen er tevens beperkingen aan op. Specifieke plaatsen genereren specifieke praktijken, met specifieke regels.
Dat geldt ook voor de wetenschap, aldus Livingstone. De productie van wetenschappelijke kennis is gebonden aan specifieke plekken. Om deze claim te ondersteunen draagt Livingstone een indrukwekkende hoeveelheid historisch materiaal aan, ontleend aan zeer uiteenlopende periodes en steeds verschillende locaties. Zo neemt hij ons mee naar de diverse sites waar wetenschap beoefend werd en vaak nog steeds wordt. Naar het laboratorium uiteraard - de ‘plaatsloze plaats’ bij uitstek voor wetenschappelijke kennisproductie. Immers, het lab staat model voor het uitschakelen van storende invloeden van buitenaf. Maar om die contextuele invloeden uit te schakelen moest het lab, paradoxaal genoeg, eerst zelf als een heel specifieke context georganiseerd worden, met zijn eigen indeling, zijn eigen praktijken, zijn eigen geboden en verboden.
Behalve het lab zijn daar ook nog het museum, de tuin, het veld, schepen, kloosters, koffiehuizen, het ziekenhuis en zelfs ons eigen lichaam als locus van onderzoek. Elk van die plekken kent zo zijn eigen manier van doen - zowel in cognitieve zin (de inhoud en soort van kennis die geproduceerd wordt), in methodische zin (de weg waarlangs dat geschiedt), als in sociale en normatieve zin (wie mag meedoen, in welke rol en waaraan heeft eenieder zich te houden?).
| |
| |
Verschillende kennispraktijken genereren verschillende soorten kennis, maar ook verschillende sociale relaties, inclusief competentie- en machtsverdelingen. Kennis, plaats en macht zijn nauw met elkaar verbonden, aldus Livingstone, verwijzend naar onder andere het werk van Michel Foucault. "Place matters in the way scientific claims come to be regarded as true, in how theories are established and justified, in the means by which science exercises the power that it does in the world" (p. 14).
Naast de productie kent ook de consumptie van wetenschappelijke kennis haar eigen geografische patronen. Zo vertoont de receptie van het darwinisme grote regionale verschillen. Omgekeerd blijkt bijvoorbeeld de cartografie weer bij te dragen aan de vorming van - met name - nationale identiteiten. Tot slot analyseert Livingstone ook de algemene acceptatie van wetenschappelijke kennis in termen van plaats en ruimte. De universaliteit van wetenschap is niet zozeer een kwestie van transparante waarheden die zich vrijelijk verplaatsen, losgezongen als zij zouden zijn van hun lokale, materiële en belichaamde ontstaanscontext - het idee van disembedded en disembodied knowledge. Integendeel, wil wetenschappelijke kennis wereldwijd circuleren, dan vereist dat juist de verplaatsing van die oorspronkelijke contexten met alles erop en eraan: apparaten, theorieën, statistieken, onderzoeksmethoden, protocollen, modellen, regels, omgangsvormen, attitudes, et cetera. Niet het abstraheren van plaatselijke praktijken staat garant voor de universaliteit van wetenschappelijke kennis, maar, omgekeerd, de uitbreiding en verspreiding van die plaatsen en hun praktijken. Juist plaats-ruimtelijke strategieën zoals de replicatie van experimenten en instrumenten, de training van onderzoekers, de circulatie van vaardigheden en routines, en de standaardisering van methoden en metingen staan garant voor de wereldwijde triomfen van de wetenschap, aldus Livingstone. Dat is de paradox van het universalisme: deze is zelf weer lokaal verankerd.
Anders gezegd: de universaliteit van wetenschappelijke kennis staat niet ter discussie in Livingstones historiserende en lokaliserende benadering van wetenschap. Integendeel zelfs. De wetten van Newton gelden wel degelijk overal en voor iedereen. Alleen, dat is geen inherente eigenschap van die wetten, maar resultaat van wetenschappelijke handelingen en praktijken waardoor die wetten universeel zijn geworden, alsmede van permanent onderhoudswerk waardoor ze ook universeel blijven. Natuurlijk, water bevriest bij oo Celsius. Niemand twijfelt daar meer aan. Maar die waarheid werd tot stand gebracht en wordt nog steeds in stand gehouden door een
| |
| |
netwerk van kennis, handelingen en geïnstitutionaliseerde praktijken. Zonder internationale standaarden voor de kalibrering van thermometers was het nooit zover gekomen. De universaliteit van wetenschappelijke kennis vereist de universele verspreiding van de wetenschappelijke levensvorm. Het een kan niet zonder het ander. Waar Nagels filosofie een strikt onderscheid hanteert tussen gelijk hebben (een universele kwestie) en gelijk krijgen (een tijd-ruimtelijke kwestie), worden in Livingstones historische geografie van wetenschappelijke kennis die twee juist aan elkaar gekoppeld. Gelijk hebben betekent bij hem gelijk gekregen hebben - niets meer, maar ook niets minder, want bepaald geen geringe historische prestatie.
| |
Praxiografie van wetenschappelijk handelen
Waar Livingstone ons meevoert naar zeer uiteenlopende plaatsen in heel verschillende tijden, concentreert Annemarie Mol zich op een specifieke locatie op een specifiek moment: de hedendaagse medische praktijk inzake arteriosclerose in een niet nader aangeduid Nederlands ziekenhuis Z. De variatie in kennispraktijken is er niet minder om, zo blijkt uit het veldwerk dat zij hier heeft verricht. Arteriosclerose, aderverkalking dus, figureert in steeds wisselende contexten: van de specifieke (thuis)situatie van de individuele patiënt, via de spreekkamer van de dokter op de afdeling klinische geneeskunde, de snijkamer van de patholoog-anatoom en de operatiekamer van de chirurg tot het laboratorium van de hematoloog en de rekenkamer van de epidemioloog-statisticus. In elk van die contexten worden verschillende talen gesproken, verschillende soorten kennis gegenereerd, uiteenlopende theorieën en methoden gehanteerd, andere diagnoses gesteld en andere therapieën voorgeschreven - en dat door steeds verschillende betrokkenen in diverse onderlinge samenstellingen.
In de wetenschapsfilosofie worden zulke verschillen vaak beschreven in termen van meerdere perspectieven op eenzelfde werkelijkheid. Mol neemt afstand van een dergelijk perspectivisme. Natuurlijk, ze leest wetenschappelijke teksten, spreekt met artsen, interviewt patiënten, om zo hun perspectief op aderverkalking te achterhalen. Maar ze doet meer: ze observeert, participeert, ruikt en betast de verschillende praktijken van medisch handelen rond aderverkalking - praktijken die behalve uit teksten (kennis) en mensen (sociale dragers van kennis) ook bestaan uit apparaten, gebouwen, instrumenten en allerlei andere materiële (f)actoren. Niet zozeer
| |
| |
manieren van denken vormen de focus van haar onderzoek, als wel manieren van doen. Niet perspectieven, maar praktijken. Mol noemt haar studie dan ook liever een praxiografie dan een etnografie - ze volgt handelingen, veeleer dan betekenisstructuren. En dan blijkt dat in die verschillende kennispraktijken arteriosclerose steeds verschillende vormen aanneemt. Het medisch object verandert met de medische praktijk. Aderverkalking is geen eenduidig verschijnsel, maar wordt op verschillende manieren ‘gedaan’ - enacted, zo klinkt het al een stuk beter in het Engels. Er is niet eerst een object, dan kennis van dat object, op basis waarvan tot slot medisch gehandeld kan worden. Uiteenlopende praktijken genereren alle drie tegelijk, en dat steeds weer op een andere manier. Het lichaam met aderverkalking verschijnt zo in meervoud: The Body Multiple.
Maar als er zoveel vormen en varianten van arteriosclerose bestaan, hoe kan het dan dat die verschillende praktijken niet volstrekt langs elkaar heen werken? Want dat blijkt uit Mols studie: die diversiteit ontaardt niet in chaos, noch in een wetenschappelijke controverse of een professionele machtsstrijd. Hoe bewaart men toch eenheid in de verscheidenheid? Hoe kan het dat aderverkalking "more than one and less than many" (p. 82) is? In de eerste plaats natuurlijk omdat er een permanente druk tot behandeling bestaat. Een beslissing over de therapie verdraagt geen eindeloos gesteggel over de diagnose. Maar hoe komt men dan tot zo'n besluit, gegeven die grote verschillen in vorm en inhoud van arteriosclerose? Een groot deel van Mols studie bestrijkt de mechanismen waarmee die verschillen overbrugd of gepacificeerd worden. Zo kan men in geval van meerdere, al dan niet tegenstrijdige indicaties, bijvoorbeeld op basis van (loop)klachten, bloeddruk of angiografische beelden van de bloedvaten, de ene indicatie laten prevaleren boven de andere, of men telt ze bij elkaar op en streept ze tegen elkaar af. Of men vertaalt de ene indicatie in termen van de andere. Als zulke vormen van coördinatie, die toch weer het spreken over een en dezelfde ziekte mogelijk maken, niet lukken, dan kan men altijd nog overgaan op diverse vormen van distributie om zo verschillende praktijken van aderverkalking vreedzaam naast elkaar te laten bestaan. Bijvoorbeeld, men stelt de diagnose vast op basis van pijn, en de therapie op basis van angiografische beelden. Of men deelt verschillende groepen patiënten in naar verschillende behandelmethoden. Diverse vormen van aderverkalking, tot slot, includeren elkaar - niet zoals Russische poppetjes die maar op één manier in elkaar passen, maar zoals jutezakken, waarbij de ene zak in de andere kan, maar ook omgekeerd.
| |
| |
Coördinatie, distributie en inclusie - het zijn de manieren in ziekenhuis Z om met verschillen om te gaan. Mol ontrafelt ze op minutieuze wijze en neemt zo afstand van het idee van eenheidswetenschap - zowel in ontologische zin (het idee van een eenduidig object), als in epistemologische zin (het idee van die ene, universele waarheid over dat object). Maar ook in sociale en politieke zin. De in de jaren zestig en zeventig populaire medicaliseringstheorie, waarin de oprukkende macht van het medisch bolwerk ter discussie werd gesteld, houdt geen stand in het licht van haar empirisch onderzoek. Ook die theorie veronderstelt een eenheid die er in de alledaagse praktijk helemaal niet blijkt te zijn - achter de witte jas gaan geheel verschillende praktijken en specialismen schuil. Aldus differentieert Mol zowel de waarheidsvraag als de machtsvraag. En net als Livingstone reduceert ze de ene kwestie, gelijk hebben, niet tot de andere, gelijk krijgen. Ze laat juist de onderlinge verwevenheid van beide zien. Kennis, de wereld waarop die kennis betrekking heeft en de machtsverhoudigen waarbinnen die kennis ontwikkeld en gebruikt wordt zijn geen aparte grootheden, waarbij de een de ander zou kunnen verklaren - in welke richting dan ook. Integendeel, in de diverse praktijken van het medisch-wetenschappelijk handelen krijgen ze juist tegelijk gestalte - in steeds wisselende vorm en met steeds verschillende inhoud.
Onvermijdelijk moet dan ook een aantal andere, gerelateerde onderscheidingen het ontgelden. Bijvoorbeeld het onderscheid tussen natuur en cultuur. In de medische context vertaalt zich dat veelal in het onderscheid tussen disease (de fysieke aspecten van ziekte - het domein bij uitstek van de biomedische wetenschappen) en illness (de sociaal-culturele aspecten van ziek zijn - het domein van de sociale wetenschappen). Of, in meer fenomenologische taal, het onderscheid tussen een lichaam hebben en een lichaam zijn. Mol doet al die dualismen verdwijnen in de praktijk van het medisch handelen. Of preciezer uitgedrukt, ze laat zien dat zulke onderscheidingen - if at all - in die praktijk, al handelend, tot stand worden gebracht, in plaats van ze te gebruiken als vooraf gegeven middelen ter analyse van die praktijk. En zo worden heel wat heilige huisjes omver gekegeld - niet alleen van de traditionele wetenschapsfilosofie, maar ook van de medische sociologie, de filosofie en culturele antropologie van de geneeskunde, en zelfs de feministische theorie. Een opmerkelijk rijk boek. Niet voor niets werd het onlangs op een mondiaal congres onderscheiden met een prijs voor het beste boek van de afgelopen jaren op het gebied van het wetenschaps- en techniekonderzoek.
| |
| |
| |
Ontologisch liberalisme
Opmerkelijk is ook de stijl van het boek. Dat bestaat uit twee, relatief onafhankelijk van elkaar lopende teksten. Op de bovenste helft van elke pagina wordt het verhaal verteld van de medische praktijken inzake aderverkalking in ziekenhuis Z - een verslag, in snapshots, zoals ze het zelf noemt, van Mols praxiografisch onderzoek. Daaronder loopt een verhaal waarin de auteur zich een weg baant door de relevante literatuur. Niet gortdroog, zoals gebruikelijk, maar vrolijk heen en weer springend van de ene boekenkast naar de andere. Soms wordt een hele traditie in pakweg tien, overigens zeer treffende zinnen samengevat en meestal als onbruikbaar terzijde gezet, dan weer wordt uitvoerig een aantal krenten uit de pap gehaald. Ook hier geen pretentie van volledigheid, maar een soort patchwork, waarbij de auteur bovendien steeds zelfreflexief blijk geeft van de mogelijke kennispolitieke effecten van het citeren en bespreken van anderen - elke keer als je iemand noemt, wordt die weer iets belangrijker. Hoe beide teksten zich tot elkaar verhouden moet de lezer zelf maar uitzoeken. It's up to you, staat er meerdere keren.
Die losse, open stijl past natuurlijk perfect bij de inhoud. Mol wil niet eenduidig beschrijven, sluitend argumenteren, of dodelijk kritiseren. Dat alles veronderstelt immers een enkelvoudig object en een eenduidig waar verhaal daarover - illusies die Mol in haar praxiografisch onderzoek nu juist had doorgeprikt. Aan kritiek in de zin van oordelen en veroordelen, zowel in cognitief alsook in normatief opzicht, heeft Mol een broertje dood. Geen zuivering in naam van de objectieve waarheid of een of ander normatief ideaal. Dat is een stijl die slechts leidt tot afsluiting en uitsluiting, waardoor de verdere ontwikkeling van medische kennis en het medisch handelen eerder geblokkeerd dan bevorderd wordt. Mol prefereert het experiment, het tastende zoeken - zowel voor zichzelf als voor de medici die ze onderzocht heeft. Dat houdt juist vele wegen open. En die reinigen zichzelf wel. Dat is een sympathiek, want democratisch kennisideaal. Maar of het zo ook werkt is nog maar de vraag, zo mag blijken uit een nadere analyse van dat ideaal op twee niveaus: de sterk reflexieve stijl van The Body Multiple zelf en, in ruimere zin, de manier van wetenschapsbeoefening (doing theory) zoals bepleit in het gelijknamige laatste hoofdstuk.
Wat betreft het eerste niveau. Maar al te vaak slaat zelfreflexieve bescheidenheid in haar tegendeel om. Wie, uit beduchtheid voor de kritische stijl van af- en uitsluiting, niet wil beweren, argumenteren en oordelen, immuniseert ook zichzelf voor kritiek. Zo ook
| |
| |
hier. Steeds is de auteur haar lezer een stapje voor. Zou die ander empirisch materiaal in willen brengen? Best, maar empirie is niet eenduidig en beslissend, zo blijkt uit Mols eigen empirisch materiaal. Of een conceptueel-analytisch tegenargument? Ook best, maar concepten zijn niet keurig afgebakend; in concrete praktijken kunnen ze van betekenis verschuiven. Of een normatieve kanttekening? Prima, maar besef wel dat normen ter beoordeling van praktijken met die praktijken zelf mee veranderen. En zo heeft Mol elke mogelijke bedenking tegen haar verhaal van tevoren verdisconteerd. The Body Multiple is zelfreflexief zo doorwrocht dat het juist daardoor dichtgespijkerd raakt. Het dreigt soms te verst(r)ikken in een performatieve tegenspraak: dan doet het wat het zichzelf, uit naam van die openheid, verbiedt - controleren, afsluiten en uitsluiten. Dat ‘up to you’ krijgt zo toch een nare bijsmaak. De lezer wordt juist geen enkele ruimte gelaten. Maar goed, laten we deze interne stijlkwestie voor wat ze is: irritant en contraproductief. Veel kwaad doet het niet. Dat ligt toch iets anders zodra dat democratische kennisideaal in ruimere zin van toepassing wordt verklaard - bijvoorbeeld op die medische praktijk in ziekenhuis Z. Op dit tweede niveau krijgt Mols praxiografische benadering wel degelijk een betwistbaar staartje.
Heel af en toe klinkt in Mols beschrijvende reconstructie ook een meer normatieve stem door. Bijvoorbeeld als ze enigszins opgelucht laat zien dat in ziekenhuis Z de beslissing tot behandeling uiteindelijk wordt gebaseerd op klinische inzichten en niet op andere indicaties. Of als ze hoopvol vaststelt dat als het de hematologen lukt een medicijn voor aderverkalking te vinden, het gedaan zal zijn met dat gesnij van de vaatchirurgen. Met andere woorden: processen van coördinatie, distributie en inclusie zijn niet onschuldig. Door Mols praxiografisch onderzoek wordt dat openlijk getoond. In die zin is haar beschrijving dan ook niet neutraal. Behalve feitelijke legt het ook mogelijke werelden bloot - nieuwe manieren van omgaan met verschillen tussen medische praktijken inzake arteriosclerose. Niet meer de vraag naar de waarheid van medische kennis staat dan centraal, of naar de effectiviteit van een bepaalde behandeling, maar de vraag welke medische praktijken we eigenlijk prefereren. Welke praktijken van aderverkalking willen we doen ontstaan - enact? Wie de discussie daarover wil aangaan moet zich, aldus Mol, ook niet langer richten op de machtsvraag - wie beslist erover en wie wordt zo uitgesloten (the politics of who) -, maar op de vraag hoe die werelden feitelijk ontstaan of zouden kunnen ontstaan (the politics of what). Het accent verschuift zo van personen met hun
| |
| |
perspectieven en hun machtspositie (zie bijvoorbeeld die eerdere medicaliseringtheorie), naar de pluraliteit en multipliciteit van praktijken. Hoe bestaande praktijken open te houden in plaats van af te sluiten en hoe nieuwe te realiseren in plaats van uit te sluiten? Met die vraag beweegt Mols praxiografie zich aldus tussen neutraal beschrijven en normatief voorschrijven in. Het herschrijft de situatie met het oog op die openheid van het medisch handelen.
Stel nu dat dat inderdaad ons kennisdoel zou zijn: het openhouden van mogelijke nieuwe werelden, in plaats van het standaardmodel van de zuiverende wetenschappelijke of normatieve kritiek. Dan blijft er toch een lastig probleem over. Wat is de beste tactiek daartoe? Mols praxiografische strategie is duidelijk: praktijken reconstrueren, de onbepaaldheid ervan tonen, verschillen blootleggen, en andere mogelijke vormen van coördinatie, distributie en inclusie laten zien. Zo houd je bestaande werelden open en bied je zicht op nieuwe. Maar wiens werelden eigenlijk? Toch alleen die van de actoren die zijn gevolgd? Met andere woorden: de praxiografie kent een ingebakken conservatisme. Wie, uit, overigens terechte, terughoudendheid om de zuiverende criticus uit te hangen, alleen de betrokken actoren volgt, krijgt ook alleen hun werelden in het vizier. Waarom niet ook andere strategieën toelaten - bijvoorbeeld toch die van de kritiek, van het argumenteren en het oordelen? Niet om af- en uit te sluiten, maar juist om openingen te creëren. Kritiek hoeft niet te doden; het kan ook tot leven wekken.
En: wat bereiken we daar eigenlijk mee, met dat openhouden van mogelijke werelden? Is dat niet een al te simpele verplaatsing van het liberalisme inzake de pluraliteit van opvattingen en ideeën, naar een liberalisme inzake praktijken - van politiek liberalisme naar ontologisch liberalisme, om zo te zeggen? Dat klinkt misschien mooi, maar het kent zo zijn tekortkomingen. Het laat Mols normatieve vraag welke praktijken te prefereren niet alleen onbeantwoord, het ontloopt die vraag ook. Immers, ook die ontologische variant reproduceert de paradox van het liberalisme. Zolang het liberalisme radicaal is, en dus ook zijn eigen levensvorm, zijn eigen definitie van het goede leven, niet als norm stelt, blijft het inhoudelijk leeg en veroordeelt het zich tot puur proceduralisme. Maar zodra, omgekeerd, het liberalisme wel inhoudelijk wordt, voldoet het niet meer aan dat radicale proceduralisme en ondermijnt het zijn eigen liberaliteit. En zo bijt het liberalisme zich in zijn eigen staart. Zie het pleidooi voor een liberale jihad - een contradictio in terminis bij uitstek. Ook Mol ontsnapt daar niet aan. Haar herschrijving van medische praktijken blijft gevangen in deze paradox van het li- | |
| |
beralisme: óf het zegt zoveel dat het die openheid in gevaar brengt, óf het laat zoveel open dat het tot niets meer verplicht.
Kortom, Livingstones geografie van wetenschappelijke kennis en Mols praxiografie van het medisch handelen zijn prachtige studies - vooral in commentaar op de veronderstelde universaliteit van wetenschappelijke kennis. Livingstone toont aan hoeveel werk er lokaal verzet moet worden om die kennis algemeen geaccepteerd te krijgen. De wetenschapsfilosofische en politieke consequenties van deze paradox van het universalisme laat hij echter onbesproken. Theoretisch verschuilt hij zich als het ware achter de geschiedenis. Mol daarentegen formuleert en praktiseert een geheel eigen, herschrijvende empirische filosofie van wetenschap - behalve theoretisch doordacht ook normatief betrokken. Haar praxiografie van ontologische verschillen is een prachtig project - niet alleen in kennistheoretisch, maar ook in politiek opzicht, zoals blijkt uit haar commentaar op de medicaliseringthese uit de jaren zestig en zeventig, of op meer hedendaagse pleidooien voor de autonomie en keuzevrijheid van patiënten. Maar dat project genereert ook nieuwe problemen. Allereerst het risico van conservatisme als die verschillen beperkt blijven tot bestaande praktijken - bevestiging van de status-quo noemden we dat vroeger. Of, als we verder gaan dan het bestaande, en ook mogelijke werelden schetsen, maar zonder daar zelf substantiële voorstellen voor te doen, uit vrees voor aantasting van de openheid, het risico van tot niets verplichtend (ontologisch) liberalisme.
Het blijft tobben met die Verlichtingstraditie.
|
|