De Gids. Jaargang 167(2004)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 951] [p. 951] Wiel Kusters Evangeliebladen Maria Magdalena 1 Ik werd bereden en ik werd bezeten. Ik was mezelf niet meer, ik was zijn trog. Mijn tong werd door zijn lasterpraat gespleten. Hij spuwde diep in mij. Hij was mijn zog. Ik lag in schuim terneer. Hij mende mij. Zijn klauwen haakten in mijn vlees, mijn geest en in mijn flardenziel. Wie kende mij? Nog even en ik was nooit kind geweest. Ik zocht de dood, maar huilde aan de voet van hem die leven is en overvloed, ik vond mezelf terug. Hij dreef mij uit de pijn die als vals leven in ons woedt, de pijn die ons vanzelf verlaten moet; maar die hij als een demon buitensluit. 2 Het graf was leeg en ik kan niet ontkennen dat schrik en vreugde zich meteen vermengden als volheid en gemis, waaraan te wennen ik daar beginnen moest. Twee vlammen zengden mijn bestaan, van beide zijden, hartstocht die van geen keuze weten willen kon. Wie was het die ik in het rotsgraf zocht? Zijn schaduw, opgestaan en plaats vergaan, de zon. [pagina 952] [p. 952] De Emmaüsgangers De plaats waar Jezus stierf lag achter ons, ver als de dag dat hij zijn einde vond. In onze hoofden: stilte en gegons. Jeruzalem, de cirkel was niet rond. Rechtlijnigheid, zijn onomkeerbaar lot. Het graf bleek leeg, hij zou verschenen zijn, maar het licht ving in ons hart op schaduw bot. Ons ongeloof. Wel druiven, maar geen wijn. Totdat hij voor ons stond en met ons ging. ‘Gij onverstandigen, zo traag van hart. Ik ben Ontvangenis vanuit de dood.’ Terwijl hij met ons aanlag, brak hij brood. Wij zagen wie hij was in ieder part, o kruis. Wij zagen hoe hij aan ons hing. Vorige Volgende