[Over Rudy Kousbroek]
In februari van dit jaar hield ik aan de toen nog katholieke universiteit van Nijmegen de Frans Kellendonk-lezing. Het was een pleidooi vóór het katholieke dogma van de transsubstantiatie en tegen symboliek in geloof en literatuur. De lezing bevatte kritiek op het werk van de naamgever, Frans Kellendonk, en ook op dat van Rudy Kousbroek en Karel van het Reve. Tegenspraak is misschien niet de vorm van lof die het gemakkelijkst te hanteren is, maar wel de meest betrouwbare. Ik was dan ook aangenaam verrast - en, vooruit, in mijn ijdelheid gestreeld - toen Rudy Kousbroek eerst per brief en later in een lezing aan weer een andere katholieke universiteit, die van Tilburg, onder meer inging op mijn betoog. Ik dank hem dat hij de bewerkte tekst van zijn Tilburgse rede wilde afstaan voor dit nummer van De Gids. Eén raadselachtig verschijnsel moet daarbij vooraf worden toegelicht. Het is de wonderbaarlijke vlees-in-vis-verandering, waarvoor Kousbroek tevergeefs een diepere verklaring tracht te vinden. Die is er niet. Het is een fout, door mij gemaakt en ook in de brochure terechtgekomen waarin mijn lezing werd afgedrukt. Toen dezelfde tekst in De Gids verscheen (april 2004, nr. 4) was zij dankzij een oplettende redacteur gecorrigeerd. Is die oorspronkelijke fout nu een aanwijzing of zelfs een bewijs voor het bestaan van de spreekwoordelijke Zetfoutenduivel dan wel zijn eeuwige en innig verbonden tegenstrever, de Scheppende God? Het antwoord op die vraag boezemt mij minder belang in dan Kousbroeks verhandeling over de gevolgen. Die is de moeite waard, ook zonder zekerheid over de existentie van een Opperwezen. Men ziet: wij zijn het voorlopig nog niet eens.
h.m. van den brink