| |
| |
| |
Willem G. van Maanen
Vlekkeloos
Vraag: hoe spreken we onszelf toe. Met je, jij, afwisselend met beide, met u. De afstand te bewaren, maar afstand waarom, je moet jezelf juist dicht op de huid zitten. Je hebt nog over een spiegel gedacht, ter confrontatie, maar je kent jezelf al vanbuiten, je eigenliefde, je kokette zelfhaat, allemaal menselijke ijdelheid. Het is niet gebeurd, dat spookt door je hoofd, het is niet gebeurd. Je weet wel beter, ook al is er geen bloed gevloeid, schuld kleeft als bloed aan je handen, je kunt ze duizendmaal wassen, je krijgt het niet weg, all the perfumes of Arabia will not sweeten this little hand, je blijft het ruiken, niets sterker dan het parfum van de dood. Je hebt haar eindelijk vermoord, de geliefde, gevreesde, gehate, je hebt haar in slaap gebracht, met liedjes, met verhalen, alsof ze je kind was, en toen heb je toegeslagen, toegedrukt, kussen op haar gezicht. Ze was in nachtkleding, zalmkleurig zoals gewoonlijk, op het dek van de oude lits-jumeaux, vlak onder haar kin een visitekaartje met op de achterkant in haar eigen handschift: kijk maar, vlekkeloos. Van die kaartjes waren er dozijnen in huis, op de empirebank in de salon, in de keukenkasten, op de ronde eettafel met de zes stoelen, in de badkamer, achter de gouden lijst van de penantspiegel, op de antieke kist in de vestibule, schriftelijke bewijzen van haar smetvrees, die ze met het verlies van haar spraak niet was kwijtgeraakt. Je was vals genoeg om haar uit te lachen als je haar betrapte op het vervangen van de voorraad, noodzakelijk in haar ogen omdat de kaartjes door het gebruik vuil werden en vernietigd moesten worden, verbrand het liefst, om gevaar van besmetting te voorkomen. Je zou het kaartje op haar bed, haar laatste, als alibi kunnen gebruiken, dacht je, maar alibi waarom en waarvoor? Moest het bewijzen dat een woord als vlekkeloos het gebruik van geweld uitsloot, dat de afwezigheid van een dodelijk wapen verklaarde waarom er geen bloed was gevloeid, dat er geen sprake of
bewijs was van moord maar van iets dat erop kon lijken waar geen woord voor bestond, dat de dood sowieso geen gebeurtenis
| |
| |
was maar een toestand van voorbijgaande aard, een vorm van bewusteloosheid?
Je hebt van al de kamers in het grote huis een vertrek uitgezocht op een verdieping boven de hare. Het is de kamer van je vader. Ze ligt onder je, ze zal niet roepen dat je wat zachter moet doen, omdat ze anders niet kan slapen. Je kunt op en neer lopen zoveel je wilt, je schoenen aanhouden om harder te kunnen stampen, de grammofoon luid aanzetten om naar je favoriete opera te luisteren, zelf in gezang uitbarsten, ze zal je niet horen. Maar nu ze dood is heb je er geen enkele behoefte meer aan haar te kwellen. Ze mag over je heersen nu het niet meer kan. Je kamer ligt op de tweede verdieping, onder de zolder, bereikbaar langs een eigen trap achter in het huis, aan de tuinkant. Je vader hield er praktijk, de patiënten, cliënten noemde hij ze, konden ongezien voor de buitenwereld naar binnen. Je jongenskamer lag op dezelfde etage, buiten gehoorsafstand, maar je kon niet altijd verhinderen dat je op het portaal of op de trap een onbekende tegenkwam die op weg was naar boven of naar beneden. Je hebt na zoveel jaren bezit van zijn kamer genomen en niet veel van de inrichting overgelaten. De vitrines met vazen en beeldjes uit verre tijden en landen heb je aan een oudheidkundig museum geschonken, samen met de meeste verspreid opgestelde hele en halve goddelijke of menselijke figuren, de boekenkasten, vakliteratuur die je nooit zult lezen, heb je uitgedund, van de divan heb je de kussens verwijderd en het Perzisch kleed vervangen door een doek van lichtblauw linnen, je gaat er soms op liggen, je verbeeldend dat je in analyse bent en praten moet over los en vast in je leven, vast vooral. Je bent je ervan bewust dat je je dode vader trotseert, maar dat heb je ook gedaan toen hij nog leefde, je was bang voor hem, maar laf was je niet. Je zit aan zijn bureau zoals vroeger toen je speelde dat je hem verving, quasi op zoek in een opengetrokken lade waar tussen oude agenda's niets van enig belang te vinden was, afgezien van een stilstaand horloge dat onverwacht
begon te lopen toen je het opwond. Je amuseerde je met het idee dat je vader het tot zijn verbazing zou horen als hij terugkeerde, maar te weten gekomen ben je het niet. Het horloge heb je bewaard, het is stil blijven staan, je krijgt het niet aan de gang.
Van de enkele beelden die je hebt nagelaten heb je dat van de Chinese wijsgeer op eigen kosten laten restaureren. Hij was tijdens de begrafenis van je vader ten val gekomen, je zag daar een teken in toen je thuiskwam, een waarschuwing die je niet in de wind mocht slaan. Er was je verteld dat je vader hem iedere morgen groette voordat hij aan zijn werk begon. Je houdt niet van die Chinees, als
| |
| |
kind was je bang voor hem, je hebt jezelf moeten overwinnen om hem na herstel op zijn oude plaats terug te zetten. Als tegenwicht, maar ook alweer om je vader te bruuskeren, heb je enkele kunstwerken uit eigen collectie in je nieuwe verblijf uitgestald. Je dierbaarste bezit is een vrouwen- of meisjesbeeldje dat je, toen er weer vrede was, van je vriendin Lizzy hebt gekregen. Jullie deden in de oorlog hetzelfde, maar in een andere groep, en hebben elkaar toen nooit ontmoet. Je hoorde dat ze samenleefde met een oudere schrijver wiens terechtstelling hem heeft verhinderd zijn eerste roman door een tweede te laten volgen. Lizzy had een voorliefde voor oudere mannen, ze verkoos de leraar boven de leerling, ze was volwassen geboren, deed niet mee aan spelletjes of uitstapjes, las boeken die geen mens begreep, vervaardigde even schaamteloze als vlekkeloze tekeningen van naakte mannen en vrouwen die jullie niet kenden, trouwde laat en scheidde op tijd van een gerenommeerde kunstenaar die haar drie zonen schonk, haar talent onderdrukte en haar dranklust aanwakkerde. In je bezit is nog een ets uit vroeger tijden, waarop elk van de twee zichzelf portretteert, kijkend in een gebroken scheerspiegel, Lizzy door de barsten verwoest, haar man intact, de scherven ordenend tot een nieuw gezicht. Bij haar crematie wees de oudste zoon, met wie je over de ets kwam te spreken, je op de waarde van het dubbelportret, uniek intussen omdat zijn vader de koperen etsplaat met beide voorstellingen voortijdig had doorgezaagd en het deel met zijn vrouw vernietigd of opgeruimd. Voortijdig? Als voorschot op de scheiding, ja, zijn vader hield van duidelijkheid, zoals ook uit de compositie van zijn werken bleek. Je was er niet zeker van naar wie van zijn ouders zijn voorkeur uitging, je zong de lof van zijn moeder als vrouw, vriendin, kunstenares, van alle aanwezigen in de aula kende je haar het langst, niemand anders had immers met haar op school gezeten. Een doodsbleke vrouw, die zich
al enige tijd aan jullie opdrong, mengde zich nu in het gesprek. Ze richtte zich na een vage begroeting tot jou met de opmerking dat je dan toch de aangewezene was geweest om de lijkrede te houden, die allicht persoonlijker zou zijn dan wat ze tijdens de plechtigheid had gehoord. Lizzy's zoon, van mening waarschijnlijk dat de vrouw je in verwarring had gebracht, wilde ingrijpen, maar je weerde zijn poging af. Je had haar herkend, al had je haar sinds je schooltijd niet meer gezien of ook maar aan haar gedacht. Nymphe, geen twijfel aan, nog even dun en wit, onbevlekt ontvangen zoals jullie al na haar eerste uur in de klas oordeelden, smetteloos als een zwaan of een lam, maar, zo bleek al snel, met een scherpe tong.
Je bent altijd een meester geweest in het vergeten of verstoppen.
| |
| |
Je geheugen bewaart details, geen hoofdzaken. Je ontwijkt ze, glipt erlangs. Terwijl je herinneringen ophaalt aan je schooltijd met Lizzy en de anderen, Nymphe inbegrepen, denk je geen ogenblik aan de vrouw die onder je ligt, een verdieping lager, die je hebt gedood. Zou je niet een dokter moeten waarschuwen, de politie? Het komt niet in je op. Je kijkt de kamer rond waar je zit, het vertrek waar je vader praktijk hield, je overweegt nog enkele van zijn snuisterijen, zoals je zijn kostbaarheden noemt, te verhandelen of in bruikleen te geven, om ruimte te maken voor wat je uit eigen bezit dierbaar is, Lizzy's beeldje allereerst, er is misschien een moment waarop je twijfelt aan wat je hebt gedaan, je bent zelfs in staat te geloven dat het niet is gebeurd, maar je voelt geen enkele behoefte af te dalen en de gevolgen van je daad opnieuw in ogenschouw te nemen. Het heeft de tijd, zo houd je jezelf blijkbaar voor. Dood is dood, daar helpt geen lievemoederen aan, aan opstandigheid geloof je niet. Je duikt weer weg in het verleden, die dag alleen in de zomertuin toen je onverwacht bezoek kreeg van een oud geworden Lizzy die je met haar melancholieke glimlachje een in doek gewikkeld zwaar voorwerp overhandigde: hier, voor jou. Het was een bronzen beeldje, de torso van een jonge vrouw, een meisje nog met kleine borsten, de ontbrekende armen denk je erbij, omhooggestrekt, het lichaam balancerend op wat een been had moeten worden of wat een been was geweest, het kleine zusje van de beroemde Venus misschien, een nimf op het punt van een onbereikbare sprong. De maker was een bevriende beeldhouwer die het Lizzy op de dag van zijn arrestatie in bewaring had gegeven. Hij heeft de oorlog niet overleefd, omgevallen en afgemaakt tijdens de evacuatiemars van het ene kamp naar het andere in de ijzige laatste winter, kort voor de bevrijding. Zijn naam schiet je niet te binnen, je wilt niet weten dat hij bekend is geworden door zijn monument in steen voor de veldheer die in
een vorige eeuw het inheems verzet tegen de koloniale machthebber heeft gesmoord. Je meisje in brons was in jullie oorlog nog van klei, Lizzy heeft haar gered door haar in een steeds nat gehouden doek te wikkelen, haar van het ene vluchtadres naar het andere met zich meenemend. Tot het land bevrijd was en ze na lang zoeken een nog jonge immigrant vond die beweerde en bewees het danseresje, zoals je haar noemde, voor de eeuwigheid te kunnen bestemmen door haar in brons te gieten. Tien- of twintigmaal groter had ze kunnen dienen als verzetsbeeld op een plein of in een park, je, en jij niet alleen, zou de maker zijn jeugdzonde, het monument voor de koloniale onderdrukker, hebben vergeven en hem als een van de miljoenen vermoorden herdenken.
| |
| |
Daartoe behoorden ook de ouders van Nymphe, zoals Lizzy je al eens had verteld. Nymphe, als meisje in witte jurk al doorschijnend als een vlinder kwam je in volwassen gedaante als vrijwel opgelost voor, maar fladderde nog onvermoeid van bloem naar bloem, niet zozeer om nectar te zuigen als wel gif te spuiten. Ze had je al een keer terechtgewezen en sloeg opnieuw toe met de opmerking dat zij eerder dan jij het beeldje had verdiend, als wees immers van omgebrachte ouders. Je herinnerde je die twee, toen ze hun dochter voor het eerst naar school brachten, als aanhangers van een sekte die reinheid in woord en daad predikte, vlees noch vis at, gekleed ging in eigenhandig gesponnen en geweven kleding zonder herkenbaar model, voortdurend blij om iets dat ze blijkbaar zagen of hoorden, en het als natuurlijk beschouwden het liefdesleven uitsluitend in dienst te stellen van de voortplanting en het, zodra daaraan was voldaan, dood te verklaren. In naam van de bond Reinleven: geen genot. Je drijft nog altijd de spot met ze, je blijft erbij dat ze zich belachelijk hebben gemaakt door in het zicht van hun dood vast te houden aan het misverstand van de hun heilige leer die op geen enkele maatschappelijke of religieuze overtuiging steunde, maar waarschijnlijk voortkwam uit hun weigering zichzelf tot de zoogdieren te rekenen, een hogere vorm van smetvrees. Zover wilde je tegenover Nymphe zelfs in gedachten niet gaan toen ze je min of meer verwijtend toevoegde, alsof je medeschuldig was, dat haar ouders tijdens de bezetting waren opgepakt, verraden door de buren tegenover wie ze in een twistgesprek Hitlers idealen afkeurden en verwierpen, met de voorspelling dat hij er met zijn volk aan te gronde zou gaan. Hun beulen ontkleedden hen en dwongen hen vergeefs tot copulatie over te gaan, waarna ze aan elkaar vastgebonden werden opgehangen, in innige omhelzing, zoals een bewaard gebleven rapport niet zonder leedvermaak vermeldde.
Brak het touw niet, of de galg? Die schandelijke vraag hield je nog binnen, je verving hem door naar haar eigen lot te informeren. Hadden haar ouders haar iets nagelaten, geen materiële maar geestelijke bagage bedoelde je, principes, idealen? Terwijl ze je strak bleef aankijken stak ze haar hand in de open kraag van haar blouse en haalde ze aan een dunne ketting een gouden hangertje naar boven, het obligate kruisje zoals je halverwege al vreesde. Het verbaasde je niet, zei je, dat ze troost had gezocht en blijkbaar had gevonden in het geloof. Je had het mis, je was weer eens te snel met je conclusie, ze bracht zonder iets te zeggen het sieraad naar je gezicht, een spottend trekje om haar mond. Je kon je ogen niet geloven, het was geen kruisje wat je zag, maar een galgje.
| |
| |
Je was geschokt, geef het maar toe, ontredderd, zo ongelovig als je was. Je ouders op die manier te herdenken ging je te ver, grensde aan blasfemie. Het ontbrak er nog aan dat het galgje in gebruik was, dat er een veroordeelde aan hing, een paar, tongetje uit de mond. Je kon geen woord uitbrengen, en Nymphe, eveneens zwijgend, borg haar schat weer op in zijn geheime holletje, tussen haar borsten zoals je je, om weer op adem te komen, trachtte voor te stellen, denkbeeldige borsten.
Je sprak later nog met een paar oude vrienden, klasgenoten van wie een enkele het ver had gebracht, een onbekende vrouw die zich met een verward verhaal aan je vastklampte, en toen je eindelijk afscheid van Lizzy's zonen had genomen en je de aula verliet stuitte je bij de uitgang op Nymphe, die daar op je scheen te wachten. Je had haar alweer van je afgezet en bood haar tegen je zin je auto als taxi aan voor een rit naar bushalte of station. Ze bleek in je buurt te wonen, je voelde je verplicht haar thuis te brengen. Ze had je meermalen op straat gesignaleerd, maar nooit de behoefte gevoeld je aan te spreken. Lizzy's herhaalde aanbod om een ontmoeting te arrangeren sloeg ze telkens af, en toen ze zich ten slotte bereid toonde was Lizzy al te ziek om er nog moeite voor te doen. Wist je dat ze je het beeldje had gegeven om iets aan je goed te maken? Een voorval op school, waarbij jullie beiden waren betrokken, en dat jij had afgedaan door haar schuld op je te nemen. Het kostte je een schorsing van een week, weet je dat niet meer. Je herinnerde je er niets van, misschien kwam het je toen wel goed uit, je speelde zeker niet de held, de doodstraf stond er in elk geval niet op.
Je had het woord wel willen inslikken, maar nu het eenmaal was uitgesproken zat er niets anders op dan door te gaan. Je zette de auto op een parkeerplaats, als een verliefde die uit is op verovering, en vroeg haar of het waar was wat ze je had laten zien. Als antwoord bracht ze het verborgen sieraad weer tevoorschijn en zwaaide het aan het kettinkje vlak voor je ogen zacht heen en weer. Je stak je hand uit om het stil te houden, een protest verwachtend dat niet kwam, integendeel, ze scheen je met haar blik aan te moedigen door te gaan, het vast te pakken. Je legde het op de palm van je hand, een sensueel gevoel bekroop je, het leek alsof je met haar was verbonden, ze hoefde maar iets voorover te buigen of jullie raakten elkaar. Ze glimlachte, dat was alles, dat was al iets. Je had het goed gezien, een galgje, nauwelijks twee centimeter hoog, naar het gewicht te oordelen niet hol maar van massief goud, door een oogje op de hoek aan het kettinkje gehecht, zodat het scheef moest hangen als ze het droeg. Moest dat de mogelijkheid verbeelden van een galg die
| |
| |
door het dubbele gewicht van haar ouders verzakte? Je zag haar in haar ellende voor het aanbrengen van zo'n dramatisch detail aan, maar je had het alweer mis. Haar ouders, haar vader voorop, waren al veel eerder tot de overtuiging gekomen dat het kruis als christelijk symbool had afgedaan, op grond van historisch onderzoek dat aantoonde hoe de Romeinse rechtspraak bij het bepalen van de doodstraf onderscheid maakte tussen slaven en vrije burgers. Slaven werden gekruisigd, de vrijen, voorzover daarvan in een bezet land als Judea kon worden gesproken, werden opgehangen. Jezus, als hij al geleefd had, viel in die laatste categorie.
Het gemak, de vanzelfsprekendheid waarmee Nymphe de theorie van haar ouders uiteenzette kwam je nog vreemder voor dan de inhoud ervan. Stond zij erachter? Droeg zij het galgje uit eigen overtuiging, uit eerbied of ter nagedachtenis? Ze nam het je af, zonder iets te zeggen, en stopte het weer weg. Je startte de auto. Onderweg legde ze je uit, alsof dat de verklaring was, hoezeer galg en kruis naar de vorm familie waren: niet alleen uit hetzelfde hout gemaakt, maar als het ware uit elkaar ontstaan. Verwijder de top van het kruis, breek een van de armen af en gebruik die als steun voor de andere, voilà. Technisch gezien minder problematisch dan historisch, want zoals zij het voorstelde had het kruis de oudste geschiedenis. Je durfde, na gepaste aarzeling, te vragen waar haar voorkeur naar uitging. Wat de functie betrof, de procedure, ja, dat bedoelde je. Heb je het over pijn lijden? vroeg ze. Je wendde schaamte voor en deed er het zwijgen toe. Als het daarop aankomt, zei ze, verdraagt een vrouw meer dan een man, of het nu in het kraambed is of aan het kruis.
Je probeerde je een gekruisigde vrouw voor te stellen, het lukte je niet, en toen je bleef zwijgen zei ze met afgewende blik, alsof ze belang stelde in het verkeer of het landschap, dat ze, als ze er zelf weer zou staan en het nog voor het zeggen had, voor de minst vervuilende methode zou kiezen, opgevoed immers met de principes van een rein leven? En dus? Waar geen spijkers aan te pas kwamen en geen bloed vloeide. Was bloed onrein? Je vroeg het niet, je dacht zo vluchtig als je kon aan de horden die, zonder een druppel bloed te verliezen, onder de verraderlijke toezegging van een complete reiniging waren vermoord. Je was getroffen, ontroerd misschien, door haar trouw tot in de dood aan haar ouders, een sterke variant van het gebod ze te eren, en al ging het je te ver dat die leidde tot het verspreiden van hun overtuiging en idealen, je wenste tegen beter weten in dat je net zo zou zijn en doen als de gelegenheid daar was. Je schakelde de auto eindelijk in de vereiste versnelling en maakte
| |
| |
vaart, verlangend naar het einde van de rit. Bij de eerste huizen van jullie woonplaats gaf ze aan verder te willen lopen. Je had nog willen weten of ze het dragen van een galgje voor eigen gebruik wilde reserveren of er een beweging van maken, een kruistocht voor de invoering van een nieuw symbool, maar je zag ervan af. Kruis of galg, wat deed het ertoe als de aanhangers van het reine leven zich niet door een religie lieten inspireren maar door wat zij voor de natuur aanzagen. Met meer recht zouden ze een product dat de aarde voortbracht tot symbool kunnen verheffen, een boom of een vrucht van die boom, zolang die althans geen verkeerde associaties wekte. Overigens moest je toegeven dat de voorstelling van een school vol meisjes of een klooster vol bruiden met een gouden galgje tussen hun borsten je beslist opwond.
Je bent op de divan in je vaders kamer gaan liggen. Geen betere houding voor het ophalen van herinneringen, voor zelfonderzoek als je wilt. Maar je wilt niet, en dat is je goed recht, al zou het misschien verstandig zijn dat recht te overtreden. Het kan geen kwaad jezelf soms geweld aan te doen. Je hebt onlangs gehoord dat Nymphe is overleden, na een rein leven opgenomen in een zuiverende dood, zoals vermeld op de lichtblauwe rouwkaart die je later, na veel omzwervingen waarschijnlijk, bereikte. Wat moet de dood na dat reine leven nog zuiveren? De vier goudkleurige galgjes op de hoeken van de kaart ontgaan je niet. Je denkt terug aan jullie autorit na Lizzy's crematie, toen je haar geheim in je hand voelde, je ziet de film voor je van een weglopende Nymphe, wegzwevend eerder, een luchtgeest meer dan een menselijk wezen. Je doet je ogen dicht om het beeld te verscherpen van het onverwachte armgebaar toen ze de hoek wilde omslaan, alsof ze zich bedacht en op het punt stond om te keren. Had ze je nog iets willen zeggen, iets vriendelijks, iets vijandigs? Je hebt geen verstand van vrouwen, dat voegde ze je toe, boosaardig alweer, toen je gedienstig het portier voor haar opende terwijl je bleef zitten, je arm voor haar langs. Had je moeten uitstappen? Had ze spijt van wat ze je had verteld? Geen verstand van vrouwen, nee, van geen mens, jezelf inbegrepen.
Je kamer in het grote huis komt je voor als een onbewoond eiland, je vaders doodstille nalatenschap van versteende Chinezen, Egyptenaren en Romeinen niet meegeteld. Heb je even geslapen? Je ligt languit, je armen over je borst, misschien heb je gedroomd, je herinnert je niet wat en van wie. Je herinnert je wakend wat je wilt, slapend heb je geen macht over jezelf. Kwam zij erin voor die je hebt gedood? Je realiseert je dat je geen moment meer hebt gedacht aan wat je hebt gedaan. Verbeeld je je nog altijd dat het niet is gebeurd?
| |
| |
Je dwingt jezelf tot onverschilligheid, maar waarschijnlijk ben je onverschillig van nature, vraag je niets, kies je niet, oordeel je niet, kijk je zonder te zien, hoor je zonder te luisteren, ben je begaan met niemand. De verklaring, als je daaraan behoefte hebt, zou kunnen zijn dat je het van niemand vreemd hebt. Je kunt wel de spot drijven met zulke ouders als die van Nymphe, maar zij gaven hun kind iets mee, hoe belastend ook, terwijl jij van jouw ouders geen andere boodschap hebt gekregen dan dat doodgaan zo niet het doel van dan toch de voorwaarde tot het leven is, dat je bent geboren om te sterven. Moet je die armzalige erfenis niet weigeren?
Je staat op om de stad in te gaan. Je wilt de geest verzetten en zonder ander doel wat rondlopen. Je daalt de trap af en houdt stil voor de deur waarachter ze ligt. Je ziet het kaartje dat boven de koperen kruk is vastgeprikt. Het is onbeschreven. Je herinnert je niet het eerder te hebben gezien en vraagt je af wie het daar heeft aangebracht. Is het de bedoeling dat iemand het ontbrekende woord alsnog opschrijft? Jij? Maar misschien moet je eruit afleiden dat blanco de overtreffende trap is van vlekkeloos. Je overwint je schroom en draait de kruk om. De deur is op slot. Je klopt twee, drie keer, alles blijft stil. Je overweegt te roepen, je laat het na. Bij het afdalen van de trap naar de begane grond dringt het niet tot je door dat je een wijsje fluit terwijl je wikkend en wegend het verschijnsel van smetvrees en de behoefte aan rein leven met elkaar vergelijkt. Je bent er nog in verdiept als je in de vestibule staat. Ga je de telefoon pakken om de politie te bellen? Kijk maar, het kaartje op de oude kist, trots van het huis, ligt er nog, vlekkeloos. Je trekt een jas aan, opent de buitendeur en begeeft je op weg voor een wandeling met onbekende bestemming.
(met dank aan Rudy Kousbroek)
|
|