| |
| |
| |
Marco Kunst
Waterloo
Een anonieme cover van ‘Dancing Queen’ sijpelt uit de roosters in de schroten betimmering. Topless Agnetha's en Anni-Frids serveren surrealistisch geprijsde cocktails. De barman kijkt onverschillig toe hoe een van de bunny's een fris gecoiffeerde Teutoon voorgaat naar de louvredeurtjes achter in het etablissement.
Ik zit aan de korte kant van de bar, niet ver van de ingang. Mijn hoofd voelt sponzig van de alcohol.
Arthur is op de hoek van de bar in een geanimeerd gesprek verwikkeld met een would-be hippe vijftiger, een of andere lokale mediabobo waar we al de hele avond mee opgezadeld zitten, en heeft mij inmiddels zijn rug toegekeerd. Typisch Arthur-gedrag, maar ik vind het ook wel best zo, en laat mijn blik ronddwalen over de bar en de goeddeels lege tafeltjes.
Het is dinsdagnacht en we zijn uiteindelijk in de abbar beland, een sneue club in een voorstad van Hamburg, een van de locaties waar Arthur zijn nieuwe film wil gaan draaien. Mijn eerste indruk was er een van vergane glorie, een ooit chique club die zijn beste jaren gehad heeft; maar het moet hier altijd al een net-niet-plaats geweest zijn: de kromgetrokken saunabetimmering van vet grenenhout, de vermoeide discobollen aan het plafond, het rookglas van de bar, de armoedige meisjes; niets hier heeft kwaliteit, zelfs niet de kwaliteit van te veel geld, nooit gehad ook.
De club ligt aan een grauw pleintje. Recht tegenover de abbar staat het kerkje dat Arthur zo geweldig vindt vanwege de strijdbare jaren-zestig-engelen in betonreliëf die metershoog de gevel sieren - ‘Perfect man... jezus, wat een heerlijke deprikitsch!’ riep hij uit, toen ik hem in mijn rol van zijn locations manager het pleintje toonde.
Een van de bunny's hijst zich op de kruk naast me en slaat haar in netkousen gehulde benen over elkaar. Haar bunny-oren hangen tot over haar wenkbrauwen, voorovergeknakt als verlepte tulpenblade- | |
| |
ren. Dat van die konijnenoren heb ik nooit gesnapt, maar ik beantwoord de plastic glimlach op haar gezicht met een vaag knikje. De barman - nu wel alert - reikt onder de bar naar een koeler, duwt er alvast een fles champagne in en blijft onze kant uit kijken.
‘Hi, I am Bamby. From Sweden.’ Het meisje trekt haar glimlach voor een moment wat breder - noemen ze dat geen ‘weekmakers’, die chemische stoffen die ze aan plastics toevoegen om het buigzaam te maken? ‘Nice to meet you... Please, what is your name?’ Ze spreekt een hees maar antiseptisch Scandinavisch-Engels.
Bamby was verdomme geen konijn, ik wil dat ze opdondert. Maar in een benevelde reflex mompel ik mijn naam.
Het meisje negeert mijn non-verbale signalen. ‘Peter... how nice... Your accent... You're from Holland, I guess?’ gaat ze verder. ‘Buy me a drink... please.’ De glimlach die al die tijd in haar magere wangen blijft hangen doet me denken aan onze poppenkast, vroeger thuis, en de rafelige lintjes waarmee we de gordijntjes van het schouwtoneel opbonden.
Omdat ik te dronken ben om afwijzend te reageren, werpt Bamby een snelle blik in de richting van de barman. Hij opent de fles, schenkt twee slordige glazen in, dumpt de fles in de koeler op de bar en trekt zich terug.
Wat kost die fles? Honderd euro? Tweehonderd? Ik kijk even op naar Arthurs rug. ‘Alles op de onkostencard,’ heeft hij gezegd. ‘Niet lullen, maar poetsen.’
Bamby legt een sproetige hand op mijn onderarm. Haar nagels vertonen witte halvemaantjes. Verdomme, wat doe ik hier, de schoorsteen moet roken, maar dit is wel heel triest. Bamby heeft slanke vingers met droge knokkels, een beetje eczemig. Locations manager, bullshit, ik weet ook wel dat Arthur me uit medelijden meevraagt, hij betaalt, ik lach om zijn grappen en als hij me betaalde om van die oren op te zetten zou ik het waarschijnlijk nog doen ook.
Ik kijk op naar Bamby's gezicht, de knaagdieroren, ze ontwijkt mijn blik, ze doet ook maar haar werk, ze streelt mijn onderarm, mijn hoofd zakt weer naar beneden, terug naar de halvemaantjes, ze ontroeren me op de een of andere manier, en in mijn ontroering vraag ik me af hoe ze mij ziet. Diffuse schaamte neemt bezit van me.
‘On a holiday? You don't look like a businessman to me, Peter.’
In lange-tanden-Engels en met dikke tong leg ik haar uit dat we een paar dagen in Hamburg zijn om locaties voor Arthurs nieuwe speelfilm te zoeken. Bij het woord ‘movie’ zet Bamby grote ogen op, er zichtbaar van overtuigd dat ik lieg, maar bereid om het spel mee
| |
| |
te spelen.
‘Weet je... hij en ik,’ ik knik naar Arthurs rug, ‘hebben samen aan de kunstacademie gestudeerd. Dikke vrienden toen, is alweer lang geleden, maar wel gezamenlijk eindproject: The Great Landscape Rape... bedoeld als afrekening met de oude Hollandse meesters uit de zeventiende eeuw, Rembrandt, Hercules Seghers... Je kent ze wel.’
Bamby glimlacht en knikt begrijpend. Ze verplaatst haar hand naar mijn bovenbeen en leunt iets verder mijn kant uit, zodat haar decolleté wat beter uitkomt. Ik kijk erin, meer sproetjes, weke huid, en wend mijn blik weer af, ik wil immers helemaal niet van Bamby's diensten gebruikmaken. Voor het eerst kruisen onze blikken elkaar, heel even. Er kleven kleine klontjes mascara aan haar wimpers.
‘I mean, you know... This is important...’ Hoe kan ik haar alles duidelijk maken? Alle details zijn belangrijk - van die lieve klontjes mascara in je wimpers bijvoorbeeld, en dat ík die opmerk - als je wilt begrijpen hoe aardig en gevoelig ik eigenlijk ben.
Op een geleende brommer knetterden we door de provincie. Arthur aan het stuur, ik achterop. We zochten een plek die Rembrandt en Potter nog geschilderd zouden kunnen hebben. Het liefst iets met een molen, een stuk of wat koeien, een rivier met dijk, en een kromgegroeide oude boom. Nooit eerder waren we hier geweest. Natuur kenden we alleen van tv - herkauwende gnoes op de Serengeti-vlakte die verveeld naar de stem van David Attenborough luisterden. Techniek en vervreemding, dát was volgens ons het ware leven.
Overal in het rivierengebied keken de autochtonen ons wantrouwend na: twee kaalgeschoren twintigers in lange zwarte jassen, die bij ieder pittoresk doorkijkje langdurig stilhielden; die foto's namen van landhuizen, bloementuinen, bruggetjes en kromgegroeide knotwilgen, met grote passen stukken land afbakenden, rond tuurden met verrekijkers, en ten slotte weer verder scheurden.
Uiteindelijk vonden we wat we zochten. Van alle kanten leverde de plek zeventiende-eeuwse stillevens op, Oudhollandser kon het niet. Herkauwende schapen, een rivierdijk met gerestaureerde molen, knoestige hoogstamfruitbomen, een dikke eik met een woeste kruin, rietkragen met van die sigaren, scheve, zwartgeteerde schuurtjes, en dat alles onder een oneindige blauwe hemel waarin stapelwolken als heilige bloemkolen mediteerden boven gras dat groener en madeliefdoorvlochtener was dan waar ook ter wereld.
We waren van plan de hele plek in te pakken in plastic en piep- | |
| |
schuim, beschilderd in fluorescerende tinten. Het grasveld zou hardroze worden, de molen gifgroen, de bijgebouwen feloranje, het riet citroengeel, de schapen helblauw. Op de dag van de eindbeoordeling, met alle docenten van Autonome Vormgeving en ander publiek rondom verzameld, zouden we rookbommen ontsteken om de beroemde Hollandse luchten bloedrood te verstikken, kleurstoffen in het water zouden de rivier hemelsblauw op doen lichten en uit grote luidsprekers zou Kraftwerk weerklinken: ‘I am the operator with my pocket calculator. I am adding, and subtracting. I'm controlling and composing. By pressing down a special key, it plays a little melody...’ Op de maat van de muziek, gehuld in witte beschermingsoveralls en met gasmaskers op, zouden Arthur en ik een eindeloos herhaald tribaal dansje opvoeren.
Om het plan uit te werken, keerden we meermalen terug naar de plek. We maakten ruwe schetsen met onze magic markers op grote vellen papier, blowden aan de oever van de rivier tot we gillend van het lachen om het groteske, stupide malen van de molenwieken het water in rolden en eigenden ons met vage gebaren de bomen, de dijk, de schapen en de rivier toe, terwijl we met onzekere passen de hoeveelheid plastic die we nodig hadden probeerden te berekenen, en ik begon van de plek te houden - zonder dat ik het wist, zonder dat ik het wilde toegeven.
De geuren van de rivier, het riet en de wilde vlier nestelden zich in mijn dromen, mijn lichaam. De schitteringen op het water en de zachte bocht in de rivier begonnen diep in mijn onbewuste mijn bravoure te ontwrichten. En de stilte en de geluiden van de stilte maakten me ongemerkt gelukkiger dan de stad.
We voerden het plan voor The Great Landscape Rape nooit uit - het project zou kapitalen kosten en de eigenaar van de molen zag het sowieso helemaal niet zitten. Bovendien hadden onze docenten geen zin om naar zo'n afgelegen plek te komen. Ze vonden het meer dan genoeg als we een maquette inleverden, en de collages, schetsen en bouwplannen die we naar aanleiding van onze foto's van de plek bij elkaar knutselden.
Bamby's hand glijdt over mijn bovenbeen in de richting van mijn kruis. Met haar andere hand pakt ze de fles uit de koeler en schenkt me bij. Heb ik haar alles verteld? Ik kan me niet herinneren dat ik mijn glas leegdronk. Ik denk dat Bamby een goed mens is, een lief meisje, oprecht, we zitten in hetzelfde schuitje, rottige kruimels die ons worden toegeschoven op de broodplank van het universum. Geen mens is werkelijk slecht, als het erop aankomt, dat zeggen ze
| |
| |
toch? En misschien vindt ze me zelfs nu al wel aardig, aardiger dan al die anderen - haar hand rust nu heel zacht, bijna teder in mijn lies, tegen mijn geslacht aan, helemaal niet agressief of verkooptechnisch, volgens mij. Ze is niet mooi, dus ze mag eigenlijk best blij zijn dat ik haar zo haar gang laat gaan.
Ik kijk opzij en Bamby glimlacht. ‘You like Bamby?’ Haar glimlach wordt schalks. ‘Bamby thinks you're a nice man, Peter. Kind and tender. Maybe a bit shy.’
Ik knik bescheiden, pak met onvaste hand mijn glas en drink het in één teug leeg om haar te laten zien hoe aardig ik het vond dat ze me opnieuw inschonk. Zelfverzekerd veeg ik de druppels weg die langs mijn kin lekken.
Bamby knijpt zachtjes, samenzweerderig, in mijn geslacht.
‘Waterloo’ klinkt het uit de gaatjesroosters - ‘Wa wa wa wa Waterloo’; het origineel van Agnetha, Anni-Frid, Benny en Björn zelf. Ik neurie een beetje mee. Bamby glimlacht.
Op een snikhete avond, eind augustus, een paar maanden na ons afstuderen, keerden we nog een keer terug naar de plek aan de rivier. Urenlang zaten we aan de oever en smeedden plannen voor de toekomst, die voor ons openlag. We blowden tot de lucht rood was, het water dieproze, en de molen ons met zijn wieken moederlijk omhelsde. Gewichtloos giechelend vielen we op het veldje aan de rivier in slaap en droomden van de jaren die komen gingen.
‘Don't you think we can use some more privacy, Peter?’ Bamby knijpt nu ritmisch, maar nog steeds heel teder, in mijn geslacht, dat probeert zich op te richten en een bobbel in mijn broek vormt.
In een reflex kijk ik op naar Arthurs rug. Zijn rug is vlezig geworden de afgelopen vijftien jaar en in zijn bewegingen is hij steeds meer op een roofdier gaan lijken - soepel en superieur, met onderhuidse agressie erin. Arthur lacht op dat moment luid om iets wat de bobo heeft gezegd, hij gooit zijn hoofd in zijn nek en strijkt vervolgens met zijn hand door zijn warrige krullen. Vervolgens kijkt hij om, naar mij en Bamby. Er verschijnt een scheve lach op zijn gezicht.
‘Alles oké?’ Zijn blik schiet naar Bamby's push-up-decolleté en dan weer naar mij.
Mijn mond zakt een beetje open, maar voor ik een antwoord op zijn vraag kan bedenken, keert Arthur zich weer om naar zijn bobo. Ik haal diep adem en schud mijn hoofd om de mist te verdrijven.
Bamby voelt mijn geslacht krimpen en verplaatst haar hand weer
| |
| |
naar mijn bovenbeen. ‘Please, Peter, tell me some more about your movie.’
Nukkig haal ik mijn schouders op. ‘It's not my movie. It's his movie.’ Weer knik ik naar Arthurs rug. ‘I'm only his locations manager.’
Arthurs doorbraak kwam toen hij clips ging maken en video's die overal op party's en festivals op muren en megaschermen geprojecteerd werden. Sindsdien heeft hij het helemaal gemaakt.
Hij is onze idealen trouw gebleven. Hij gelooft erin. Nog steeds wint bij hem techniek het van de natuur. Natuur - dat zijn voor hem woekerende groeisels, erosie en imperfectie, zachte, zieke, zwakke organen, gevuld met drassige, borrelende vloeistoffen. Arthur droomt van titanium en kinky rubber, en zijn werkelijkheid loopt naadloos over in wat zich toont op glinsterende beeldschermen, en stroomt wrijvingsloos in wellustige bytes door sexy glasvezelkabels; het lichaam is voor hem niet meer dan een gadget dat je optuigt en in vorm houdt met tatoeages, piercings, proteïneshakes, sucties en workouts.
Al is mijn verhaal onsamenhangend, Bamby knikt begrijpend terwijl ze de laatste champagne uit de fles in mijn glas schenkt. Haar glimlach blijft intact terwijl ik werktuiglijk mijn zoveelste glas leegdrink, haar hand glijdt weer naar boven, mijn geslacht richt zich aarzelend weer op, dat heeft niets met mij te maken, dat is gewoon de natuur, borrelende vloeistoffen, eigenlijk wil ik alleen maar met haar praten.
‘You are an artist too, Peter?’ fluistert ze in mijn oor. ‘You make your art with me?’ Ze pakt mijn hand, glijdt van haar kruk en voert me mee naar achteren. ‘Come...’
Ik zwalk achter haar aan, zure boertjes van de champagne, ‘No, wait...’ zoekend naar de juiste woorden om te zeggen dat ik dit niet wil, maar ik wil niet onbeleefd zijn, ze is vriendelijk, alles gaat zo snel, we hebben zoveel gemeenschappelijk, de louvredeurtjes klapperen en we treden een tl-verlicht en witbetegeld land binnen waar de geuren van lysol en rubber ons verwelkomen.
De ochtend die volgde op die late zomeravond bij de molen, werd ik wakker bij het eerste ochtendlicht. Webgrijs schepte het licht het bedauwde veldje aan de rivier op uit de nacht. Huiverend en katerig, onuitgeslapen en stijf, kwam ik overeind. Arthur sliep nog, zijn gelaat grauw, zijn ogen diepliggend binnen zwarte kringen, zijn mond wijd
| |
| |
open. Een enkele ster flakkerde nog na in het blauwgrijs van de lucht.
Ik liep naar het strandje, meer een drenkplaats, modderig fijn zand, en stak een sigaret op. Aan de overkant van de rivier tekenden zich de silhouetten van schapen af op het dijklichaam. Alleen het knisperen van de tabak doorbrak de stilte. Ineengedoken liet ik de rook mijn longen verwarmen en terwijl ik rookte en mijn hersenen begonnen te tintelen, veranderde de kleur van het licht van grijs in geel in goud.
De schapen kregen een aura om zich heen - de opkomende zon scheen door de bedauwde vachten -, het gras boven op de dijk begon te glinsteren, de rivier veranderde van een grauwe massa in een groen beweeglijk, levend lichaam en voor ik het wist schoot ik mijn peuk weg, trok ik al mijn kleren uit en liet me geruisloos het water in glijden, kouder dan ik ooit gevoeld had, maar de kou deed me niets, en met de lome slagen van een naakt dier dat in zijn element is, zwom ik naar de overkant.
Ik ploeterde me een weg door het riet naar de oever. Zwart slik glibberde tussen mijn vingers en tenen omhoog, takjes erin, en rotte bladeren van vorig jaar.
Naakter dan ooit, mijn vel nat en wit, bemodderd, beklom ik het dijklichaam. Boven aangekomen richtte ik me in mijn volle lengte op - het voelde pathetisch, abject negentiende-eeuws romantisch. Schichtig keek ik om naar Arthur, maar hij had niets gezien, hij sliep nog. De zon, nu half boven de horizon, gaf nog geen warmte.
Achter de dijk strekte zich een kale akker uit. De maïs die er gestaan had was geoogst. Wat restte was een zwartbruin veld met ruwe, gele stoppels die in lange rijen hun schaduw wierpen over de aarde, alsof God zichzelf geschoren had met een bot mes. Her en der was een verloren maïskolf achtergebleven en op een paar plaatsen was het patroon doorbroken, waar de oogstmachine gekeerd was en de aarde had opengereten.
Hijgend van de inspanning bleef ik tussen de schapen staan en keek toe hoe de zon zichzelf in honderd kleurschakeringen losmaakte van de horizon. Langzaam won ze aan kracht en begon ze mijn witte, natte huid te verwarmen.
Nu zag ik dat ik dit landschap alleen maar wilde liefhebben - omarmen, teder inzaaien en koesteren. De geuren, het licht, de rust - misschien had Arthur wel gelijk dat het allemaal gedoemd was te verdwijnen, maar ik zag nu in dat dat een verlies zou zijn, en eindelijk drong tot me door dat ik anders was dan Arthur. Hij had werkelijk in onze Great Landscape Rape geloofd, terwijl ik achter hem aan had gelopen. Arthur meende wat hij zei, ik wilde alleen maar aardig
| |
| |
gevonden worden en had me door zijn enthousiasme mee laten slepen. Ik kneep mijn ogen tot spleetjes, een huivering doortrok mijn lichaam, ik snoof de levende ochtendlucht diep mijn longen in.
‘Hé, laffe schapenneuker!’ doorbrak een wilde, lachende roep achter me de stilte. ‘Bloteretenherdertje! Tijd om af te nokken!’
Ik draaide me om en in een reflex bedekte ik met mijn handen mijn kruis. Ik herstelde me, maakte er een geintje van en rende brullend en zwaaiend de dijk af, de schapen voor me uit jagend - zoals Arthur gedaan zou hebben, zoals hij dat van mij verwachtte. Ondertussen graaide Arthur mijn kleren bij elkaar en rende er joelend mee weg. ‘Zie maar dat je ze terugkrijgt, potloodventertje!’ Ik dook de rivier in, zwom met maaiende slagen naar de overkant en rende achter Arthur aan.
Het lukte me niet hem in te halen. Pas aan de rand van het bos, vlak bij het dorp, kreeg ik mijn kleren van hem terug, mijn lichaam gestriemd door takken en twijgen.
Ik ben nooit meer op die ochtend teruggekomen. Arthur ook niet. Altijd zijn we samen blijven werken; hij een paar keer voor mij, ik meestal voor hem, de laatste jaren meestal gewoon in loondienst.
‘Gek eigenlijk, dat ik daar later niets meer mee gedaan heb,’ zeg ik tegen Bamby.
Bamby knikt afwezig en neemt me mee een van de kamertjes binnen, het is er lekker warm. ‘Artists are good lovers,’ zegt ze op de toon van een lokettist die een postzegel verkoopt, en ze streelt over mijn kruis. ‘You must be a good artist, you make Bamby very horny.’
‘It is almost like a hospital here,’ stamel ik, om de aandacht van mijn kruis en mijn kunstenaarschap af te leiden. Alles is wit - de plavuizen op de vloer, de tegels tegen de muren, het strak opgemaakte bed in een hoek, het in de vloer verwerkte bad in een andere hoek, de kast, het stapeltje keurig gevouwen handdoeken, de pedaalemmer - en glanzend schoon. Het licht is fel als in een operatiekamer.
‘You want a nurse? Special treatment is possible. We have uniforms...’
‘No, please, Bamby, I... You must know...’
Bamby knoopt mijn broek los, voorzichtig, om haar nagels niet te beschadigen, en stroopt hem samen met mijn onderbroek omlaag tot op mijn enkels. Ze wendt zich af, loopt naar de kast, pakt een handdoek van de stapel en werpt hem op het bed. Dan begint ze zichzelf uit te kleden, zonder verder op mij te letten. Waarschijnlijk word ik verondersteld mezelf nu ook verder uit te kleden.
| |
| |
Met mijn broek op mijn enkels schuifel ik in de richting van het bed. Ik blijf ernaast staan en kijk toe hoe Bamby's magere lijf aan het licht komt. Ze heeft overal sproetjes, haar huid is dof. Het gevoel bekruipt me dat ik niet meer terug kan - nu we zover gekomen zijn zou ze vast kwaad worden als ik zeg niets van haar te willen. Wie weet roept ze er zelfs een of andere bewaker bij die me in elkaar ramt. Misschien kunnen we praten, we hoeven toch niets te doen?
Bamby houdt haar kousen en bh aan, loopt naar me toe en leidt me naar het bed. Ik neem plaats op de rand, mijn broek nog steeds op mijn enkels. Ze komt naast me zitten op de rand, haar benen wat uit elkaar. Ze heeft haar geslacht geschoren, een week geleden, twee weken - hoe snel groeit schaamhaar? - ruwe, donkerbruine stoppels met daartussen een vuurrode kerf, haar kleine schaamlippen wijken uiteen, uitentreuren omgeploegd door de klanten die me voorgingen.
Ze somt de huisregels op: ‘No kissing and please don't touch my face or hair. If you want to touch my breasts, you pay a supplement. I only work with condom. Do you want a blowjob or to fuck?’ Ze pakt een condoom uit een blikje naast het bed, scheurt de verpakking open en pakt mijn lid vast.
Ik heb nog steeds een stijve. Vagelijk wil ik me ervoor verontschuldigen, maar het lijkt Bamby wel goed uit te komen: zo rolt het condoom er gemakkelijk omheen.
‘Blowjob or fuck?’ vraagt ze nog maar eens.
‘Can't we... oh, shit, I don't know... Please, I like you very much, but...’ Ik buig voorover, weer van die zure boertjes, steun met mijn armen op mijn bovenbenen en leg mijn hoofd in mijn handen. Ik ben misselijk.
Bamby gaat op haar rug op het bed liggen, spreidt haar benen en leidt mijn hand naar haar schaamstreek.
Ik voel de ruwe stoppels en haar kleverige schaamlippen op de ronding van een harde venusheuvel. Ik weet niet meer wat ik moet, het is haar werk, morgen is ze me vergeten, het is het makkelijkst om het gewoon maar te doen, en ik heb die stijve toch niet voor niets, dat is iets natuurlijks, onschuldige lust, en bovendien, Arthur betaalt alles, dan zal hij het weten ook, altijd is hij degene die de subsidies vangt en in de spotlights staat en ik zou geen eigen stem hebben, geen visie, maar hoe kan ik als niemand me ziet of naar me luistert, waarom ben ik Arthur altijd trouw gebleven, en zo verdient Bamby tenminste nog wat en heeft ze ook een goede avond, want wie zou haar anders willen zo'n vel-over-beenmeisje op dinsdagavond, terwijl ze mij juist wel een beetje geil maakt omdat ik mede- | |
| |
lijden met haar heb, nee het is maar het beste zo, ze zou niet eens wíllen praten, en bovendien leven we in zulke andere werelden, we zouden elkaar niets te zeggen hebben, het is tenslotte ook lekker en zij is het gewend, het is zuur in mijn mond, en de boer hij ploegde voort, wat zou ik überhaupt tegen haar moeten zeggen - terwijl ik op haar kruip brengt Bamby een veeg glijmiddel aan. Vervolgens leidt ze me naar binnen en pomp ik ritmisch in haar op en neer en staar naar de muur, wazig van de drank, wetend dat het niet mijn schuld is, maar die van de alcohol, van mijn kruis, van Arthur en Bamby, en al die anderen die ervoor gezorgd hebben dat ik hier terechtkwam, echt hiervoor gekozen heb ik immers niet.
Als ik even later tussen de louvredeurtjes door de club weer binnenloop, staat Arthur me op te wachten. Hij knikt naar waar ik vandaan kom. ‘Hoe is het daar?’
Ik schrik, maar ik herstel me. ‘O, eh, wel bruikbaar voor die scènes in het bad volgens mij.’ Ik sla mijn ogen neer.
‘Kom, we gaan. Morgen weer vroeg dag.’ Arthur loopt naar de bar en geeft zijn creditcard aan de barman. Zonder te kijken tekent hij vervolgens het bonnetje en loopt naar de uitgang.
Ik steek mijn hand op naar de barman die me negeert, en loop achter Arthur aan naar buiten.
|
|