| |
| |
| |
Frank Ligtvoet
De maquette
Er versicherte mir, daß ihm die Pantomimik dieser Puppen viel Vergnügen machte, und ließ nicht undeutlich merken, daß ein Tänzer, der sich ausbilden wolle, mancherlei von ihnen lernen könne.
- Heinrich von Kleist, Über das Marionettentheater
De telefoon gaat. Op het schermpje van het toestel verschijnt ‘CdP’, Chef de Poste. Gewoonlijk krijgt hij eerst de secretaresse, die de ambassadeur aankondigt, dus Henk Plak neemt meteen aan.
‘Henk?’ schettert het in zijn oor. De ambassadeur spreekt niet in de hoorn, maar in de speakerphone, zodat hij zijn handen vrij kan houden. Voor wat, vraagt Henk zich even af. De stem klinkt hard en metalig, te luid in ieder geval voor iemand met zo'n bescheiden postuur.
‘Henk, ik heb toestemming gekregen.’
‘Gefeliciteerd, Han,’ zegt hij. Ze noemen elkaar op de ambassade in weerwil van de verhoudingen bij de voornaam.
Na eindeloos bakkeleien met Den Haag, waarvan wekelijks uitvoerig verslag werd gedaan in de stafvergadering, is het Han gelukt. Henk laat het feit in zijn hoofd weerklinken: Hare Majesteits Ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden te Washington, dr. Han Claessens, heeft van het ministerie van Buitenlandse Zaken toestemming gekregen zijn residentie te verbouwen! Welke bezwaren er aan diens huidige huisvesting kleefden had hij zo gauw niet geweten, maar misschien waren die alleen te begrijpen door hen die in schaal achttien en hoger waren ingedeeld.
‘Jij,’ zegt de ambassadeur alsof het om een beloning gaat, ‘zal natuurlijk een grote rol spelen. Jij en Cathy.’ Cathy is Hans tweede vrouw en Henk is wat met een Duits aandoende titel officieel heet: Ambassaderaad voor Pers en Culturele Zaken, maar in de wandeling cultureel attaché wordt genoemd. (‘pcz’ lichten de schermpjes
| |
| |
van de telefoontoestellen van de anderen op, als hij ze belt. Schaal veertien, denken ze dan.)
‘Graag,’ zegt hij, ‘weet Cathy het al?’
‘Ja,’ antwoordt Han, ‘ze is dolblij. Ze heeft al allerlei ideeën voor de keuken.’
Hij zegt dat laatste achteloos en dat verbaast Henk, omdat Cathy's ongenoegen met het keukenpersoneel en in het bijzonder met de Belgische chef zo hoog is opgelopen dat er sprake was van een klein schandaal dat zelfs De Telegraaf heeft gehaald.
‘Morgen om negen uur zie ik je op mijn kamer. Cathy is er ook.’ Hij verbreekt de verbinding. Henk legt de hoorn op de haak.
‘Ida,’ roept hij door het gat van de deur naar de kamer van zijn secretaresse, ‘bel jij Wheelock van de National Gallery voor morgen af? Ik moet bij de ceedeepee zijn. De verbouwing gaat door.’ Hij moest eigenlijk met de conservator Nederlandse kunst overleggen over de receptie bij de opening van de Albert Cuyp-tentoonstelling. Even later hoort hij haar met haar dikke accent: ‘I am sorry, sir, but I have to cancel Mr. Plak's appointment with you for tomorrow. He has an important meeting with the ambassador about the renovation of the ambassador's residence.’
Verdomme, denkt hij. Als ze uitgesproken is, laat hij haar weten dat ze de reden er niet bij had hoeven zeggen. Verschrikt steekt ze haar hoofd om de deur.
‘Sorry, hoor.’
De borrel bij de Duitse collega's gisterenavond is uit de hand gelopen en hij zit verkaterd in een stoel van het enorme ivoorkleurige bankstel in Hans werkkamer. Aan de muur hangen werken van aboriginals, die de ambassadeur heeft meegetroond van een eerdere post aan de andere kant van de wereld. De duizenden vlekjes en puntjes waaruit de schilderijen zijn opgebouwd maken Henk misselijk, maar hij kan daar niet aan toegeven. Hij concentreert zich op het echtpaar op de bank onder de schilderijen. Wat klein zijn ze toch, denkt hij, en het lijkt alsof ze tijdens het gesprek steeds kleiner worden. Hij vervloekt de schnaps.
Cathy spreekt en Han spreekt. Het lijkt een toneelstukje dat ze gisterenavond hebben gerepeteerd en nu voor hem opvoeren. ‘We denken aan...’ zegt zij, of: ‘We willen...’ zegt hij, en dan volgt een reeks kleuren, meubelstukken, kunstwerken, stoffen, maten of wat er maar net aan de orde is. Als er voor Henk in dit huis-, tuin- en keukentheater nog een rolletje is weggelegd, is het dat van de bode of de aangever. Hij noteert zo af en toe wat.
| |
| |
‘Laten we afspreken dat Cathy en jij volgende week naar Den Haag gaan om de dingen een beetje in detail te bespreken,’ wil Han het gesprek afsluiten. Als Henk tegenwerpt dat hij een reis naar New York heeft gepland en dat hij zijn afspraken al gemaakt heeft, geeft de ambassadeur geen haarbreed toe: ‘Ach, dan gaat, hoe heet ze, Marloes toch, of Ida.’
Marloes, zijn vice-consul (schaal twaalf), is zo'n optimistisch, blond bz-meisje van middelbare leeftijd, dat hij voor mensen die er werkelijk toe doen altijd verborgen houdt. Dat zij naar New York zou gaan, kan hij zich niet voorstellen. Wat een schade zou dat betekenen voor de contacten die hij in drie jaar heeft opgebouwd en gekoesterd. Wie zou hem daarna nog serieus nemen! Van Ida kan al helemaal geen sprake zijn. Zij is niet eens een uitgezonden medewerkster, maar een ‘lokaaltje’, zoals het ter plaatse geworven personeel wordt genoemd.
Wanneer hij het ambassadeursechtpaar verlaat, zegt Han: ‘Ja, die moffen hebben de naam niet, maar ze weten er wel raad mee.’ Hij geeft hem een schouderklopje. Hoe weet hij dat Henk bij die receptie was?
Hij zit achter zijn bureau en weet niet goed wat hij met zijn reis naar New York aan moet. Naar Barbara Hunt van Artists Space, naar Paola Antonelli van het Museum of Modern Art of naar Mary Sabbatino van Galerie Lelong kan hij Marloes toch niet laten gaan. Walter Liedtke van het Metropolitan gaat nog net, denkt hij, die heeft al heel wat diplomaten voorbij zien komen, die is wel wat gewend. De dienstreis moet maar worden uitgesteld, denkt hij op het moment dat Marloes binnenkomt. Hij heeft met haar te doen. ‘Ledig’ noemen de Duitsers iemand die ongehuwd is en dat is zij: zij is volkomen ledig gebleven, terwijl haar hele volle rozige lichaam ervoor gemaakt lijkt te zijn om gevuld te worden, en niet alleen met voedsel, zoals zij denkt.
Ze doet haar mond open en door zijn kloppende hoofdpijn heen hoort Henk: ‘Ik liep net Han tegen het lijf en hij vroeg me je reis over te nemen. Geweldig, dank je wel. Wat een uitdaging. Ik vroeg Ida even me je schema door te mailen. Wanneer kun je me briefen?’
Wanneer kun je me briefen? Wat valt er te briefen? denkt Henk. Marloes heeft rechten gestudeerd in Utrecht. Bij bz heeft ze handelswerk in Singapore gedaan, Westelijk Halfrond in Den Haag, Vijfde Commissie bij de vn en nog zo wat in de wereld. Ze weet niets van cultuur en helemaal niets van de mensen in de kunstwereld en hun mores. Er is geen beginnen aan dit ledige oude meisje te
| |
| |
informeren over wat dan ook. Word ziek, denkt hij. Ga dood, denkt hij. ‘Laten we morgen maar even praten,’ zegt hij.
Cathy grijpt hem met haar kleine linkerhand bij zijn pols, terwijl ze met de rechter het plastic glaasje champagne in de lucht heft. Ze zitten naast elkaar op het bovendek van de 747 van de klm op weg naar Nederland. Hij aan het gangpad, zij aan het raam.
‘Op de goede afloop,’ zegt ze. Hij lacht en hij knikt.
‘Weet je,’ zegt ze, ‘ik voel me altijd zo op mijn gemak bij jullie. Gewoon gezellig, en gemakkelijk.’ Ze zucht.
‘Jullie?’ vraagt hij.
‘Nou ja, je weet wel. Je hebt toch vriendjes?’
‘O, dat bedoel je,’ zegt hij.
Zo zitten ze dus naast elkaar. Zij een uitgezonden secretaresse die een ambassadeur aan de haak heeft geslagen en hij een homoseksuele diplomaat van bijna vijftig die ‘kunst doet’ en dus nooit ambassadeur zal worden. Hij heeft zich daarbij neergelegd en zich niet helemaal tegen zijn zin tot kunstpaus binnen bz ontwikkeld: na zo'n vijfentwintig jaar kent hij vrijwel iedereen in Nederland en via hen weet hij meestal snel wie ertoe doen in de steden waar hij terechtkomt. Het is dan misschien geen serieuze positie binnen de dienst, erbuiten heeft het wel enig aanzien, gelooft hij.
Cathy slaat een Architectural Digest open en toont een foto van een interieur.
‘Dat is een goed idee met die gordijnen. Vooral in de keuken.’ Met haar roodgelakte nagel gaat ze over het papier om het detail aan te wijzen. Hij ziet niet wat ze bedoelt.
‘Een geweldig goed idee,’ zegt hij.
Hij denkt aan Marloes die nu haar intrek wel genomen zal hebben in Plaza Fifty, een non-descript hotel in Midtown bij Lexington Avenue. Iedereen zit er altijd, ook ‘de collega's die bij de pv moeten zijn’, had ze doelend op de Permanente Vertegenwoordiging bij de vn gezegd, en daarom zit ze er. Morgenochtend ziet ze Paola Antonelli, die wil spreken over de mogelijkheid om het nieuwe café van het MoMA net als het oude in te richten met Nederlands design. Hij heeft ontwerpster Hella Jongerius en de directeur van het Nederlands Architectuurinstituut, Aaron Betsky, als adviseurs genoemd.
(Hij herinnert zich hoe ze alles wat hij zei heel precies opschreef:
‘Betsky, hoe spel je dat?’
‘B, e, t, s, k, Griekse y,’ zei hij, ‘en voor geld moet ze dan praten met de Mondriaan Stichting.’
| |
| |
‘Met Melle Daamen,’ zei ze tevreden omdat ze de naam van de directeur kende.
‘Nee Gitta Luiten, de nieuwe directeur.’
‘O, ja,’ zei ze, ‘met ui?’)
Cathy lijkt zijn gedachten te hebben gelezen: ‘Denk je dat de Mondriaan Stichting uit hun internationale potje subsidie voor ons project heeft? Wie komt er al niet bij ons over de vloer? Directe kunstpromotie zou ik zeggen.’
‘Ja, wie weet,’ houdt hij af, zonder resultaat.
‘Laten we als we terug zijn maar schrijven. Of wou je bellen?’
Hij hoopt dat deze gedachte voor ze terug in Washington zijn vergeten is, zoals veel van haar ideeën opkomen, bloeien en dan voor eens en altijd vergaan. Hij hoort het hoongelach van de commissie internationaal al: ‘Vraagt Plak geld aan voor de verbouwing van een huis van een ambassadeur!’
Ze spreken op het ministerie over de mogelijke architecten voor de verbouwing. Cathy heeft zich goed voorbereid en praat over de kandidaten alsof ze er iets van weet.
‘Winy Maas, een moeilijke jongen die helemaal in concepten denkt,’ zegt ze tegen De Beers, de baas van de Dienst Huisvesting Buitenland. ‘Ik weet niet,’ speelt ze, ‘of ik in een concept wil wonen.’ Dan kijkt ze Henk aan: ‘Trouwens wel een lekker ding, die Winy.’
Serieus gaat ze tegen De Beers verder over Winka Dubbeldam, Ben van Berkel en Rem Koolhaas. Dan laat De Beers de naam van een zekere Walter van Kralingen vallen, die volgens hem ook prachtig werk heeft verricht in Delhi en Caïro. Hij laat wat foto's zien: veel donkerblauw en veel licht hout, ziet Henk, smaakvol op de manier van de business-classlounge van de klm op Schiphol. Dodelijk saai dus, maar hij houdt zijn mond. Ondanks Cathy's reserves komen ze niet van die naam af. Er ontstaat een heen en weer waar Henk voor spek en bonen bij zit. Gedachteloos schenkt hij zichzelf nog maar eens koffie in uit een witte kan.
‘Wij ook,’ zegt Cathy.
Wie wij, denkt hij, waren wij tot nu toe niet steeds wij? Hij vervult zijn taakje een beetje aangeslagen en kijkt daarna naar buiten: over het Malieveld hangt een wollige mist die het late zware groen van de zomer verzacht. Cathy en De Beers praten over keukens, over fornuizen en ovens. ‘Van Kralingen is een meester waar het keukens betreft,’ sluit De Beers af. Dan wordt het woord weer tot Henk gericht.
| |
| |
‘Voor de keuze van de aannemer kom ik graag over,’ zegt De Beers. ‘Kun jij te gelegener tijd offertes aanvragen bij drie aannemers ter plaatse. Ik zal dan met ze spreken.’
‘Aannemers zoeken?’ vraagt hij. ‘Dat lijkt me meer iets voor de kanselier.’
‘Nee, gekkie,’ zegt Cathy, ‘dat kun je toch niet overlaten aan iemand in schaal tien. Het gaat om onze residentie!’
‘Misschien heb je wel gelijk,’ hoort hij zichzelf zeggen.
Als ze later op het binnenterras van winkelcentrum Babylon samen koffie drinken, sist Cathy plotseling: ‘Mathilde, daar komt Mathilde.’
Ze pakt de menukaart en draait haar hoofdje erin, zodat ze niet door Mathilde gezien kan worden. Maar het is te laat. De statige vrouw, de ex-vrouw van Han, loopt kaarsrecht langs hun tafeltje en zegt zonder haar pas te vertragen en zonder naar Cathy te kijken zacht maar verstaanbaar: ‘Kleine hoer.’
Cathy zit versteend op haar stoeltje, wordt dan rood en verheft zich langzaam: ‘Kleine hoer? Kleine hoer? Wat...’ Haar stem zwelt aan. Er beginnen mensen op te kijken. Henk pakt haar bij haar schouders en duwt haar terug in haar stoel.
‘Hou je mond,’ zegt hij, ‘hou je mónd. Je hébt hem toch? Jíj hebt hem toch?’
Hij ziet de majestueuze rug van de vrouw bij de bloemenstal naar links draaien en richting station verdwijnen. Jezus, denkt hij, Han had wel een kolossale vrouw. Wat dat betreft past Cathy wel beter bij hem.
's Avonds doet Marloes telefonisch verslag van de eerste dagen in New York. Het gaat uitstekend, beter dan hij ooit had kunnen denken, beter dan hij eigenlijk wil.
‘Wat een enige meid, die Paola. Ze nodigde me uit voor een lezing van Calatrava op Columbia.’ Paola kende de architect en na afloop was Marloes mee geweest naar een kleine receptie bij iemand thuis: ‘Iets van Gun heette ze, geloof ik. Ze deed iets bij het MoMA. In een geweldig appartement op Park Avenue.’
‘Gund, zal het wel geweest zijn, Agnes Gund, de presidente van de Board,’ zegt hij gelaten.
Ze verhaspelt nog een aantal namen van mensen die hij graag had leren kennen. Terwijl ze enthousiast voortspreekt over haar successen, die zij niet als zodanig inschat maar hij des te meer op hun waarde kan bepalen, voelt hij hoe jaloers hij wordt. En hoe onzeker. Als Marloes, of all people Marloes, in de smaak valt bij al die
| |
| |
mensen, wat betekent dan hun waardering voor hem? Wint Marloes in één dag wat hij in drie jaar dacht te hebben veroverd?
Hij vertelt haar over Cathy, De Beers en natuurlijk over Mathilde en daarna over wie hij in de gangen van het ministerie allemaal is tegengekomen en wat die hebben gezegd en wat ze over anderen hebben gezegd en wat er op hun beurt weer door nog weer anderen over hen werd gezegd, een bz-roddeltraditie waar hij niet aan kan ontsnappen.
‘Het is altijd fijn om op het ministerie te zijn,’ zegt Marloes zonder een spoor van ironie. ‘Ben je nog bij personeelszaken langs geweest?’ vraagt ze.
Cathy en Henk lopen de volgende dag over de Keizersgracht van Metz naar het Vormgevingsinstituut.
‘Dat is niet veel meer,’ zegt ze over warenhuis Metz. ‘Een soort dure Bijenkorf. Het heeft toch niets van Harrods of Saks of het KaDeWe.’
‘Kaadeewee?’ vraagt hij.
‘Kaufhaus des Westens in Berlijn. Ken je dat dan niet?’ zegt ze verwijtend.
Na lang wachten gaan de deuren van het instituut open. Ze geven toegang tot een grote hoge ruimte, waarin ze verdrinken. Omdat Henk er eerder is geweest, weet hij dat ze onder de industriële trap door moeten en de reusachtige, metaalkleurige deuren daaronder moeten openen om in een volgende ruimte terecht te komen, die dienstdoet als secretariaat en als leeszaal. Van de mensen die her en der verspreid zitten valt niet uit te maken wie hier werkt en wie op bezoek is: iedereen is in het zwart gekleed en niemand kijkt op. Henk heeft een tweed jasje aan en Cathy een groen mantelpakje.
‘De enige die zich hier op haar gemak had gevoeld was Leni Riefenstahl,’ fluistert hij bemoedigend tegen de hier helemaal petieterige Cathy. Zelfs hij die een normaal postuur heeft, voelt zich hier een dwerg. Ze reageert niet.
Directeur Jan Staal komt nadat ze een tijdje verloren hebben staan wachten joviaal op Henk af. Ze kennen elkaar van de jaarlijkse pcz-conferentie, waar de culturele mensen van de consulaten en ambassades vertegenwoordigers van de kunstwereld ontmoeten. Na het gewone introductieritueel neemt hij de gasten mee naar zijn kantoor - iets kleiner dan de vorige ruimtes - dat voor de helft gevuld is met een oversized bureau, waaraan hij aan de tuinkant gaat zitten en de bezoekers zonder schroom tegenover zich laat plaatsnemen zodat ze in het helle licht moeten kijken.
| |
| |
‘Ja,’ zegt Staal nadat Cathy haar verhaal over de residentie heeft gedaan, ‘wij zijn niet voor de dingen als zodanig, maar voor het denken over de dingen. Meubels, materialen, stoffen, objecten dus, vind je in winkels en catalogi. Wij vragen ons hier af waarom de dingen zijn zoals ze zijn, van welk discours ze deel uitmaken, om het zo maar eens te zeggen.’
Hij praat zo nog een tijdje door, maar Cathy die zich zichtbaar ergert, onderbreekt hem: ‘Dan hebben we dus niets, helemaal niets aan dit instituut.’
Uit haar toon valt niet direct op te maken of zij met ‘we’ Henk en zichzelf bedoelt of de hele Nederlandse samenleving.
Als Jan hen uitlaat, neemt hij Henk even terzijde en vraagt: ‘Wie is toch die Van Kralingen?’
‘Geen idee,’ antwoordt hij.
Na een beleefdheidsbezoekje aan wat formeel zijn hoogste baas op het ministerie is, Karel Bertrams, hoofd van de Dienst Culturele Samenwerking, Onderwijs en Onderzoek, kortweg dco genoemd, neemt hij de lift naar personeelszaken waar alleen Charles de Mol op zijn kamer zit. Hij is van Henks leeftijd, heeft met hem het klasje doorlopen en is na een rampzalig verlopen plaatsing in Marokko hier even op deze afdeling gestald. Met zijn blauwe ogen kijkt hij Henk door zijn stalen brilletje onderzoekend aan.
‘Zoooo,’ zegt hij, ‘de oude mevrouw Plak komt op visite.’
‘Ik kom even aanwaaien, Molletje,’ zegt Henk. ‘Waar is de rest?’
Hij geeft geen antwoord op de vraag, maar trekt Henk samenzweerderig aan zijn arm naar de gang. Hij wijst naar het kopieerapparaat waar een lange, mooie jongen aan het werk is.
‘Zo stomen wij de nieuwe generatie klaar,’ zegt hij. ‘Met veel handwerk, heel veel handwerk.’ Hij gilt de gang in: ‘Ik heb straks ook nog enige lichte handwerkzaamheden voor je.’ De jongen draait zich langzaam om en lacht zijn tanden bloot. Henk geneert zich.
‘Dat loopt allemaal vrij rond. Je wordt er toch niet goed van,’ verzucht Charles.
Terug op de kamer zegt hij: ‘Ze zijn op cursus, computer of internet, weet ik veel.’
Henk vraagt hem na wat los geklets welke plekken binnen afzienbare tijd vrijkomen. Zijn overplaatsing laat immers niet al te lang meer op zich wachten.
‘How 'bout Kiev? Helsinki?’ Charles noemt nog een paar weinig aantrekkelijke plaatsen.
‘Parijs komt toch vrij?’
| |
| |
‘Ja, dat komt vrij, maar dat is door die zak van Bertrams aan ocw weggegeven, kunnen ze laten bezetten door kunstkenners. Samenwerking met het veld heet dat, nieuw beleid, de leuke plekken worden straks allemaal door niet-diplomaten bezet en onze mensen moeten naar de apenlanden.’
Ze praten nog even over Marloes. Henk weet dat Charles ‘dol’ op haar is, dus hij spreekt in lovende termen over haar. Hij vertelt zelfs over haar succes in New York.
‘Geef haar een kusje op haar voorhoofd,’ zegt Charles als hij weggaat.
Het kan niet, maar het is echt waar: Cathy wordt steeds kleiner. En haar man ook. Op de vlucht terug dacht hij het al, maar wanneer hij ze, op weg van het vliegveld naar de ambassade, samen op de achterbank van de dienstauto ziet zitten, weet hij het zeker. Ze zijn zeker tien centimeter korter dan voor de reis. Hij kijkt naar opzij, naar Arnold de chauffeur, maar die heeft blijkbaar niets vreemds opgemerkt.
‘Wat hadden we het heerlijk, hè Henk,’ piept ze.
‘En veel gedaan ook,’ antwoordt hij.
Als hij op zijn afdeling komt, ziet hij Marloes en Ida op zijn kamer. Het is aan het eind van de middag en ze hadden hem niet meer verwacht. Marloes zit op zijn stoel en hij zegt als hij binnenkomt: ‘Zo, zo.’ Verschrikt staat ze op en excuseert zich. Daarna doet ze opgewonden verslag van haar New Yorkse avonturen. Het kost hem moeite ernaar te luisteren.
‘Ik hoop dat je ook een geschreven verslag maakt,’ zegt hij koud. Het lukt hem niet iets aardigs te zeggen. Teleurgesteld verlaat ze de kamer. Die rug, denkt hij, met die afhangende schouders.
Hij luistert zijn antwoordapparaat af, maar na het tweede bericht van zijn New Yorkse contacten ‘how nice’ en ‘how effective’ Marloes is, stopt hij ermee. Morgen kan hij dat hopelijk beter verdragen.
Hij belt de kanselier en krijgt een antwoordapparaat en spreekt in: ‘Koos, ik heb drie aannemers nodig voor de verbouwing van de residentie. Heb jij een paar namen?’
Van Kralingen is geweest en drie dagen zijn de gladde en charmante architect, Cathy - die weer verder gekrompen lijkt - en Henk samen opgetrokken. Als Henk het goed begrepen heeft, blijft alles zoals het was, maar dan nieuw.
Cathy is heel enthousiast en vraagt hem waar hij steeds zo bang voor is geweest: ‘We moeten een aanvraag bij de Mondriaan Stich- | |
| |
ting indienen voor subsidie van de inrichting. Doe jij dat?’
‘Ze doen alleen openbare dingen,’ sputtert hij tegen, maar er is geen houwen aan.
's Avonds belt Han hem thuis op. Hij heeft vermoedelijk van Cathy over Henks terughouding over de aanvraag gehoord: ‘Ik begrijp je wel,’ zegt de ambassadeur vriendelijk, ‘maar die stichtingen en fondsen zijn instrumenten van de overheid. De Mondriaan Stichting is toch geen vriendenclubje dat geld aan allerlei particulieren uitdeelt. MoMA, de residentie van een ambassadeur, het gaat om gebouwen met een uitstraling.’
Wat hij zegt heeft geen betekenis, of heeft zelfs een tegengestelde betekenis, maar Henk belooft die brief te schrijven en Van Kralingen te vragen de tekeningen erachteraan te zenden. Hij vraagt zich af of hij vóór de aanvraag de Stichting bereikt, Gitta Luiten moet bellen om er afstand van te nemen. Na enig nadenken besluit hij dat niet te doen; het risico is te groot dat zijn gebrek aan loyaliteit niet geheim blijft en in Washington bekend wordt.
‘Ik had Mary net aan de lijn. Ze vraagt me of ik naar de opening van Appel kom.’
‘Mary?’ vraagt Henk aan Marloes.
‘Mary Sabbatino van Lelong in New York,’ antwoordt ze. Het steekt hem niet alleen dat de uitnodiging aan haar is gericht, ook de gemeenzaamheid waarmee ze de galeriehoudster bij haar voornaam noemt ergert hem. Hij kan moeilijk zeggen dat zij niet mag en dat hij gaat. En hij voelt er ook niks voor met haar mee te gaan.
‘Tja, dat moet dan maar,’ zegt hij ten slotte.
‘Vind je het goed als ik er nog wat afspraken aan vast plak?’ Ze wil een paar mensen die zij vorige keer zijdelings heeft ontmoet beter leren kennen: Ray Gastill van het Van Alen Institute, Laurie Uprichard van Danspace, George Steel van het Miller Theatre en zo nog wat figuren uit de kunstwereld. Hij staat versteld van de namen en de instellingen die ze heeft opgeschreven; ze zijn allemaal goed, echt goed.
‘Dat moeten we nog maar even laten,’ zegt hij dunnetjes. Hij kijkt haar neutraal aan en geeft verder geen commentaar. Daar gaat ze weer met haar rug. Even denkt hij haar terug te roepen en haar alsnog toestemming te geven, maar hij doet het niet.
Nog geen uur later staat Han in zijn deur. Henk hoort eerst niet wat hij zegt, omdat ook hij weer kleiner is geworden; hij schat hem nu op één meter twintig.
‘Dat kan natuurlijk niet,’ zegt hij.
| |
| |
‘Wat?’ vraagt Henk, ‘ik heb je niet goed verstaan.’
‘Marloes gaat niet voor een enkele opening naar New York, zei ik. Ze liet me een heel aardig lijstje met namen zien van mensen die ze kan bezoeken. Laat haar nou maar een paar dagen dollen met die artiesten. Heeft ze ook eens wat.’
Hij draait zich om en loopt met kleine, felle pasje weg.
Als Ida met een brief aankomt die Henk moet tekenen, vraagt hij: ‘Heb je ook niet het idee dat Han steeds kleiner wordt?’
Ze kijkt hem verbaasd aan: ‘Helemaal niet.’
Weer een uur later staat Cathy in de deur. Ze is woedend: ‘Nu krijg ik drie aannemers via de kanselier door. Jij had beloofd dat te doen. Hoe kan ik nu weten of die goed zijn.’
‘Ik had zijn assistentie gevraagd,’ liegt hij. ‘Uit enthousiasme heeft hij mijn taak blijkbaar overgenomen,’ slijmt hij.
‘Nou ja,’ zegt ze en loopt net als eerder haar man driftig weg.
Wat een dag, denkt hij, als hij om halfvijf de ambassade verlaat op weg naar een receptie bij de Saudi's. Alcoholvrij, dat wel.
Henk kijkt op de binnenplaats van de ambassade uit. Het sneeuwt. De witte dienstauto rijdt naar de hoofdingang en dus weet hij dat Cathy eraan komt. Ze weigert de personeelsingang aan de achterzijde van het gebouw te nemen. Arnold vindt het best. Van voor of van achter, het is mij om het even, had hij Marloes gezegd, die niet begreep waar Henk om moest lachen, toen ze hem dat vertelde.
Ida geeft hem de post aan. Er is een kopie van een brief van Karel Appel aan Han. Niets dan lof over Marloes. En er is een antwoord van de Mondriaan Stichting dat er niet om liegt. Voor de gelegenheid heeft niet de directeur, maar de voorzitter van het bestuur, een bankier, de afwijzingsbrief ondertekend.
‘Hebben Han en Cathy al een kopie?’ vraagt hij luidkeels.
‘Die zit in de interne post. Zoals afgesproken,’ roept Ida terug.
Meteen daarop gaat de telefoon. ‘CdP’ zegt het schermpje.
‘Henk, dat antwoord van de Mondriaan Stichting is schandalig,’ schalt het meteen, zonder introductie.
‘Ja, Han, schandalig.’
‘Zag je de ondertekening? Die lul zat in Beets, een flikkerdispuut.’ Na een korte pauze gaat hij door: ‘Jouw verzoek indertijd vond ik trouwens ook niet goed. Stom dat ik dat uit heb laten gaan.’
Henk zwijgt. Wat moet hij zeggen? Een paar maanden geleden was het nog een geweldige brief.
‘Ik zal Marloes vragen in mijn naam een bezwaarschrift op te stellen.’ Henk slikt even. ‘Zag je dat briefje van Appel trouwens? Je
| |
| |
hebt goud op je afdeling, puur goud.’ De ambassadeur verbreekt de verbinding. Hij blijft met de haak in zijn handen zitten tot het monotone gepiep uit de hoorn tot hem doordringt en hij ophangt.
‘Er zit een kist bij de post,’ zegt Ida die iets van zijn stemming heeft gevoeld en bezorgd haar hoofd om de hoek steekt. ‘Arnold bracht hem zojuist.’
Hij loopt haar kantoortje binnen en ziet een enorm houten krat. De afzender is ‘Van Kralingen, Architecten’. Het is de maquette van de residentie, weet hij. Arnold moet terugkomen om met een breekijzer het deksel van het gevaarte af te krijgen.
Voorzichtig proberen Ida en hij het schaalmodel aan het dak omhoog te trekken. Als ze het kartonnen huis er tot de helft uit hebben, breekt het dak los en zuigt het bouwsel zich weer terug in de kist. Ze kijken in de bovenverdieping met de slaapkamer voor de ambassadeur in de ene vleugel en het appartementje voor Hare Majesteit de Koningin, dat elke ambassade van enig belang dient te hebben, in de andere. Nu kunnen ze niet anders dan het schaalmodel aan de muren optillen, maar ook die breken een voor een af.
Marloes is uit haar kamer gekomen om het spektakel te aanschouwen en ziet de singels zitten die om het huis zijn geslagen en die Ida en Henk nu ook plotseling opvallen: ‘Moet je niet aan die linten trekken? Kijk, hier en hier,’ wijst ze ze aan. Ze heeft gelijk. Zonder moeite verschijnt het zwaar gehavende huis uit zijn omhulsel.
‘Ida, lijm,’ beveelt hij.
Juist als hij de onderkant van de eerste muur heeft ingelijmd en op zijn plaats probeert te zetten, komt Cathy binnen.
‘Weet je wie je gaat opvolgen?’ Charles de Mol laat in Den Haag aan de andere kant van de lijn een lange stilte vallen. ‘Je houdt je bek, hè,’ zegt hij dan. Na weer een stilte zegt hij eindelijk: ‘Marloes! Marloes volgt je op. Op uitdrukkelijk verzoek van de ceedeepee.’
Henk kijkt naar het provisorisch in elkaar gelijmde model van de residentie.
‘Ach, waarom ook niet,’ zegt hij mat.
‘En weet je al iets over mij?’ vraagt hij na een tijdje. Hij had uiteindelijk maar op pcz Helsinki en Athene, en bij dco zelf gesolliciteerd, al zat hij voor al die plekken wel een schaal te hoog.
‘We konden je in de eerste ronde niet plaatsen,’ zegt Charles.
Dat betekent dat niemand hem wilde hebben, weet hij, en dat hij maar moet zien wat er overblijft in de wereld, als er al iets overblijft.
‘Den Haag is ook leuk,’ zegt Charles.
| |
| |
‘Ja, Molletje, Den Haag is ook leuk,’ antwoordt hij.
Wat zal Han Claessens over me verteld hebben, denkt hij, toen zijn collega's uit Helsinki en Athene hem over mij belden? Het kan niet veel goeds zijn geweest. En wat zullen Marloes en Charles tegen Bertrams van dco hebben gezegd?
Bij de deur van zijn kantoor staan Han en Cathy. Ze zijn niet groter meer dan zo'n dertig centimeter. De krimp heeft goed doorgezet, denkt hij, als hij ze ziet.
‘Welkom,’ zegt hij, ‘hier is jullie huis.’ Hij geeft allebei een pink en met hun kleine handjes rond de onderste kootjes lopen ze gedrieën - Henk een beetje door zijn knieën gezakt - naar de gehavende residentie.
‘Mooi geworden, nietwaar,’ zegt Henk, terwijl ze voor de ingang staan.
‘Die Van Kralingen, die kan wat,’ piept Cathy. Ze kijkt door het keukenraam naar binnen. ‘De Beers had gelijk. Hij is een meester in keukens.’
‘Fijn dat het toch gelukt is met de Mondriaan Stichting,’ piept Han, ‘anders hadden we dit huis nooit zo mooi gekregen.’
Nu hij ze zo ziet staan, lijken ze hem nog net iets te groot voor de maquette. Hij vermoedt dat ze nog wel wat verder zullen krimpen.
‘Ik heb nieuws,’ zegt Marloes. Henk doet alsof hij van niets weet.
‘Maar je hebt het al van Charles gehoord. Ik had hem net aan de lijn.’
‘Het is een geweldige promotie voor je,’ zegt hij, ‘in één keer naar schaal veertien.’
Ze kijkt naar de maquette: ‘Vind je het niet jammer dat je dit project niet af kan maken?’
‘Ach, het is in goede handen als ik weg ben,’ zegt hij, ‘misschien wel betere.’
‘Gek hè, ik vond die contacten in de kunstwereld best wel leuk, maar met zoiets voel ik me toch meer op mijn gemak.’ Zij wijst naar de residentie.
Achter het keukenraam ziet hij Han en Cathy. Marloes kan hen niet zien. Ze passen nu voortreffelijk. Ze zwaaien even naar Henk. Is het een afscheid?
|
|