| |
| |
| |
Arnon Grunberg
Een gezond kind
De eerste tekenen dat Ivan anders was dan andere baby's - hij was genoemd naar Ivan Lendl, een tennisser, de tweede naam van de baby luidde: Lendl, en pas daarna kwam de achternaam, Legrand - openbaarden zich een paar uur na de geboorte.
De arts die had geholpen bij de bevalling zei, terwijl hij zijn jas alweer aanhad, dat de scheve mond bij zou trekken. ‘Maakt u zich geen zorgen,’ voegde hij eraan toe, ‘een gezonde, Hollandse jongen met alles erop en eraan.’ Toen ging hij naar huis.
Eerst had Isa, de moeder van Ivan, in haar woonkamer willen bevallen, dat was haar ook bijna gelukt, maar ze verloor zoveel bloed dat de vroedvrouw zich gedwongen zag een ambulance te bellen.
Toen ze Ivan eindelijk in haar armen hield, zei ze liefkozend tegen de baby: ‘De volgende keer ga ik meteen naar het ziekenhuis. Dat bespaart me een hoop lijden.’
Ze hield hem even van zich af om hem beter te kunnen bekijken, dat stukje vlees dat een paar uur daarvoor met veel moeite uit haar was gekropen, ze had er weinig van gemerkt want ze hadden in het ziekenhuis besloten haar te verdoven, en toen zei ze, eigenlijk tegen niemand in het bijzonder: ‘Die mond is inderdaad wel een beetje scheef.’
Een verpleegster die wat aan het rommelen was in de kamer ging zwijgend door met rommelen, maar voor ze wegging zei ze tegen Isa: ‘Nou, dan laat ik u alleen, als u me nodig heeft roept u me maar.’
Isa keek de slanke verpleegster na en drukte Ivan vervolgens zo dicht tegen zich aan dat hij begon te krijsen.
Toen Isa's moeder de volgende dag op bezoek kwam, zei ze, na één blik op de baby te hebben geworpen: ‘Dat kind is niet gezond.’
‘Dat zeg je omdat je jaloers bent, mama.’
‘Waar zal ik de bloemen zetten?’ vroeg Isa's moeder die zich had voorgenomen geen ruzie te maken met haar dochter.
| |
| |
‘Waarom heb je bloemen meegebracht? Ik ben toch niet ziek.’
‘Als je naar het ziekenhuis gaat,’ zei Isa's moeder, ‘neem je bloemen mee.’
Ze zette het bosje witte rozen op het nachtkastje, schikte ze en wierp toen weer een blik op haar kleinzoon.
‘Kijk dan eens goed naar hem,’ zei Isa's moeder, ‘dit is de monsterlijkste baby die ik ooit heb gezien. Zijn mond staat scheef, hij heeft een hazenlip, van een neus is praktisch geen sprake, hij is kaal en hij heeft flaporen.’
‘Mama,’ zei Isa, ‘dat zeg je omdat je jaloers bent.’
Isa's moeder was niet verbitterd geraakt, ze was het altijd al geweest. ‘Het boze oog is op hem gevallen,’ zei Isa's moeder. ‘Ik heb je gezegd, neem geen kind zonder man. Sommige vrouwen kunnen een kind zonder man opvoeden. Jij kan nog geen tekkel alleen opvoeden. En dit is geen normaal kind, dit is een gehandicapt kind, dit is een monster van een kind. Als je geluk hebt wordt hij niet oud.’
‘Mama,’ zei Isa, ‘dat soort dingen moet je niet zeggen. Dat vind ik niet prettig. Als je dat soort dingen zegt, heb ik liever dat je weer gaat. Het is wel je kleinzoon.’
‘Ik ga al,’ zei Isa's moeder. ‘Ik ga al, want ik kan niet naar hem kijken, dat doet me gewoon pijn. Als ik hem zie word ik depressief. Weet je hoe je hem gaat noemen?’
‘Ivan,’ zei Isa, ‘Ivan Lendl.’
Haar moeder keek Isa met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Lendl? Is dat een naam? Voor een kind?’
‘Ja, mama,’ zei Isa, ‘Lendl is een naam.’
Isa's moeder gaf haar dochter een vluchtige kus en toen ging ze ervandoor. Op het perron waar ze moest wachten op de metro werd ze bevangen door het idee dat haar kleinzoon monsterlijk was. Ze moest even gaan zitten om eraan te wennen. ‘Nou ja,’ zei ze tegen zichzelf, ‘ik heb al zoveel meegemaakt, dit kan er ook nog wel bij.’
In het ziekenhuis pakte Isa Ivan op en fluisterde: ‘Mijn moeder is gewoon jaloers. Ik vind je heel mooi. Ik vind je de mooiste baby van de wereld.’ Daarop begon Ivan hartverscheurend te krijsen, maar dat was natuurlijk toeval. Er liep ook wat melk uit zijn mond. Ivan dronk gretig, maar hij had moeite zijn voedsel binnen te houden.
Nadat Isa hem twintig minuten op zijn rug had geklopt kalmeerde de baby een beetje en viel in slaap.
Isa bestudeerde haar baby nog eens, met de woorden van haar moeder in haar achterhoofd. Het leek wel, dat moest gezegd, alsof zijn ene oog niet goed openging, het leek alsof de hele linkerkant van zijn gezicht langdurig klem had gezeten. ‘Toch,’ zei ze zacht,
| |
| |
‘vind ik jou de mooiste van de wereld.’
En ze gaf baby Ivan wat zoentjes op zijn buik.
Zelf was Isa ook niet bijster mooi, maar haar mond zat in ieder geval niet scheef en ook verder was ze verre van gehandicapt. Wel tamelijk gezet, maar niet gehandicapt.
Als tiener was ze verliefd geweest geweest op Ivan Lendl. Als ik een kind krijg, had ze zich toen al voorgenomen, noem ik hem Ivan Lendl. Als tiener zat ze dagenlang voor de televisie om naar tennissen te kijken, vooral als Ivan aan de beurt was. Haar kamer hing vol met fotootjes van Ivan, een keertje had ze hem de hand gedrukt en hij had haar een gesigneerde foto gegeven. Een gelukkig moment was dat geweest in het leven van Isa.
Zelf tenniste ze niet. Ze was als tiener ook al tamelijk gezet geweest, vooral bij haar kuiten. Tijdens gymles werd ze veelvuldig geplaagd. In de kleedkamer zeiden meisjes tegen haar: ‘Het lijkt wel alsof er een waterreservoir in je kuiten zit.’ Ze besloot alleen nog in lange broek te gymen.
Bij haar moeder beklaagde ze zich over haar kuiten, maar die zei: ‘Een man kijkt niet naar de kuit, een man kijkt naar de tiet, en die tieten van jou mogen er zijn.’
Voor Isa naar huis mocht met baby Ivan liet ze hem voor de zekerheid nog eens onderzoeken door een arts. Na afloop van het onderzoek zei de arts: ‘Als hij iets ouder is kunnen we die hazenlip wel proberen te repareren. Nu zou ik maar gewoon even afwachten. Geen zorgen, mevrouwtje, baby's kunnen veel hebben.’ Hij keek nog even naar de grote borsten van Isa en lachte vriendelijk voor hij opstond om aan te geven dat het gesprek was afgelopen.
Als zestienjarige had Isa bijna iedere nacht gedroomd over operaties waarbij haar borsten verkleind zouden worden. Haar moeder voelde niets voor zo'n operatie, die zei: ‘Wees blij dat je daar wat hebt zitten.’
Met de baby en een weekendtas ging Isa naar huis. Ze nam de metro. ‘Nu,’ zei ze tegen de kleine Ivan, ‘zul je je vader ontmoeten.’
De vader van baby Ivan was de buurman van Isa, een gescheiden loodgieter die tegen haar had gezegd: ‘Isa, meisje, ik wil best een kind bij je maken, maar weet dat ik er al twee heb, en ik heb nog mijn caravan in Frankrijk, ik ga me voor jou niet uit de naad werken. Het wordt jouw kind. Het blijft jouw kind.’
Isa had dat niet erg gevonden, Isa wilde heel graag een kind, van alles wat ze wilde, wilde ze het liefst een kind. Ze was achtentwintig, ze kon niet meer wachten.
Van huis uit was ze antropologe, ze had onderzoek gedaan naar
| |
| |
de cultuur van loodgieters, de titel van haar afstudeerscriptie luidde: ‘De loodgietercultuur, een poging tot ontmythologisering.’
Door haar onderzoek was ze bevriend geraakt met een paar loodgieters, onder wie haar buurman. Eigenlijk wist ze niet goed wat er eerst was geweest, het erotische contact met de buurman of haar onderzoek naar de cultuur van loodgieters.
Toen Ivan bijna vijf was twijfelde niemand, behalve zijn moeder, meer aan zijn status van monster. Kinderen op straat riepen hem na, vrouwen, vooral aanstaande moeders, schrokken zich dood als ze hem achter op de fiets van Isa zagen zitten, en liepen of fietsten zo snel mogelijk weer door, alleen een paar huisvrienden die de moeite hadden genomen ondanks zijn uiterlijk in het universum van Ivan door te dringen zeiden: ‘Nou ja, hij heeft wel een lief karakter.’
Dat was een leugentje om bestwil, want een lief karakter had hij ook niet. Het beste wat over hem gezegd kon worden was dat hij niet mank liep.
Hij was vanwege zijn scheve mond moeilijk te verstaan en als mensen hem niet meteen begrepen, waar ze betrekkelijk weinig aan konden doen, begon hij te schreeuwen en met dingen te gooien. Vervolgens barstte hij in een jammerlijk gehuil uit dat op slechte dagen wel een halfuur kon duren. Ook had hij regelmatig ademnood en zijn moeder moest hem dan aansluiten op een zuurstoffles. Maar Isa hield van hem, zoals ze nog nooit van iemand had gehouden en vaak zei ze tegen Ivan: ‘Jij bent de mooiste jongen van de wereld.’ En dan antwoordde Ivan met zijn scheve mond en zijn vrijwel neusloze gezicht: ‘Ja, mama, dat ben ik. Maar jij bent ook heel mooi, daarom wil ik met je trouwen.’
Ivan was geopereerd aan zijn hazenlip, maar die operatie was voor tachtig procent mislukt. Vanwege leerproblemen zat hij op een speciale school. Daar liepen veel monsterlijke kinderen rond, maar Ivan was veruit de monsterlijkste.
Een arts had met een zorgelijk gezicht tegen Isa gezegd: ‘Soms kunnen kinderen met dit soort afwijkingen wel twintig jaar worden.’
Toch was Isa gelukkig. Ze had een kind gewild, dat had ze gekregen. Eigenlijk ontbrak er maar één ding aan haar geluk: nog een kind, een gezond kind.
Tegen haar moeder zei Isa: ‘Ik weet nu hoe het is om een ziek kind te hebben, en dat is, ondanks alle problemen, toch de hemel op aarde. Nu wil ik nog weten hoe het is om een gezond kind te hebben. Want als een ziek kind al bijna de hemel op aarde is, dan zal een ge- | |
| |
zond kind wel helemaal fantastisch zijn.’
‘Je bent niet goed wijs,’ zei haar moeder, ‘ik waarschuw je.’
Maar Isa was een koppig mens, en op een avond toen Ivan lag te slapen in zijn bedje dat naast haar bed stond - omdat ze toch geen man had, dacht Isa, kon Ivan net zo goed bij haar in de kamer slapen - belde ze bij de loodgieter aan.
Hij deed open in zijn pyjama, zodra hij thuiskwam van zijn loodgieterswerkzaamheden ging hij onder de douche staan en trok zijn pyjama aan. Als hij niet hoefde te werken liep hij de hele dag rond in zijn pyjama, als hij naar de supermarkt moest deed hij zijn ochtendjas aan. De caissières waren daar intussen volledig aan gewend geraakt.
‘Echt goed leven,’ zei hij tegen vrienden die één keer in de drie weken langskwamen om te kaarten, ‘doe je in je pyjama.’ En dan knikten zijn vrienden.
‘Wat moet je?’ vroeg de loodgieter aan de moeder van zijn kind en zijn buurvrouw, want dat laatste was ze ook nog altijd. ‘Het is bijna halfelf.’
Om zijn zoon Ivan bekommerde hij zich niet, maar dat was niet erg, dat had hij al voor de conceptie aangekondigd. Dus daar was Isa op voorbereid geweest.
‘Ik wil zo graag nog een kind,’ zei Isa, ‘maar nu een gezond kind.’
‘Nog een?’ zei de loodgieter, en hij keek op zijn horloge. ‘Alsof deze zo goed gelukt is.’
Maar als Isa een plan had liet ze zich daar door niets en niemand meer van afbrengen.
‘Ik wil nog één kind,’ zei ze, ‘een gezond kind, maar ik wil dat hij dezelfde vader heeft als Ivan. Dus ik zou je om een gunst willen vragen.’
De loodgieter, die overigens Jan heette, hees zijn pyjamabroek op. Hij was niet jong, had al lang geen erotisch contact meer gehad, maar mooier was Isa er niet op geworden, haar tieten waren nog steeds groot, dat wel, maar was dat voldoende, overwoog Jan.
‘Meisje toch,’ zei Jan, ‘weet waar je aan begint.’
‘Alsjeblieft,’ zei Isa, ‘je hoeft niets te doen, ik zal je nergens mee lastigvallen, gewoon even hetzelfde wat we vroeger deden en klaar is Kees.’
‘Vooruit,’ zei hij en hij gaf een liefkozend tikje op haar dikke wang.
‘Maar,’ zei Isa, ‘dan moet je wel even met me mee naar het ziekenhuis voor genetisch onderzoek, wat ik wil echt zeker weten dat we dit keer een gezond kind krijgen.’
| |
| |
‘Godverdomme,’ zei Jan, ‘daar heb ik geen trek in.’
‘Alsjeblieft,’ zei Isa, ‘doe het nou. Ik zal je een week lang elke avond pijpen.’
De loodgieter dacht even na, hij overwoog of hij haar binnen moest vragen, maar omdat hij geen zin had in bezoek besloot hij het gesprek in de deuropening af te ronden.
‘Twee weken,’ zei de loodgieter.
‘Tien dagen.’
‘Dat is een deal,’ zei de loodgieter.
Zo gebeurde het. Tien dagen lang pijpte Isa iedere avond de loodgieter. De deuren tussen beide woningen stonden dan open - de loodgieter werd graag in zijn eigen bed gepijpt - want als haar zoon ademnood kreeg moest Isa het genot dat ze de loodgieter schonk onderbreken om in haar eigen woning Ivan razendsnel op de zuurstoffles aan te sluiten.
‘Je hebt het er maar druk mee,’ zei de buurman als ze weer terugkwam van de zuurstoffles, en tikte haar liefkozend op de wang.
Het genetisch onderzoek wees uit dat ze zonder meer een kind konden maken, de loodgieter en Isa. De kans dat er weer een baby met afwijkingen op de wereld zou worden gezet was statistisch gezien te verwaarlozen.
Na een week of acht was het raak en Isa vertelde Ivan vol trots: ‘Je krijgt een broertje, of een zusje.’
‘Mooi,’ zei Ivan, ‘maar ik ga wel met je trouwen. Want ik ben de mooiste van de wereld.’
‘Ja, Ivan,’ zei zijn moeder, ‘dat ben je, maar nu moet je je mond afvegen.’ Misschien kwam het omdat hij geestelijk een beetje was achtergebleven of omdat hij een moeilijk karakter had, maar Ivan was de hele dag door vies. Vijf minuten nadat je hem uit bad had gehaald was hij alweer smerig en hij zorgde er ook voor dat iedereen in zijn omgeving vies werd.
Soms kwamen Isa en Ivan de buurman op de trap tegen en dan zei Isa tegen Ivan: ‘Dat is je vader, zeg eens dag tegen je vader, zeg eens hallo pappie.’ Maar dat weigerde Ivan demonstratief.
Als de loodgieter dan weer weg was zei Ivan hard: ‘Wat een lelijke man was dat, wat een monster. Foei. Wat een straf moet het zijn om zo'n kind te krijgen.’
Ivan was erg goed in het napraten van wat hij om zich heen hoorde, maar gelukkig hoefde Isa nergens bang voor te zijn, want je moest behoorlijk veel training hebben om Ivan te kunnen verstaan.
Geleidelijk aan vereenzaamde Isa een beetje, omdat ze nauwelijks
| |
| |
aandacht kon opbrengen voor vrienden en kennissen, haar eigen kind eiste veel aandacht, maar dat vond Isa geen probleem. Eigenlijk had ze genoeg aan Ivan. Hij was zo'n heerlijk kind, en op zijn eigen manier ook heel mooi. Straks zou het gezonde kind komen, dan werd het allemaal nog veel mooier.
Dat zei ze wel eens tegen Ivan: ‘Straks komt het gezonde kind.’
‘Hoe bedoel je, mama?’ vroeg Ivan.
‘Ik bedoel,’ zei ze, ‘dat jij straks een broertje of zusje hebt. Dan zijn we hier met zijn drietjes.’
In het ziekenhuis waar ze zes jaar daarvoor van Ivan was bevallen, beviel Isa nu van Jacob. Het jongetje was gezond, verzekerden de doktoren haar.
Isa kon haar geluk niet op. Ze belde meteen al haar kennissen en vrienden, hoewel het midden in de nacht was, ook vrienden van wie ze al jaren niets hadden gehoord.
Haar moeder kwam kijken, en zei: ‘Nou ja, hij ziet er in ieder geval beter uit dan zijn broertje.’
Maar al snel bleek dat Jacob minder gezond was dan eerst werd vermoed. Hij kon niet slikken en na een paar dagen stond ook onomstotelijk vast dat hij kon zien noch horen. Zijn iq kon om die reden niet worden gemeten, maar veel was het niet en veel zou het ook niet worden. Hij zag er niet monsterlijk uit, daarmee was ook alles gezegd.
Het wonder was geschied, geheel tegen alle voorspellingen in had Isa weer een ziek kind op de wereld gezet.
Ze liet zich er niet door ontmoedigen, ze nam Jacob mee naar huis en bezocht daarna de beroemdste doktoren die ze maar kon vinden en die zeiden allemaal hetzelfde tegen haar: ‘Hij kan twaalf, dertien jaar oud worden. Maar wat hij precies zal meekrijgen van zijn leven is de vraag.’
Toch hield ze van Jacob. Ze huurde een verpleegster in die drie keer per week kwam om haar van haar zware taken te ontlasten; het verzorgen van Jacob was nog intensiever dan het verzorgen van Ivan.
Nadeel was dat Jacob geen geluid maakte, ja, heel soms kwam er zo'n geluid uit dat een vol bad maakt wanneer het leegloopt en dat was het teken dat Jacob moest worden leeggezogen. Aangezien hij niet kon slikken moest hij zijn speeksel ergens kwijt. Daarom liep Isa de hele dag achter hem aan en zoog hem af met een soort van stofzuiger voor speeksel, een apparaat dat normaal gesproken gebruikt wordt om ouderen door hun laatste levensfase te helpen.
| |
| |
Maar Isa zei: ‘Ik ben gelukkig, ik heb twee zieke kinderen, maar het zijn twee schatten van kinderen, ze zijn een beetje ziek, maar ze schenken me meer vreugde dan wie dan ook.’
Ivan zei: ‘Mama, mijn broertje is een monster, zullen we hem doodmaken?’
Wat een verrukkelijke fantasie heeft hij toch, dacht Isa, wat een heerlijk kind is het. Wat een genade dat ik in ieder geval één kind heb dat kan zien en kan horen.
Vier jaar gingen voorbij. Ivan werd steeds monsterlijker, en ontwikkelde steeds meer een eigenaardige en bijzonder levendige fantasie, hij leefde, zou je ook kunnen zeggen, in zijn eigen wereld. Maar er was contact met hem mogelijk. Jacob was als een plant. In het begin had Ivan nog wel gesuggereerd om zijn broertje bij de vuilnis te zetten, of op een andere manier dood te maken, maar aangezien Jacob zo weinig geluid maakte, en daardoor ook nauwelijks opviel in het huishouden, was hij niet de moeite van het doodmaken waard.
Vrienden van Isa die zich zorgen maakten om haar bestaan zeiden: ‘Ga er eens uit.’
Aan uitgaan had Isa weinig behoefte, hoewel ze soms wel droomde van een man, maar meer nog dan dat droomde ze van een kind, nog één kind, een gezond kind.
Op pinksteravond gaf ze toe aan de druk van enkele van haar vrienden die uit menslievendheid een residu van vriendschap met haar in leven hadden gehouden; zij ging uit.
De vrienden pasten op de kinderen. Ivan sliep vredig in het bed van zijn moeder, Jacob lag als een plant in zijn bedje, en Isa zat in een disco aan de bar.
Om tien uur had ze nog met niemand gepraat, om elf uur ook niet, maar om twaalf uur kwam er een heer naast haar zitten die beweerde hoboïst te zijn en ze viel meteen voor hem.
Hij was oud en getrouwd, hij had geen gevoel voor humor, maar hij was teder en ging recht op zijn doel af. Tijdens de eerste dans zat hij aan de borsten van Isa, tijdens de tweede dans zat hij aan haar kont en tijdens de derde dans zat hij aan haar kont en haar borsten. Isa dacht: wat een fijne man is dat, wat een heer.
‘Mijn vrouw is in Londen,’ zei hij, ‘ga met me mee. Ze komt pas morgen terug.’
Ze ging met hem mee, en hij bleek echt een heer te zijn, want na het neuken bakte hij een schuimomelet voor haar.
Toen kreeg Isa een idee. ‘Ik ga je een gekke vraag stellen, maar schrik niet,’ zei ze met haar mond vol omelet.
| |
| |
‘Ik schrik nergens van,’ zei de hoboïst.
‘Wil je een kind met me maken?’
De hoboïst verslikte zich.
‘Hoe bedoel je?’ vroeg hij. ‘Ik ben getrouwd. Dit is geen goed idee.’
‘Ik wil niet met je trouwen,’ zei Isa, ‘ik wil gewoon een kind, een gezond kind. Ik zorg er zelf voor, ik wil alleen je zaad, ik zal je nergens mee lastigvallen, je hoeft me nooit meer te zien. Maar ik wil zo graag nog een gezond kind, ik heb twee zieke kinderen en dat is een zegen, ik wil zo graag weten hoe het is om een gezond kind te hebben.’
De hoboïst dacht even na. Hij keek naar Isa. Ze heeft wel iets, vond hij, iets artistieks.
‘Mmm,’ zei hij en veegde zijn mond af. ‘Ik ben ook componist, ik componeer muziek voor erotische films. Ik dacht, je hebt iets artistieks, iets geks, iets origineels, iets interessants, en je hebt prachtige borsten, zoals je ze zelden ziet, van nature dan, ik dacht, misschien wil je een keer in een van de erotische films meespelen waarvoor ik de muziek componeer.’
‘Bedoel je,’ vroeg Isa, ‘dat als ik dat doe je me een gezond kind gaat geven?’
Die vrouw is gek, dacht de hoboïst, maar ik kan haar wel gebruiken.
‘Dat bedoel ik,’ zei de hoboïst.
‘Dat is dan afgesproken,’ zei Isa, ‘maar nu moet ik snel naar huis, mijn kinderen wachten op me.’
De hoboïst was niet alleen hoboïst, maar ook producent van de films waarvoor hij de muziek componeerde. ‘Muziek,’ zei hij tegen Isa, ‘is de helft van de erotische film. Laten we beginnen.’
De cameraman was de broer van de hoboïst.
De hoboïst had een kamer gehuurd in een motel nabij station Driebergen-Zeist.
Isa keek naar de drie mannen die op de bank van de motelkamer zaten en die haar vaag aan iets deden denken, maar ze wist zelf even niet waaraan.
‘Dit is geen erotische film,’ zei Isa, ‘dit is porno.’
‘Kom, Isa,’ zei de hoboïst, ‘jij wilt toch een gezond kind. En dit is niet zomaar pornografie, dit is pornografie met een knipoog en vergeet niet, Isa, jij bent een artieste, jij hebt iets heel speciaals wat andere mensen van nature niet hebben.’
‘Ja,’ zei Isa, ‘ik wil een gezond kind.’
| |
| |
‘Zie je wel,’ zei de hoboïst, ‘ik wist wel dat je verstandig was, laten we met de opnames beginnen.’
Iets minder dan een jaar daarna beviel Isa van een schattig meisje dat ze Maaike noemde. Ze kon niet geloven dat Maaike gezond was, daarom ging ze naar alle doktoren die ze maar kon vinden en alle doktoren stelde ze dezelfde vraag: ‘Wat is er mis met dit kind?’
De doktoren zeiden allemaal: ‘Niets, mevrouw, dit is een prachtig en gezond kind.’ Maar ze kon het nog steeds niet helemaal geloven.
Op een middag in september, het was benauwd, ging ze even naar de supermarkt, ze had geen melk meer. Er stond een lange rij voor de kassa.
Ivan had eerst onder de tafel met een houten trein gespeeld, maar toen was zijn aandacht getrokken door de wieg waarin zijn zusje lag.
Eerst had hij haar kusjes gegeven, vervolgens kneep hij uit nieuwsgierigheid in haar neus en ze begon te huilen.
Daarop pakte Ivan de wieg en keerde die om.
Hij hield niet van huilende kinderen.
Maaike begon nog harder te huilen. Ivan kon daar slecht tegen.
‘Niet huilen,’ zei Ivan tegen zijn zus, ‘jij bent een monster, maar dat is nog geen reden om zo te huilen.’
Het gehuil hield niet op. Hij sleepte zijn zusje over de grond in de richting van de woonkamer. Hij kuste haar op haar neus, haar mond, haar voorhoofd.
‘Houd op met huilen,’ riep Ivan, ‘monster dat je bent, houd op met huilen.’
Hij pakte een kussen van de bank en drukte dat op het gezichtje van Maaike zodat het geluid dat ze produceerde gesmoord werd in het kussen.
‘Nu ben je stil,’ zei Ivan tevreden.
‘Ik ben zo gezegend met mijn kinderen,’ zei Isa tegen de caissière, ‘alle drie zijn ze anders, maar alle drie maken ze me gelukkig.’
Daarop rende ze naar huis met de melk.
De stilte viel haar meteen al op. Een onnatuurlijke stilte hing in haar huis.
In het gangetje tussen de keuken en de woonkamer zat Ivan op een kussen op zijn zusje.
Ze trok hem ervanaf, pakte Maaike op, luisterde even en begreep alles.
Ze dacht: ze gaan hem van me afpakken, ze mogen hem niet van me afpakken.
| |
| |
‘Ivan, wat heb je gedaan?’ riep ze.
Straks kwam de verpleegster. Ze moest de sporen verwijderen voor de verpleegster kwam.
‘Hier mag je nooit iemand over vertellen, Ivan,’ zei Isa, ‘dit mag nooit iemand weten.’
Ze keek om zich heen. Onder de tafel lag Jacob als een plant die het best gedijde in het donker.
‘We moeten haar verstoppen,’ zei ze. ‘We moeten Maaike verstoppen.’ Ze pakte een vuilniszak uit een keukenkastje.
‘Ja, mama,’ zei Ivan, ‘we moeten haar verstoppen, want ze is een monster. Niemand mag haar zien.’
Hij was stout geweest, dat wist hij zelf ook, maar hij was wel gelukkig.
Hij pakte de hand van zijn moeder die hij nooit meer wilde loslaten.
|
|