maar een keer een hand, bedankten hem voor God weet wat, en liepen naar de uitgang. Buiten op straat strekte mijn moeder haar arm en hand horizontaal en zei: ‘Er staat toch een gure wind.’
‘Nee, het is lauw weer,’ zei ik.
Ieder in onze eigen auto reden we naar het dorp waar mijn ouders woonden.
Drie buurvrouwen waren het huis al ingegaan want ze hadden de sleutel en wisten wat er gebeurd was. De afwas was gedaan en de koffie klaar, en toch waren ze alle drie druk bezig. Ik nam hun handelingen goed in me op, voor het geval ik zelf op een dag iemand moest bijstaan na een sterfgeval. Een van de vrouwen had het complete zondagse servies uit de kast gehaald om het bord voor bord af te wassen.
Toen we binnenkwamen, vielen alle handen stil; doeken en schoteltjes werden tegen borsten en dijen gehouden en drie gezichten keken ons vragend aan. Het volgende moment omhelsde iedereen elkaar huilend, waarbij zoveel armen en natte wangen passeerden, dat mijn moeder en ik elkaar ineens beet hadden. Dat deed ons even in de lach schieten, toen lieten we elkaar vlug los.
‘En dit is...’ zei een dikke, donkere vrouw en keek vragend naar mij.
Mijn moeder schoot in een nerveuze proestlach. ‘Dit is mijn dochter Marijke.’
‘Juno,’ zei ik, en stak mijn hand uit. 't Was gek om ze alle drie een hand te geven, terwijl we elkaar net nog gekust en omhelsd hadden. Ikzelf zou, als mijn moeder het pleit niet beslecht had, in deze situatie liever gehad hebben dat ze een man in me gezien hadden, want het is verbazend hoe diep uit de keel dergelijke warme, stevige dorpsvrouwen gaan koeren als er een slanke, donkere jongeling in hun midden is. En afwassen hoeft ook meteen niet meer.
‘Onze poes heette vroeger Juno,’ zei mijn moeder verontschuldigend. ‘Daar heeft ze het van.’
‘Juno is een mooie naam,’ zei de donkere, ‘is het niet een soort god?’
‘Van de vruchtbaarheid en het huwelijk,’ zei ik.
Toen ging de bel en stond de begrafenisondernemer voor de deur. Ik vroeg me af hoe hij ons gevonden had en wierp onwillekeurig een blik op de hemel boven ons huis. Terwijl ik hem voorging naar de keuken, dacht ik daarover na. Welk diep instinct deed mij, in deze eeuw en op deze plaats, nog zoeken naar de doodsgieren in de lucht?