is, als we er even over nadenken, bijzonder onwaarschijnlijk. Alle moderne natiestaten hebben een zeer omvangrijk, ondoorzichtig systeem van wet- en regelgeving. Daar valt alleen maar mee te leven door pragmatisch te gedogen. Het woord gedogen mag wellicht typisch Nederlands zijn, de praktijk komt overal voor. Moeten we werkelijk geloven dat in België of Duitsland minder gedoogd wordt dan in Nederland? Bij de bozige retoriek over het verderfelijke gedogen worden overigens nooit concrete voorbeelden gegeven van regelgeving die bijvoorbeeld in België strak en consequent wordt nageleefd. Karakteristiek voor het pessimisme over de nationale cultuur is dat een toetsbaar comparatief perspectief vrijwel altijd ontbreekt.
Vooral het gedoogbeleid ten aanzien van de softdrugs is voor vele cultuurpessimisten een steen des aanstoots. Hier vormt Nederland op het eerste gezicht inderdaad een uitzonderingsgeval, hoewel België sinds kort het Nederlandse voorbeeld volgt. In de meeste West-Europese landen en zeker in de Verenigde Staten wordt ogenschijnlijk een hard en compromisloos beleid gevoerd tegen het gebruik van softdrugs. Minimale studie leert echter dat in deze landen het gebruik van softdrugs op lokaal niveau systematisch wordt gedoogd. Terwijl de nationale autoriteiten zich te buiten gaan aan fraaie retoriek over de oorlog tegen de verdovende middelen, beseffen de lokale autoriteiten dat ‘zero tolerance’ ten aanzien van het softdrugsgebruik om praktische redenen onmogelijk is. Op elke Amerikaanse universitaire campus worden op grote schaal softdrugs gebruikt en ook in de West-Europese landen zijn die zonder veel moeite verkrijgbaar. Dit voorbeeld kan probleemloos gegeneraliseerd worden. Gelooft iemand nu werkelijk dat er in andere, met Nederland vergelijkbare naties niet geëuthanaseerd wordt, dat prostitutie niet voorkomt in landen waar zij streng verboden is? Waarom letten de nationale pessimisten in Nederland op de praktijk, maar in het buitenland op de retoriek van de gezagsdragers? In zoverre Nederland daadwerkelijk afwijkt, betreft het nu juist de poging om beleidsterreinen waar wet- en regelgeving ontbreekt en eigenlijk overal gedoogd wordt wat verboden is, wel te voorzien van wet- en regelgeving. Zo bezien gedoogt Nederland niet meer, maar minder dan andere landen. Daarbij kunnen fouten gemaakt worden, maar de poging lijkt mij lovenswaardig en in overeenstemming met de grondbeginselen van de rechtsstaat.
Ook de moeizame integratie van het grote aantal immigranten in Nederland heeft in de afgelopen paar jaar in toenemende mate geleid tot sombere en ten slotte zelfs enigszins hysterische beschou-