‘Jezus, wat ben jij grijs geworden.’ Was zijn vriend hem een slag voor geweest, vraagt hij zich af?
Onschuldige eerlijkheden die zich ontpoppen als sociale grofheden? Ze kunnen geen kwaad, denkt hij eerst, maar als het vliegtuig vaart maakt en de reizigers voor ze zeven uur monotoon gebrom ingaan even laat voelen wat vliegen is, dringen zich nieuwe anekdotes op. Eerst laat hij zich afleiden door de spanning van dit moment. Pas wanneer het miezerige maaltje met het plastic bestek en het plastic glaasje wijn - a hair from the dog that bit him - is uitgedeeld, schieten hem de twee anekdotes van een vriend, een andere vriend die altijd business class vliegt, weer te binnen.
‘Ik zit op de eerste rij en naast me zit een man die blijkbaar voor die Nederlandse vliegtuigmaatschappij werkt, want hij kent alle stewardessen aan boord. Als we landen gaat een van hen in zo'n opklapstoeltje zitten en doet haar veiligheidsriemen om. Er ontstaat een gesprek tussen de man en de stewardess en zij laat zich op een gegeven moment ontvallen: “Waarom zouden die business-class-mensen zo'n speciale service nodig hebben. Ze hebben die tickets toch niet zelf betaald? Het gaat toch allemaal op kosten van de zaak?” Het interesseerde ze niks dat ik het allemaal kon verstaan.’
Hij rilt even als hij het verhaal voor zijn geestesoog als in een bioscoop heeft afgespeeld. En meteen begint de tweede film van zijn vriend te draaien.
‘Een stewardess komt het gangpad in gelopen met de armen op de rug. “Meneer Van den Bergh?” zegt ze streng. Een oudere man voor me zegt onzeker “Ja?” “Bent u niks kwijt?” “Niet dat ik weet,” zegt meneer Van den Bergh. “Kijkt u nog eens goed,” dringt de dame aan, “mist u geen papieren?” Hij reikt naar voren en grijpt naar een tas onder de stoel voor hem waarin hij zenuwachtig begint te rommelen. Dan komen de armen achter de rug vandaan en ze toont een paspoort. “Vonden we voor in het vliegtuig! Volgende keer beter oppassen, meneer Van den Bergh.” “Dank u,” zegt het slachtoffer bedremmeld en de stewardess loopt in lichte triomf weg.’
Wanneer de berg steeds wegzwevend plastic afval eindelijk wordt afgehaald, bestelt hij nog een flesje wijn. Kort daarop volgt het karretje met taxfreeproducten voor de idioten die er nog steeds niet genoeg van hebben. Waarom ergert hij zich daar toch zo aan? Hij had toch heel kalm langs die winkeltjes op Schiphol kunnen lopen en kunnen denken: goed voor de Nederlandse economie, of iets anders zinledigs. Is het niet gewoon handel, eerlijke handel? Hij is er niet gerust op, helemaal niet gerust.
Ik moet me niet zo opwinden, spreekt hij zichzelf toe, maar de