zag je op de ramen affiches van drie politieke partijen: de meesten van onze buren stemden op de Katholieke Volkspartij (kvp), sommige op de protestantse Anti-Revolutionaire Partij (arp) en bij ons voor de ramen prijkte het enige affiche van de liberale Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (vvd). Hoewel mijn ouders met de buren van alle pluimage bridgeavondjes hielden en wij kinderen soms samen op straat speelden, leefden de bewoners van deze straat aan de rand van de polder in volkomen gescheiden werelden. Wij, kinderen van liberalen, zaten op de Openbare School, mijn gereformeerde vriendinnetje op de School met den Bijbel, mijn katholieke buurmeisjes op de Mariaschool, een door nonnen bestierde meisjesschool. Voor de paapse jongetjes was er de St.-Jozefschool onder leiding van paters. We deden zelfs boodschappen bij naar de godsdienst van de kruidenier onderscheiden winkels. Albert Heijn was voor de katholieken, de gereformeerden kwamen bij De Gruyter, de goddelozen kozen voor de spar.
We vonden elkaars van huis meegekregen levensbeschouwing belachelijk en werden daarin van harte gesteund door onze ouders. Mij werd thuis bijgebracht hoe schandelijk het was dat de gereformeerde kinderen zondags, zelfs bij stralend zomerweer, niet buiten mochten spelen. Mijn moeder sprak van kindermishandeling en indoctrinatie. Over de katholieken zei mijn vader dat ze hypocriet en achterlijk waren, dat ze niets van hun eigen godsdienst snapten, hun kinderen lieten opleiden door in middeleeuwse kledij gehulde godsdienstwaanzinnigen en wat dies meer zij. Op het niet minder bizarre bijgeloof van hemzelf en zijn Indische familie (astrologie, telepathie, spiritisme, tantes die medium waren en met de doden konden communiceren) was uiteraard geen kritiek mogelijk, maar vraag me niet hoe er bij onze christelijke buren over ons en onze naar trassi en knoflook stinkende rijsttafel werd geroddeld.
Ik leerde protestantisme gelijkstellen met ongeciviliseerd dogmatisme, katholicisme met uiterste domheid. Dit idee werd versterkt doordat de enige arbeidersbuurt in ons dorp, door ons welgesteldere kinderen ‘achterbuurt’ genoemd, bevolkt werd door louter laaggeschoolde katholieken die hun piepkleine huisjes ieder jaar verder volpropten met weer een kind erbij. Volgens mijn opvoeders had dit te maken met de achterlijkheid van hun geloof: de kerk hield hen bewust dom en dus arm, ze mochten geen voorbehoedsmiddelen gebruiken en als er bij de geboorte van een kind complicaties optraden en de afweging moest worden gemaakt of de moeder dan wel de baby zou worden gered, koos men altijd voor de baby, ook al liet zo'n vrouw soms wel negen kinderen achter. Dat was,