De Gids. Jaargang 167
(2004)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 322]
| |
Huub Beurskens
| |
[pagina 323]
| |
tief overkomende schilderij van de Molen bij Wijk bij Duurstede van Jacob van Ruisdael: dat landschap met die gebouwen kan ‘in werkelijkheid’ nooit daar en zo zijn gezien. Misschien was de vrouw met de drie dalmatiërs ziek en heeft de man met de twee dalmatiërs toen aangeboden om ook haar drie honden in het Oosterpark uit te laten, dacht ik toen ik het tafereel voor me zag dat K. Michel me aanbood met de eerste strofe van zijn gedicht ‘Monk leeft’Ga naar eind1.: Na een dag van grijs vergaderen
leun ik uit het raam en zie
van bovenaf een oude man
met vijf aangelijnde dalmatiërs
het lange zebrapad oversteken
naar het park aan de overkant
strepen en vlekken zwarte en witte
twee ritmes duizelend door elkaar
Het lijkt op de kijk van een schilder. Het tafereel doet me denken aan de dalmatiërillusie, een wit veld met schijnbaar grillige vlekken waaruit je een dalmatiër kunt opmaken die in de schaduw van een bebladerde boom loopt. K. Michel combineert de vlekken van de hond met de strepen van de zebra in plaats van boomschaduwen. Heeft hij het daarom ook over het ‘lange’ zebrapad? Zo'n vermeldenswaardige lengte heeft het zebrapad bij de Eikenwegingang van het Oosterpark immers niet. En is de dalmatiërliefhebber die hier dagelijks het park bezoekt wel van zo'n leeftijd dat je hem ‘een oude man’ kunt noemen? Ik zal er nog eens op letten. Na een zelfbespiegelende strofe keert Michels gedicht zich naar een ander tafereel: ‘sneeuwvlokken dwarrelen/ buiten op het schoolplein/ zijn de lantaarns al aan/ in het bleke gezicht van de | |
[pagina 324]
| |
klok/ hikt een strenge wijzer’. Ik vraag me af of het woord ‘buiten’ hier redundant is. Maar eerder heb ik, mede-Oosterparkbuurtbewoner, al gezien dat de dichter in plaats van aan de voorzijde nu aan de achterkant van zijn etagewoning naar buiten kijkt. Hij kijkt op een achterspeelplaats die hoort bij een van de drie naburige kinderdagverblijven aan de Eerste Oosterparkstraat, bij Guppies, De blauwe hamster of Sophie (gevestigd in het gebouw van een voormalige basisschool). En hij ziet boven een van de daken de driehoekige staalconstructie met bovenin aan elke zijde een wijzerplaat die hoort bij het verzorgingstehuis aan het Kastanjeplein als om te willen zeggen dat men daar weet hoe laat het is. Hoe dan ook, kinderen krijgen inmiddels geen les meer in dat gebouwenblok aan de Eerste Oosterparkstraat. Toch stapt Michel in zijn gedicht over van de (klok)wijzer boven het dak naar een onderwijzer eronder. Een meester schrijft op een bord en er ontvouwt zich een tafereel binnen een school, er wordt lachend geleerd en lerend gelachen. Reminiscenties aan de eigen schooltijd van de dichter lijken zich aan te dienen. En vervolgens ontstaan er associaties met een grap over zandkorrels, een kluchtig optreden op een toneel en applaus dat opklinkt, applaus dat ‘als een golf’ is, ‘een grote schelp’ is, ‘opstekende wind’, ‘het applaus is een populierenlaanGa naar eind2./ een lading kiezels die wordt gestort/ het gedruis in een torenhoge zandloper/ de regen die trommelt op het dak/ het kloppen van het bloed in je kop/ het suizen 's ochtends vroeg/ van de leidingen in een oud hotel/ het gespikkelde geluid van de televisie/ als je 's nachts op de bank wakker schrikt’. Inmiddels is het duidelijk dat het in dit gedicht zeker niet in de laatste plaats gaat om het zowel voortdurend gestalte aannemen uit als gestalte verliezen in vlekken, stippen, klanken. Net als in de dalmatiërillusie kan er steeds worden gewisseld tussen het vlekkenpatroon op zich en de figuratieve gestalt van de hond in zijn zonnige omgeving. Laat ik ter illustratie toch nog die in het gedicht vertelde grap erbij halen. Twee zandkorrels lopen door de woestijn, zegt de een tegen de ander: niet omkijken, ik geloof dat we worden gevolgd. Het anamorfe en antropomorfe in een onophoudelijke wisselwerking. De driedelige slotstrofe brengt ons de man met de dalmatiërs weer terug of ons weer terug bij hem. Het applaus is de wind die woelt in de bladerkruinen
die rukt aan de takken van de kastanjebomen
waartussen de man en zijn honden verdwijnen
| |
[pagina 325]
| |
Bij de ingang van het Oosterpark staan onder meer populieren en Amerikaanse linden, maar beslist geen kastanjebomen. Er staan wel veertien grote, oude kastanjebomen op het Kastanjeplein, tussen de Eerste en Tweede Oosterparkstraat, voor de ingang van het verzorgingstehuis. Voor mij als bewoner en kenner van de buurt verplaatst Michel bijgevolg niet de bomen naar de man met zijn honden, maar de man met zijn honden naar de bomen. En daar, terwijl Michel dat door het raam aan de achterkant van zijn etagewoning onmogelijk feitelijk kan zien, zie ik in mijn verbeelding de dalmatiërs oplossen in een zomerse illusie van vlekken schaduw en zonlicht.
Het is in literair opzicht eigenlijk ongeoorloofd een gedicht te lezen zoals ik het hier doe met ‘Monk leeft’ van K. Michel. Nergens in het gedicht staat dat ‘het park’ het Oosterpark is, dat de ‘man met vijf aangelijnde dalmatiërs’ de man is die ik meer dan eens met zijn honden in het Oosterpark zie, dat ‘de klok’ die van de toren van Kastanjehof is en dat de ‘ik’ de dichter K. Michel is die onder een andere naam staat ingeschreven in het bevolkingsregister van Amsterdam. En waarom zouden in het gedichtpark geen kastanjebomen kunnen staan? Een lezer die noch de dichter noch de Oosterparkbuurt persoonlijk kent en mijn relaas nog niet heeft gelezen, zal het met het gedicht op zich moeten en kunnen doen. Toch zal ook hij of zij bij lezing een concreet en anekdotisch beeld van een park voor ogen krijgen, een eigen, subjectief beeld van een schoolklas en een man en zijn vijf dalmatiërs die tussen bepaalde kastanjebomen verdwijnen, het kan niet anders. En ook hij of zij zal terechtkomen bij overwegingen omtrent het incidentele en het algemene, het figuratieve en het abstracte, omtrent de schommelingen en overgangen tussen die misschien slechts schijnbaar bestaande tegenstellingen. Zelf kan ik me met de beste wil niet losmaken van de beelden die ik heb van de buurt waar ik woon. Waarom zou ik ook? Zo vaak komt het niet voor dat je niet alleen uitzicht kunt hebben op het inzicht van de dichter maar ook inzicht denkt te hebben in zijn uitzicht. Toen ik vernam dat de locatie van Jacob van Ruisdaels Molen bij Wijk bij Duurstede deels gefingeerd was, ervoer ik dat als een even verreikende als verrijkende uitbreiding van het schilderij. Een goed kunstwerk wordt van niets slechter en van veel nog beter. Met mijn anekdotische invulling van Michels gedicht kon ik hooguit iets sneller de erin uitgezette en uitgevoerde waarnemingsprocessen volgen. Ik bedoel het in en met dit gedicht invoelbaar gemaakte wonderbaarlijke complex van ons allerminst fotografische waarnemingsvermogen, het voortdurend en onscheidbaar in elkaar over- | |
[pagina 326]
| |
gaan van waarneming, verbeelding, herinnering en vooral associatieve projectie. Want ook zonder mijn vooringenomenheden is het duidelijk dat er in dit gedicht wordt gezwenkt, geschommeld en getransformeerd, dat de dichter of de ‘ik’ leunend uit een raam iets ziet maar tegelijkertijd ook dwars door muren kan kijken, door de tijd heen kan waarnemen. En dat het, terwijl alles plaatsgrijpt in het korte, minuscule ‘verhaaltje’ van een man die met vijf honden een straat oversteekt en een park in loopt, zowel ‘grijs’ is (van het vergaderen), sneeuwt, heet is (van de woestijn), regent (als van applaus), waait en geen winter is (aangezien de wind ‘woelt in de bladerkruinen’).
Ook de jazzmusicus Willem Breuker woont in de Oosterparkbuurt. Maar aan die wetenschap heb ik denkelijk helemaal niets als het gaat om de verklaring van de titel van Michels gedicht: ‘Monk leeft’. Hoewel ik in het hele gedicht niet de geringste toespeling op jazz ontdek, ga ik ervan uit dat met ‘Monk’ de legendarische pianist Thelonius Monk wordt bedoeld. Thelonius Monk is dood. Maar de gedichttitel zegt dat hij leeft. Ik lees dat als: Monks muziek of werk leeft. Uit en met zijn noten neemt hij gestalte aan, als een dalmatiër uit een duizeling van zwarte en witte vlekken. Die noten van Monk komen overigens eveneens voort uit patronen van zwart en wit, uit het aanslaan van zwarte en witte toetsen, als vijf dalmatiërs en een oude man over een lang zebrapad, ‘twee ritmes duizelend door elkaar’... Hoezo geen toespeling op jazz?! Onderwijl luister ik naar die muziek. Criss Cross, twee cd's met hoogtepunten uit Monks opnames. Kriskras, zo gaat ook onze perceptie haar gangen waarbij soms een en ander even samenklontert tot betekenisfrase, tot artisticiteit, tot vorm van leven. ‘Everything is happening all the time. Every googolplexth of a second!’ zei Monk eens. Een uitspraak die transparant over Michels gedicht gelegd zou kunnen worden. Het nummer ‘Epistrophy’ uit 1948 klinkt nu op. Thelonius Monk met zijn zebrapadvariaties en Milt Jackson met zijn zomers aandoende vibrafoonspielereien eroverheen. ϵ́πί-στροϕή - onder meer: omdraaien, een wending maken. Dus bijvoorbeeld eerst aan de voorkant naar buiten kijken en dan achterom nog verder zien...? Heerlijk hineininterpretieren! Zo acht ik het niet uitgesloten dat er ook in de frasebouw van Michels gedicht parallellen te vinden zijn met de muziek van Monk. Maar op dat specialistisch gebied moet ik helaas verstek laten gaan en het overlaten aan iemand die net zo thuis is in de jazzmuziek als ik in de Oosterparkbuurt. | |
[pagina 327]
| |
Ik zal K. Michel bij gelegenheid eens mijn kijk op dat gedicht van hem voorleggen. En dan zal hij ongetwijfeld en met recht opmerken dat zijn gedicht allerminst een beschrijving van een bestaande werkelijkheid is, dat het zich grotendeels afspeelt in het hoofd van de ‘ik’ waar, als op een projectiescherm of in een theaterruimte, associaties en beelden ontstaan, in beweging gezet door die dalmatiërs over het zebrapad. Dus ongeveer zoals bij mij naar aanleiding van, getroffen door zijn gedicht die associaties ontstonden over des dichters voor- en achteruitzicht, over het Oosterpark en het Kastanjeplein, zonder dat ik daarvoor ook daadwerkelijk naar die plekken ging en er keek; nee, gewoon hier thuis, binnen, boven de zwarte letters van het gedicht ‘Monk leeft’ op het witte papier van De Gids. |
|