zicht. Maar het zijn er nu wel heel veel, en wat zij doen lijkt wel verdacht vaak op hobbyen in de periferie.
Zoals hier niet voor het eerst blijkt, kan de balans tussen fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek niet zwart-wit maar alleen in grijstinten worden geschetst. Wie dat voor Nederland probeert te doen, stuit al spoedig op de wonderlijke combinatie van een hoge productiviteit van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en een laag rendement van toepassingsgericht onderzoek, die al bekend begint te staan als de ‘Dutch paradox’ - en dat in een omgeving waar sterk bezuinigd is op de universiteiten en diep geïnvesteerd is in de economie.
Om als reactie daarop te vragen om een flinke verhoging van de budgetten voor fundamenteel onderzoek, met in het achterhoofd de hoop op een paar extra hoofdprijzen in de toegepaste loterij van Saris, is begrijpelijk maar ontoereikend. Natuurlijk is de universitaire omgeving schandalig verslonsd en is het de hoogste tijd voor achterstallig onderhoud. Maar het verzoek om meer geld zou aan geloofwaardigheid winnen als het gecombineerd zou worden met de bereidheid om in de toewijzing van middelen nog harder te sturen op bewezen kwaliteit en om in projecten op de rand van theorie en praktijk ook voor het laatstgenoemde expliciet verantwoordelijkheid te willen dragen.
De echte kans van het innovatiedebat ligt niet in het herstel van financiële kortzichtigheid uit het verleden. Nederland en Europa worstelen nog steeds met een naoorlogse culturele erfenis waarin voorspelbaarheid en stabiliteit hoger worden gewaardeerd dan risico en dynamiek. In het jargon van de planners: onze natuurlijke neiging ligt dichter bij loving the losers dan bij backing the winners. Dat is ons echte probleem. Het wreekt zich op vele momenten dat schaarse gelden verdeeld moeten worden, en nog veel meer in de structuur van onze instituties - de universiteiten voorop.
Het zou alle vrienden van de egalitaire samenleving tot nadenken moeten stemmen dat een socialistische regering in Engeland nu het voortouw neemt in een universitair hervormingsproces waaraan ook de rest van Europa niet zal kunnen ontsnappen. Er is nog ruimte voor een continentaal gidsland. Laat Nederland de durf nu eens opbrengen om niet als laatste maar als eerste af te koersen op een universitaire cultuur die verschillen in aanleg niet wegmoffelt, maar breed accepteert als de basis voor toewijzing van plaatsen en middelen, een cultuur die selecteert op talent.
Om te overleven.