| |
| |
| |
Atte Jongstra
Giuseppe Musolino's heldendaad
De bliksemafleider als life line
Wat zou een bliksemafleider tegenwoordig kosten? Het kan flink spoken in Villechaise. Ik heb ons Franse dorp bij onweer meer dan eens geel en blauw zien opflikkeren, er zijn donderklappen bij die het stof door de naden van het keukenplafond doen dwarrelen. Soms maak ik me daar zorgen over. Tot voor kort vooral in verband met de appelboom. In de omgeving heb ik al verschillende bomen door de bliksem geveld in het gras zien liggen, en ik hou toevallig van deze ene fruitboom in ons weiland. Hij staat spreekwoordelijk centraal, zonder deze boom zou de blik in de verte minder bevlogen zijn. Misschien zou ik er eens in moeten klimmen, voor het te laat is.
Straks heb ik dus mijn toren, dat is mijn plan. Aan de schuur vastgebouwd, in de nabije toekomst. Uitstekend geworden tegen die tijd. Boven alles uit, vast en zeker, met geen enkel maaiveld iets te maken. Wat stelt een maaiveld eigenlijk voor bij de hoogte van een toren? Een streep groen van hooguit tien, vijftien centimeter, als het gras hoog staat. En dan heb ik het nog niet eens over wat er onzichtbaar is aan een toren. Hier gaat het alleen om het zichtbare torendeel. Boven de grond. De voet, het midden, de kamer daarboven, de top. Ik stel me daar een dak op voor dat in een punt uitloopt, en op die punt een bliksemafleider. Je ontkomt niet aan zulke maatregelen. In Villechaise kan het dus allemachtig onweren.
Een bliksemafleider heb ik nu ter sprake gebracht, in de specifieke context van een toren. Laat ik jaren geleden een sensationeel boek hebben gelezen, dat zowel met toren als bliksemafleider te maken heeft!
Pijnlijk om over hem te beginnen, maar ik vrees dat het bij Rudy Kousbroek is begonnen. In een van zijn essays in de reeks ‘Het meer van herinnering’ schreef hij over Wanda of de verkochte zigeunervrouw, een boek van Victor von Falk, een auteur die in het begin van
| |
| |
Titelpagina van bliksemafleiderspropaganda door de Italiaanse geestelijke en hoogleraar astronomie Giuseppe Toaldo (1719-1797). Toaldo heeft veel betekend voor de invoering van de bliksemafleider in Italië.
de twintigste eeuw razend populair was.
Ik kan niet meer nakijken wat Kousbroek daarin over Victor of Wanda vertelt, ik heb al zijn titels de deur uit gedaan. Ik heb daar lang tegen aangehikt, hij schreef over interessante dingen soms. Maar je komt niet verder met Kousbroek. Hij brengt je niet op gedachten, hij schrijft alleen maar zijn eigen gedachten op. Elegant, maar toch. Toen ik dat bedenken kon heb ik Kousbroek weggedaan. Ik heb niet méér aan hem te danken dan een titel die me intrigeerde: die van het Wanda-boek.
In de dagen vóór ik Kousbroek mijn bibliotheek uitzwavelde, zwierf ik veel in antiquariaten. Zonder naar hen te zoeken hield ik toch mijn ogen open voor Wanda en Victor von Falk. Ik vond het een en ander, voor dit stuk raadpleegde ik mijn geestverwanten van de internetnieuwsgroep ‘De Navorser’. Met méér resultaat. Alleen de titels doen de lezer al huiveren:
- | Teresa Krones, de schoone volkszangeres van Weenen, of de ongelukkige bruid van den beruchten rooverhoofdman Graaf Jaroschinski (z.j.) |
| |
| |
- | Königin Draga, das Verhängnis von Serbien oder: Der Köningsmord in Belgrad. Sensations-Roman aus der Gegenwart (1903) |
- | Ellis geheimsten Geheimnissen (z.j.) |
- | Schulter an Schulter. Kriegserzählungen aus Polen, Galizien und Serbien (1915) |
- | Die verlassene Frau. Der Roman eines armen Mädchenherzens (1909) |
- | Vertrieben am Hochzeitsabend (1913) |
- | Einem Greise vermählt oder Betrogen um Liebe und Glück (1914) |
- | Der Scharfrichter von Berlin. Sensations-Roman nach Acten, Aufzeichnungen und Mitteilungen des Scharfrichters J. Krautz (1890) |
De laatste roman genereerde een sensationele omzet - 260.000 exemplaren. Geen boek in de hele negentiende eeuw verkocht zo goed, en dat wil wat zeggen na het verkoopsucces van Eugène Sue's Les mystères de Paris (1851).
In de tijd vóór de Kousbroek-uitzwaveling vond ik ook een andere Von Falk-titel: Giuseppe Musolino, of de stoutmoedigste rooverhoofdman van den tegenwoordigen tijd (1895). Slechts één deel van de (waarschijnlijk) drie, maar niet minder dan 828 pagina's vol avonturen, zo oorverdovend kakelbont dat je ogen ervan gaan tuiten. De ene achtervolging na de andere. Moord. Doodslag. Liefde. Verraad. Auteur, lezer en personages worden in een enorm tempo door de hoogste Alpen van de romandramatiek gejaagd.
Giuseppe is een held van het highway man-type, de achttiende-eeuwse struikrover. Zijn geliefde Julietta is de bewerkelijke jonkvrouw die voortdurend wordt belaagd en gered moet worden. Onderworpen slachtoffer van de omstandigheden, middeleeuws van allure. Beetje onnozel à la Olive uit Popeye the Sailorman, ze ondergaat hetzelfde lijden, maar is in tegenstelling tot de deegsliert uit de tekenfilm een ravissante schoonheid. De tijd waarin zij en Giuseppe zich bewegen, maar dat zegt Von Falk zelf op de titelpagina, is het eind van de negentiende eeuw, ‘de tegenwoordige tijd’.
Ik las de Giuseppe-avonturen met rode oortjes. Een sensatie-roman, sensationeel gewoon. Het spat van de pagina's af. Alles heftig, alles fel, de schrijver vertraagt zijn adembenemende verteltempo slechts om alles nog heftiger, feller en dramatischer te maken. Giuseppe Musolino is de oneindig uitgesponnen variant van het ‘Roverslied’ van Multatuli's Woutertje Pieterse:
| |
| |
Met myn zwaard, Op m'n paard, En myn helm op het hoofd, Er op in! En den vyand den schedel gekloofd, En vooruit! Op den weg, Langs de heg, Met een houw en een stoot De dragonders verjaagd, en den markgraaf gedood... Om den buit! En die buit Is myn bruid My gekocht met m'n staal...
Ik heb overigens voor het gemak Multatuli's liedvorm uit dit fragment weggelaten - ik ben nooit filoloog of tekstbezorger geweest en het scheelt ruimte. Het gaat tenslotte om de inhoud, even anachronistisch als die van Giuseppe Musolino. Wouters markgraaf zou er immers van hebben opgekeken langs de kant van reisweg een villa aan te treffen, net als wij van de stropdassen, het proto-elektrische Rhumkorff-toestel en de treinen in Von Falks roman. In de vaart van de beschreven avonturen doet het er echter niet toe. Het ‘luister en huiver’, de sensatie, staat voorop.
Op internet zocht ik naar Victor von Falk. Ik stuitte op een interessant stuk van de Münchense literatuurhistorica Mirjam Storim.
Moet ik de vindplaats van zo'n stuk verantwoorden? Goed: toets op zoekmachine Google ‘Storim+Avantgarde’ in en ze schiet vanzelf tevoorschijn.
Storim reageert op een misverstand dat je veel ziet: zodra iets ouds opnieuw de kop opsteekt, wordt het door mensen met te weinig historische interesse voor nieuw aangezien. Er was een Rundgespräch over het thema Künstlerische Gestaltungsmöglichkeiten von Hyperfiction und Hypermedia geweest, en mevrouw Storim was over deze uitspraak gestruikeld: ‘De nieuwe kunstvorm is het computerspel, dat zoals alle populaire kunstvormen een kapitaalintensief teamproduct is en vanuit de optiek van de traditionele normen en waarden met betrekking tot kunst als minderwaardig wordt beschouwd.’
Onzin, zegt Storim. De sensatieroman zoals Victor von Falk die bijvoorbeeld rond 1900 produceerde verdient veel eerder het predikaat ‘nieuw’. Volgens haar is Victor von Falk een ‘fabriekspseudoniem’ dat teamproducten levert. Dat komt mij aannemelijk voor, al kun je er nooit helemaal zeker van zijn - Von Falk schreef een immense, ‘onmenselijke’ hoeveelheid pagina's. Een belangrijk kenmerk van het computerspel - interactiviteit - is volgens Mirjam Storim evenmin helemaal nieuw. Natuurlijk ging het vroeger veel langzamer, maar: ‘Die Entstehung der Geheimnisse von Paris war von einer Reihe an feedback-Kontakten mit dem Autor Eugène Sue begleitet.’
| |
| |
En met Sue's Les mystères de Paris hebben we het over jaren vlak na 1830. Ook de via colportage rond 1900 in soms niet minder dan honderd losse afleveringen verspreide Von Falk-romans, suggereren volgens Storim interactie: ‘Die Lieferungsstruktur der Kolportageromane bzw. die wöchentliche Fortsetzung des Romans im Zeitungsfeuilleton machte die Berücksichtigung von Leserwünschen möglich und erforderlich.’
Keihard bewijs mag je dit niet noemen, maar ik geloof Mirjam Storim wel. En haar ‘verzet’ tegen het avant-garde-misverstand (ze spreekt in de titel boven haar stuk zelfs van Arrièregarde) is ronduit sympathiek.
Dat misverstand - ik spreek liever over ‘historische verblinding’ - is een van de grote culturele dwalingen sinds de Franse Revolutie. Sinds 1795 is er een enorme behoefte aan revolutionair elan, en om de zoveel tijd wordt er weer eens een revolutie uitgeroepen, de omwenteling (Umwerting aller Werten) gepredikt, het nieuwe.
Het ‘ik’ werd uitgevonden - alsof Montaigne niet had bestaan. Het communisme werd uitgevonden - alsof er geen vergelijkbare kloostergemeenschappen hadden bestaan. Dada werd uitgevonden, alsof de ernstige kunst niet al eeuwen eerder tot op het gaatje was uitgehold door Sterne, Rabelais of extreme zeventiende-eeuwse stillevenschilders. Desondanks hadden we alleen al in Nederland de literaire revolutie der Tachtigers, der Vijftigers, de Maximalen waren omwentelaars, noem maar op.
Het wiel opnieuw uitvinden, keer op keer. Uitverkoop! Alles moet weg! Nieuwe winkel gaat open! Daarom vind ik het stuk van Mirjam Storim zo sympathiek.
De sensatieromans, zegt ze, houden zich bezig met actuele of door het lezerspubliek als actueel beschouwde thema's: ‘Die Verleger und Autoren entwickeln nicht nur ein seismographisches Gespür für Wünsche, Ängste und Wertvorstellungen der Leserschaft, sondern auch für Themen, die aktuelle politische und gesellschaftliche Unterhaltung bieten können.’
Zo is Von Falk meteen op de Dreyfus-affaire gedoken. Het was immers de ‘affaire’ van zijn tijd. Hij hoefde er bovendien nauwelijks iets bij te verzinnen, de dramatische ellende lag voor het opscheppen. En om je voor te stellen wat de arme echtgenote van de mishandelde, joodse legerkapitein moest doormaken hoef je je evenmin in te spannen. Vandaar zijn:
- | Auf ewig getrennt? Oder Kapitän Dreyfus und seiner Gattin ergrei- |
| |
| |
| fende Erlebnisse, Schicksale und fürchterliche Verbannung. Sensationsroman (1898) |
- | Dreyfus und Zola, die lebenslängliche Verbannung des Kapitän Dreyfus, die ergreifenden Schicksale seiner Gattin und die todesmutige Verteidigung desselben durch Emile Zola. Zeitgeschichtlicher Sensations-Roman (1899). |
Werkelijkheid? Fictie? Gevoelens in de privé-sfeer? Actuele of eeuwige thema's? Maakt niet uit. Drama!
Daarom bewonder ik Victor von Falk. Hij weet wat het publiek wil. Daarom ook ben ik jaloers op hem, zonder te willen doen wat hij deed: schaamteloos effectbejag met het oog op verkoopcijfers. Victor von Falk (in mijn bronnen wordt dit pseudoniem opgelost met de naam Heinrich Sochaczwewski) is hoe dan ook een literair industrieel. Hij heeft meer bladzijden geproduceerd dan ik ooit zal doen, terwijl ik om het jaar een toetsenbord verslijt. Misschien had hij inderdaad een atelier, zoals Doré voor zijn ontzagwekkende productie van illustraties, en is Von Falk inderdaad een groepspseudoniem. Ik zou graag iets van zijn praktische talent lenen. Met het oog op wat men tegenwoordig exposure noemt, met het oog op omzet en oudedagsreserve. Want: vrouw, kinderen, belasting, onderhoud en parkeergeld voor mijn goedlopende Volvo...
Je bent niet alleen maar artiest, nietwaar? Von Falk wist dat.
Aan de andere kant hebben artiesten als ik hun dromen, een ideaal. Literair Oeuvre. Een toren.
De laatste dus met bliksemafleider. Want even los van Victor von Falk: helemaal onprakisch ben ik niet. Daarmee komen we terug bij de geschiedenis van Giuseppe Musolino, of de stoutmoedigste rooverhoofdman van den tegenwoordigen tijd, de sensatieroman door Victor von Falk. Wat inhoud betreft een volstrekt onpraktisch boek. Daar zit iets geks aan. De lezers vraten het, maar Von Falk behandelt de geloofwaardigheid als een gemaksdoek: hij veegt er zijn reet mee af. Hoe kan dat toch? Dit vind ik het grootste raadsel van zijn ontzagwekkende succes.
Een van de meest onwaarschijnlijke passages in Giuseppe Musolino gaat toevallig over een toren en een bliksemafleider. Heel mooi voor de samenhang in dit stuk, maar daar wordt bedoelde passage toch niet minder onwaarschijnlijk van.
De voorgeschiedenis, heel kort. De eerste zin is omineus:
| |
| |
Flikkerende bliksemstralen schitterden boven het kleine huisje, waar Giuseppe Musolino aan het sterfbed van zijn moeder lag nedergeknield.
Een knallende binnenkomer, er staat ons iets te wachten. Moeder mag nog niet dood, eerst moet ze de naam noemen van de man die Giuseppes vader heeft vermoord. En zijn zuster heeft bedrogen. En verkracht. De bloedwraak overhuift meteen de horizon van het verhaal. Moeder en zoon worden echter gestoord door een klop op de deur. Het is Julietta, de mooie ‘madonna van San Stefano’. Zij wordt achtervolgd door haar schurkachtige voogd. Giuseppe heeft de deur nauwelijks dichtgeslagen of hij hoort al stemmen, ‘alsmede het gehinnik van muildieren en het klappen van zwepen’.
We hebben nu twee bladzijden afgelegd, Giuseppe heeft nog bijna drieduizend pagina's om de bloedwraak te voltooien. Tijd genoeg zou je zeggen. Probleem is wel dat onze held door roeien en ruiten gaat. Hij krijgt er steeds meer vijanden bij. Vóór pagina 250 zit hem het hele dorp San Stefano achter de broek. Op goede gronden. Ik kan dat rustig zeggen, want ik ben niet over één nacht ijs gegaan.
In de jaren 1985 en '86 organiseerde mijn vriend Jan van Geenen, handelaar in tweedehands boeken op de Amsterdamse Nieuwmarkt, op zomerse zaterdagen een piepklein literair festivalletje. De schrijvers die hij van zijn boekenkraam kende traden op. Ik herinner me een witharige dichter die een aan akker en kluiten ontstegen, ellenlang epos ten gehore bracht, Simon Vinkenoog trad wel eens op, Carla Boogaards als ik mij niet vergis, en ik las ook voor. Eigen werk had ik toen nog niet, maar er was immers andermans werk. Zo declameerde ik uit Victor von Falks Giuseppe Musolino, op stormsterkte. Hard en zacht afwisselen, ik had er wel van gehoord - het staat in elke handleiding voor de retor. Maar ik vond in die dagen nog niet de moed voor zachte passages. Ook op genoemde stormsterkte echter ging het verhaal erin als koek. Ik raakte trouwens zelf meegesleept, en laten we eerlijk zijn: Von Falk kent evenmin veel stille momenten. Giuseppe Musolino is een denderend boek. Letterlijk.
Ik koos uit al die 828 bladzijden (ik had immers slechts deel één in mijn bezit) de passage waarin Musolino de dorpsgemeenschap van San Stefano grote schade berokkent. Hij raakt het dorp in de kern,
| |
| |
en de bewoners hebben in de vele hoofdstukken reden te over om Giuseppe te achtervolgen.
‘Begrijpt u nu waarom Giuseppe Musolino de hoogste boom verdient?’ riep ik als afsluiting van mijn declamatie.
Het publiek knikte - passanten, een junk of wat, drie of vier vrienden en de vaste boekenkraamclientèle. Platgeslagen door het Von Falk-pathos hadden ze bij alles geknikt: men had begrip voor de acties van de dorpelingen om Giuseppe de bergen in te jagen.
Wat het trieste aan het verhaal is: Giuseppe Musolino heeft zeer goede gronden de dorpskern van San Stefano de vernieling in te helpen. Hem begrijp ik óók. Jammer dat men elkaar niet wat eerder vond. Niet iedereen in het dorp was slecht en Musolino, ‘de schoone, slanke jongeman met zijn donkerbruin haar in de schilderachtige kleding der bewoners van Calabrië’ had zeker zijn aantrekkelijke, zachte kanten. Maar wat wil je in deze regionen, waar zelfs in Von Falks ‘tegenwoordige tijd’ de bloedwraak nog leefde, en vader en zuster leven en eer hadden gelaten. Dan moet je wel. Zo staat Giuseppe dus in San Stefano, het dorp aan de voet van de Aspromonte: met kokend aderbloed.
San Stefano, links de kerk na de torenrestauratie
In Musolino was de dierlijke natuur weder ontwaakt, die beestachtige wraakzucht, waaraan hij zich niet kon onttrekken. Heel zijn verleden lag in puinhopen achter hem. Nee, nee, hij wilde de kerk in brand steken en triomferend lachen als de vlammen zich boven San Stefano zouden verheffen. Ja, hij wilde dat hele nest van misdadigers waar men hem zoveel onrecht had aangedaan, in de as leggen. Eerst de kerk, dan de huizen,
| |
| |
en wee ook de burgers van San Stefano. Want Musolino, de rover van Calabrië, is uw gesel geworden! Ongelukkige stad, het ware voor u beter als er een ontzettend onweer over u losbarstte, als de rotsen van de Aspromonte losraakten om in het dal neer te storten. Dan zouden niet alle huizen vernield worden, enkele althans zouden ongedeerd blijven, want God weet altijd de goeden van de kwaden te scheiden. Maar Musolino niet!
Hij breekt de kerkdeur open, pakt een ‘godslamp’ en giet de olie ervan over de houten trappen van het altaar. Eén lucifer en de boel brandt meteen.
Ja, die vlammen dienden hem!
‘Brand maar vuur, gij, mijn enige vriend in de wereld,’ mompelde Musolino. ‘Sneller o vuur! Doe sneller uw plicht! Help mij tegen mijn doodsvijand, die bij de klokken is gevlucht. Haha! Aan de handen van Musolino is hij ontkomen, maar aan de vlammen, aan de verstikkende rookwolken zal hij niet ontkomen!’
Had ik al verteld dat Giuseppes aartsvijand, staatsprocureur Bartolo, door eerstgenoemde de toren was ingejaagd? Hij had zich er wel degelijk verstopt, samen met zijn oude vader, de torenwachter Nicolo. Ze zaten samen boven op de klokkenzolder, onwetend van de poging tot ‘moordbrand’ die intussen was ondernomen.
De vlammen sloegen reeds uit alle vensters, waarvan de kunstvol geschilderde glasruiten al gesprongen en vernield waren. Door alle gaten en openingen kronkelden de vlammen naar buiten. Bovendien waren de blusmiddelen waarover men in San Stefano beschikte van zo primitieve en onbeholpen aard, dat zij niet opgewassen waren tegen die kolossale vuurgloed. In de diepste neerslachtigheid stonden de bewoners van San Stefano in een wijde kring om het brandende kerkgebouw. Hun kerk, hun heiligdom, hun tempel, waaraan zoveel troostrijke herinneringen verbonden waren! Ach, dat perste hun de tranen uit de ogen. De vrouwen en meisjes weenden luid, de mannen stonden somber voor zich uit te staren.
Maar het is erger. Natuurlijk is het erger. De vuige staatsprocureur heeft de inmiddels tot Giuseppes geliefde uitgegroeide Julietta, ‘de madonna van San Stefano’, op dezelfde bedreigde zolder op een
| |
| |
bed vastgebonden. Als zij begrijpt hoe de vork in de steel zit - levensgevaar door Giuseppe veroorzaakt - blijft haar liefde even laaiend:
Deze verwoesting, die huizen en mensen met dood en verderf bedreigde, was het werk van Musolino, haar beminde. Julietta was van mening dat zij door geen enkele kreet zijn werk mocht afkeuren of verhinderen.
Nu komt het eerste kunst- en vliegwerk van de sensatieroman. De staatsprocureur glijdt langs de ijzeren leuning van de torentrap naar beneden. Hij weet geschroeid en gebrand zelfs de deur beneden te bereiken. Natuurlijk, want hij mag niet dood: dan zou Falkje weer een nieuwe doodsvijand moeten bedenken. Intussen is de oude torenwachter dood en heeft Julietta zich losgemaakt:
Met loshangend haar snelde zij naar het venster, boog zo ver mogelijk naar buiten en ademde de frisse nachtlucht in. Dit bracht haar tenminste een beetje tot bezinning, maar verschafte haar te meer ontzetting en vrees, nu zij duidelijker het wanhopige van haar toestand kon inzien.
‘Verloren!’ riep zij. ‘Vaarwel, vurig beminde Musolino! Ik zal u nooit terugzien! O, ik weet het. U hebt zelf die vuurgloed ontstoken, u bent de schuld van mijn vroegtijdige dood. En toch, hoe zoet is het door uw hand te sterven! Beminde, zelfs de dood door uw hand is een genot!’
Ze ging vlak voor de opening van het venster staan, wierp een laatste blik op de met sterren bezaaide hemel, vanwaar millioenen zilveren werelden op haar neerzagen, nogmaals liet ze de blik over de bergen weiden, waar de toppen van de Aspromonte voor haar opdoken, daarna sloot zij de ogen en...
Cliffhanger. Beneden heeft Giuseppe het verwoestende werk van godslampolie en lucifer willen afwachten, maar nu dit: zijn liefje in levensgevaar. Is hij stoutmoedig of niet? Wie springt dus daar te midden van het vijandige publiek vanuit zijn schuilhoek tevoorschijn?
Het was een man, die, als een wild dier, met vervaarlijke sprongen naar het brandende kerkgebouw rende. Het was een man met een doodsbleek gelaat, wie de bruine lokken om het voorhoofd wuifden, wiens gelaatstrekken als die van een waanzin- | |
| |
nige verwrongen waren en wiens ogen rolden als die van een waanzinnige.
Wat wilde Musolino eigenlijk? Waarom richtte hij de blik opwaarts, naar de toren? Waarom strekte hij de armen uit en wierp hij zich als een wild dier op de grond, snikkend en zuchtend, dat zelfs het hardvochtigste gemoed van medelijden en droefheid zou vervuld geworden zijn?
Onmiddellijk beweging bij de omstanders. Men komt met ladders aan om hem te helpen.
‘Weg met die nutteloze prullen,’ riep Musolino de mannen toe. ‘Ik weet een betere weg!’
Musolino trok haastig zijn wambuis uit, zodat hij nu slechts in een hemd en broek gekleed was, naderde de muur en greep een sterke ijzeren draad die aan de buitenzijde der kerk naar de grond liep.
Wat voor sterke ijzeren draad zou dat zijn?
‘Dat is de bliksemafleider!’ fluisterde men elkaar toe. ‘Giuseppe Musolino is krankzinnig, hij wil langs de bliksemafleider naar boven klimmen!’
Nu begon hij als een kat, met handen en voeten te klauteren. Hoger en hoger ging het langs de dunne draad, die Musolino's handen doorkerfde zodat het bloed hem langs de armen druppelde.
Musolino bereikt het raam niet. Nu mag Julietta ook wel eens iets doen. Zij laat zich aan de ceintuur van haar gewaad uit het venster zakken, Giuseppe grijpt haar, en er is tijd voor een ontroerend moment. Een cliffhanger alweer. Als lezer roep je: ‘Kom op, Musolino, geen tijd te verliezen. Schiet eens wat op, vent!’
Maar nee:
Ze drukten hun lippen op elkaar en fluisterden elkaar in het aangezicht van de dood, woorden van liefde toe.
Dit alles terwijl de gelieven aan twee gehavende handen hangen, die van Giuseppe, geklemd om het ijzeren bliksemafleidersdraad. Gelukkig komt onze held bij zijn positieven. Er is reden voor haast. De klokkenstoel op zolder is bijna verkoold, en als de klok valt stort de hele toren in en...
| |
| |
Adem ingehouden, stijve nek van het omhoogkijken.
Redt hij het?
Hij redt het! Op het nippertje:
De klok was uit hare hengsels gestort, daar de houten balken alle verteerd waren, en donderde met vervaarlijk geweld naar beneden, alles op haar weg verbrijzelend en verwoestend. Daarna waggelden de muren van de kerk, zij stortten omver, en uit de rokende puinhopen stegen twee geweldige vuurzuilen op, die door hun rossig schijnsel de donkere bergen op de achtergrond verlichtten.
Tijd om deze scène af te ronden, vindt Von Falk.
Honderden stemmen tegelijk riepen: ‘Ofschoon wij de rover die onze kerk in brand heeft gestoken verafschuwen, bewonderen wij de man die zijn eigen leven op zo'n heldhaftige wijze op het spel heeft gezet, om dat van een zijner medemensen uit het verschrikkelijke gevaar te redden. Niemand in San Stefano zal de rover van Calabrië voortaan enig leed veroorzaken!’
Wat er gebeurt als in je fantasie een toren oprijst. Je vraagt je af wat een bliksemafleider zou kosten. En mocht je toren door andere oorzaken toch in de fik vliegen, dan is er altijd nog die dunne metalen draad naar de overleving. Duur misschien, maar een goede investering. Binnenkort de prijzen maar eens opvragen. Ik heb zo'n vermoeden dat het een verhaal gaat opleveren met een happy end.
Hoe zou het einde van Von Falks Musolino-roman zijn? Eerlijk gezegd: het zal me worst zijn. Giuseppe Musolino is geen boek dat je 828 pagina's wilt volgen, laat staan drie keer dat aantal. Als je de bliksemafleiderscène kent, en de inleiding ervan, weet je precies hoe de rest van het boek is. Meer drama dan we nog aankunnen in de tegenwoordige tijd.
Ik bleek een zinsnede van Mirjam Storim onvoldoende ernstig te hebben genomen: ‘De sensatieromans houden zich bezig met actuele of door het lezerspubliek als actueel beschouwde thema's.’ In de lange lijst van Victor von Falks oeuvre komen zulke thema's voor, dat had ik wel gezien: Dreyfus, de Scharfrichter van Berlijn. Dat het wraakgeval Giuseppe Musolino ook uit de werkelijkheid kon zijn geplukt had ik eenvoudigweg niet overwogen. Niet aan gedacht. Ik
| |
| |
Daumiers ontbijtverbeelding van Rabelais' romanheld Gargantua, hier verkleed als Napoleon iii
Bijbelheld God in diens kandelaberhemel
had me wel afgevraagd of er niet een schilderij bestond waarop Musolino stond afgebeeld. Er worden tenslotte wel meer romanhelden gekonterfeit.
Ik zocht dus op internet en vond een flinke hoeveelheid Italiaanstalige hits, waaruit ik opmaakte dat de brigante Giuseppe (Beppe) Musolino (1875-1956) echt heeft bestaan, en inderdaad gedreven door een bloedig rechtvaardigheidsgevoel rond 1901 (het jaar waarin hij in Lucca tot twintig jaar werd veroordeeld) voor een actueel thema zorgde. Eén website in het bijzonder was erg uitvoerig over de Musolino-geschiedenis: die van de plaatselijke H. Hermandad (www.carabinieri.it/arma/ieri/cronache). Vol trots werd verteld hoe de wapengevaarlijke brigante in de kraag was gevat, en de gloriegeschiedenis werd opgeluisterd door een foto, zowel van Musolino als de carabinieri die hem arresteerde. Mooi.
Ik aarzel om het te vertellen, maar ik herken iets in deze geschiedenis. De naam IJe Wijkstra (1895-1941) plopt in mijn geheugen tevoorschijn.
In de barre winter van 1929 voltrok zich in het Fries-Groningse grensgebied een zo ongeveer Musolinonees drama. IJe was een roker en een drinker. ‘Bij de markante kop met de scheve pet en de knalrode halsdoek hoorde een stoere pijp.’ Aldus een populair-his-
| |
| |
De stoutmoedigste roverhoofdman van de tegenwoordige tijd en gevierd agent Reparato
torische bron. Ik kijk even naar de Musolino-foto en denk: ja, zoiets. IJes Madonna van San Stefano heette Aaltje Wobbes-van der Tuin, een getrouwde moeder die haar zes kinderen voor IJe in de steek liet. Na een aantal aanzeggingen van overheidswege om voor haar kroost te zorgen (de vader was spoorloos) komen vier agenten bij het huis van Wijkstra om haar te halen. IJe moet in cholerische staat hebben verkeerd toen hij op de bitterkoude, vroege ochtend van 17 januari 1929 vier veldwachters zijn landarbeidershuisje zag omsingelen. Hij pakte een karabijn en een pistool en schoot ze alle vier dood. Voor de zekerheid sneed hij ze vervolgens de keel door. In een bloedroes, zo stel ik me voor. Totaal overspannen. Van liefde voor Aaltje, van wie hij blind was, van drank en angst. Enfin, IJe wordt toch gearresteerd, krijgt net als Beppe Musolino twintig jaar en eindigt in een krankzinnigengesticht.
IJe Wijkstra's blinde razernij heeft mij overigens bijna het bestaan gekost. Rijksveldwachter Atte Jongstra (1895-1948) had een marsbevel ontvangen, maar bleek die bewuste dag door ziekte verhinderd zijn Reparato-taak uit te voeren. Er zijn weinig gelegenheden waarbij ik dankwoorden richting kandelaberhemel zend. Nu kan het er toch wel af: ‘De bliksem van mijn grootvader afgeleid, duizendmaal dank!’
Nu had hij slechts de plicht in groot-uniform achter vier kisten aan te schuifelen, misschien is mijn pake zelfs een van de dragers geweest. Zo heeft het moeten zijn: Beppe Musolino in de Friese Wou- | |
| |
den, de plicht roept wachtmeester Atte Jongstra, die zich op het nippertje van de dadersplek weet weg te houden. Stof voor een lijvige sensatieroman, denk ik. Als je ergens zelfbij bent geweest kun je het vaak kort zeggen. Heb je de zaak echter gemist, dan begint het bandeloze fantaseren.
|
|