| |
| |
| |
Dirk van Weelden
De katten
Adembenemend. Er is geen ander woord voor de stank die me overspoelde toen ik de gelakte houten deur openduwde en Xanadu binnenliep. Wat ooit gebouwd was als een restaurant met honderd tafels aan een terras dat uitkeek op de Atlantische Oceaan, bevatte nu de ruïne van het leven van een van mijn oudste vrienden. Tussen de uitpuilende archiefkasten, de vijftien meter lange wand met boeken en de verzakte, kapotgekrabte meubelen liepen vijf katten rond. De stank bevestigde hun heerschappij over Xanadu. Vier maanden lang hadden ze hier, gevoerd door een schimmige lokale kennis, het rijk alleen gehad. Het appartement was zo groot dat ze bepaalde delen ervan als hun toilet waren gaan beschouwen. Toch pisten ze ook vrijuit over de sofa's, de her en der achtergelaten hopen kleren en de papieren op de tafels. Waarschijnlijk een vorm van protest tegen hun verlating.
Vier maanden ervoor waren de kunstenaar Charlie Evers, zijn laatste vrouw Liu en hun driejarige zoon Kory min of meer gedwongen gerepatrieerd. De toestand was onhoudbaar geworden. Twee jaar lang hadden ze zich opgesloten in Xanadu. Post bleef ongeopend en onbeantwoord. De telefoon was afgesloten. Boodschappen werden door de buren gedaan, die geld en een boodschappenbriefje door een raam kregen aangereikt. Leven deden ze van een klein bedrag dat zijn ouders eens per maand overmaakten. Gedrieën haalden ze, haastig en schuw alsof het oorlog was daarbuiten, het geld van de bank aan het eind van de straat. Er gingen geruchten over Charlie die tierend vanaf het terras stenen gooide naar badgasten van het nabijgelegen zwembad. In de buurt wonende kennissen, die in betere tijden gewerkt hadden als assistent voor Charlie, stuurden berichten waarin alarm geslagen werd over de vervuiling en de zorgelijke gezondheidstoestand van de kluizenaars. De enige bezoekers die ze ontvingen waren kleine drugsdealers. Er rezen twijfels of de situatie niet gevaarlijk werd voor het kind. Charlie scheen de omwonenden ervan te beschuldigen deel uit te maken
| |
| |
van een geheim genootschap dat kinderen stal om ze te slachten voor hun satanische rituelen. Kunst interesseerde hem niet meer. Hij wijdde nu al zijn energie aan een vlaggenmachine die op het terras aan zee stond. Op een kleine rechthoekige houten tafel had hij letterlijk duizenden vlaggetjes bevestigd. Aan ijzerdraad van een meter lang zaten beschilderde stukjes linnen. Dit was geen kunstwerk, maar een apparaat waarmee hij het weer bestuurde en de wereldpolitiek beïnvloedde. De satelliettelevisie leverde hem de informatie waarop hij dag in dag uit met nieuwe vlaggen reageerde. Er kwam een dag waarop bezorgde familie tot een reddingsoperatie besloot en afreisde om het gezin naar huis te halen.
De verhuurder had plannen met Xanadu en een paar maanden na het vertrek van Charlie gaf hij te kennen dat hij het pand zou ontruimen en alle bezittingen met het vuilnis meegeven als er niet snel iets ondernomen werd. Drie weken later reisde ik naar Xanadu, waar een andere oude vriend van Charlie, Marcel, me zou opwachten om samen met de ex-assistenten twee zeecontainers te vullen met de belangrijkste bezittingen.
Toen ik binnenkwam was Marcel bezig schilderijen van de muur te halen en in bubbeltjesplastic te verpakken. We begroetten elkaar en hij zag de uitdrukking op mijn gezicht.
‘Je bent hier nooit eerder geweest, zie ik.’
‘Nee, wat een schitterende plek. Het zou een idylle aan het eind van de wereld kunnen zijn. Al die ruimte, dat licht, altijd lente en iedere dag de zon die voor je deur in de oceaan zinkt.’
We slenterden door de twintig meter diepe zaal, waar hij ooit met vier assistenten zijn grote schilderijen maakte en de muurschilderingen voorbereidde die hotels, musea en theaters bij hem bestelden. Nu lag er bij de achtermuur een verzameling kattendrek te stinken als een oordeel. Er stonden dozen waarin schetsontwerpen, reclamefolders, persoonlijke brieven en bankafschriften waren gestort. Ze glommen van de kattenpis. De computers, scanners en printers zagen eruit of ze voor eeuwig buiten werking zouden blijven. Losse kabels kronkelden over de vloer. De apparaten waren besmeurd, soms ruw van hun ingewanden ontdaan en hier en daar al aangetast door roest als gevolg van de zoute zeelucht. Stapels zeefdrukken, etsen en posters van tentoonstellingen lagen erbij als stapels oude kranten. Drie kratten met telefoontoestellen, fotocamera's en mobieltjes in verschillende staat van vernieling stonden op een fauteuil die met een dolk bewerkt leek.
‘In de goeie tijd kwam er iedere dag een schoonmaakster. Het was een open huis, er waren feesten en alles was voorbeeldig georgani- | |
| |
seerd. De verfvoorraad stond perfect op kleur geordend in kasten. Alles werd geadministreerd, van telefoontjes en bedrijfsetentjes tot contracten en vrachtbrieven van werk en materialen. Het is onvoorstelbaar dat hij, dat het allemaal...’
We zwegen. Door het raam zag ik de zwarte en roestbruine hellingen van de rotskust in zee eindigen. Bij een van de hotels verderop voer een stralend wit jacht de zee op met zwaaiende mensen aan boord. We hoorden het plonzen van de zwemmers in het zwembad naast het terras.
‘Is er iets over van zijn kunstverzameling?’ vroeg ik.
‘Nee. Alles van grote namen en vrienden is weg. Wat er hangt is als onverkoopbaar teruggekomen van een veiling. Van zichzelf heeft hij er nog maar twee en niet de beste. Alles verpatst.’
Tien jaar geleden liep Charlie Evers langs een provinciale weg in Florida. Hij bevond zich op het hoogtepunt van zijn roem. In een theater vlak bij DisneyWorld was hij uitgenodigd om een wandschildering aan te brengen als hommage aan Walt Disney, die hij in talrijke interviews de grootste kunstenaar van de twintigste eeuw had genoemd. Dat was vooral bedoeld als provocatie tegen de gevestigde Europese kunstwereld, maar de Amerikanen hadden hem op zijn woord geloofd en wilden goede sier maken met het werk van een jonge Europese kunstenaar die furore maakte met tentoonstellingen in Keulen, Londen en Parijs. Hij was in Florida neergestreken met een tien man sterk team van schilderende en niet-schilderende assistenten.
Waarom hij die avond, halverwege de twee jaar durende werkzaamheden, alleen aan het wandelen was langs die verlaten weg is nog altijd een raadsel. Ruzie met zijn vriendin, onmin met lokale drugsdealers en pooiers, paniek over de tijdsdruk en de strenge, achterdochtige controle van de opdrachtgevers, het is allemaal geopperd, misschien was het wel alles tegelijk, het is nooit duidelijk geworden. Zeker is dat hij werd geschept door een auto, volgens Charlie zelf een zwarte Lincoln Continental. De wagen reed door en bijna een hele dag lag hij met verbrijzelde benen in een greppel langs een tabaksveld. Charlie werd gevonden en naar het ziekenhuis gebracht. Er traden complicaties op en beide benen moesten worden afgezet vlak boven de knie.
Volgens Charlie was het een aanslag, gesterkt als hij zich voelde door de verdwenen daders en de twijfels van de doktoren of zijn verwondingen wel uitsluitend door de aanrijding konden zijn veroorzaakt. Charlie houdt sindsdien vol dat er op hem, bewusteloos
| |
| |
aan de kant van de weg, is ingehakt met honkbalknuppels of stalen staven. Naar zijn overtuiging is hij bewust van zijn benen beroofd. Hij deed fanatieke pogingen allerlei zaken uit het verleden als waarschuwing en dreigement uit te leggen. Het verlies van zijn benen was aangekondigd. Maar tien jaar later is er nog niemand gepakt en niemand werd in staat van beschuldiging gesteld. Charlie haalde de pers met steeds ingewikkelder theorieën over de samenzweringen waarvan hij het slachtoffer geworden was. In zijn ogen werd hij gestraft voor zijn radicale kunst, waarmee hij bezig was het geheime verbond tussen misdaad en kunsthandel, tussen corrupte politiebazen en drugshandelaren te onthullen. Hoe men het ook met hem te doen had, niemand begreep iets van zijn beweringen, die steeds wilder werden. Boos en onbegrepen beschuldigde hij geleidelijk al zijn vrienden, kennissen en zelfs zijn ouders van medeplichtigheid.
Uiteindelijk verviel hij in de klassieke waan dat de wereld bestierd wordt door een misdadige samenzwering van gangsters, joden en vrijmetselaars. Hij revalideerde snel en haastig. Hij was verbazend handig met zijn rolstoel en zijn energie leek ongebroken. Ondanks zijn labiele geestestoestand hervatte hij het werk aan de muurschildering in Florida. Toen die voltooid was trok hij zich terug in Xanadu en zette een succesvol schilderijenfabriekje op. Hoewel zijn wanen hem soms tot razernij brachten, werd het werk gedaan en het geld stroomde binnen. Twee en een half jaar hield hij het vol. Toen glipte alles hem uit handen. Hij zag overal bedreigingen, zelfs het weer en de zee hadden het op hem voorzien. Hij gebruikte bijna constant cocaïne en werd steeds meer in beslag genomen door zijn vlaggenmachine. Tot hij op een dag alle assistenten ontsloeg en de kunst afzwoer. Als een echte junkie brak hij systematisch zijn leefomgeving af tot er een stinkende chaos over was waarin gebrul en comateuze stilte elkaar afwisselden.
Al stonden de deuren tegen elkaar open en rolde de zeewind urenlang pal naar binnen, de kattenstank bleef hangen, ook toen de drek en de meest bepiste voorwerpen waren verwijderd. De ex-assistenten met wie Marcel en ik samenwerkten en de stank trotseerden vormden een paar. Een Engelse vrouw van vijfendertig en haar ongeveer even oude man, afkomstig van het eiland. Antonio en Lucy, allebei verantwoordelijk voor het technisch hoogstaande schilderwerk waarin Charlie de door hem bedachte beelden liet uitvoeren. Marcel en ik begonnen aan het pakken van de duizenden boeken. Lucy zat op een sofa waarvan de vulling naar buiten puilde te bellen met kennissen in de buurt. Ze had het op zich genomen om de kat- | |
| |
ten onder te brengen. Zelf nam ze de mooiste en gezondst ogende in huis, een Siamese poes die Megan heette. Makkelijk was het niet om een nieuw thuis voor de andere vier te vinden.
‘De mensen willen pluizige, witte kittens, geen halfverwilderde katten met eetstoornissen,’ zei ze.
Door mijn handen gingen boeken over de geheime codes in de bijbel, over de vrijmetselarij en de geschiedenis van misdaadsyndicaten. Boeken die nieuw waren en vol stonden met onderstreepte regels en uitroeptekens. Maar ook stokoude pockets en kunstboeken, die al in Charlies kamer bij zijn ouders thuis stonden toen ik hem leerde kennen, dertig jaar geleden. Boeken die we samen bespraken en elkaar uitleenden. De vuuraanbidders van Vestdijk, bijvoorbeeld, een sombere roman die de waanzin van de dertigjarige oorlog in Duitsland oproept en die vol is van oorlogsgeweld, samenzweringen, hekserij en broeierige eenzaamheid. Ik sloeg het boek open om op de titelpagina te lezen wat hij er als zestienjarige had neergeschreven: ‘mijn magische boek’. Hoge, hoekige letters, met zwarte balpen in het papier gekrast. Sindsdien was het boek verhuisd naar drie steden in Nederland, toen naar Berlijn en nu stond het hier in Xanadu. En degene die zich dit boek langgeleden zo onbevangen en gulzig had toegeëigend en het mij destijds vol geestdrift in handen had gedrukt om het te lenen en te lezen, waar was die?
Toen ik Charlie Evers zes jaar geleden voor het laatst sprak, kon ik met pijn en moeite splinters van die persoon herkennen. In een blik, een reactie, een vraag. Achter de prietpraat, de desperado-achtige opschepperij en de samenzweringstheorieën waren flarden bewaard gebleven van de persoon met wie ik op school gedichten uitwisselde en correspondeerde over de boeken die we lazen. Met wie ik musea en galeries bezocht en de beeldende kunst ontdekte. Met wie ik tijdschriften maakte en voor wiens eerste tentoonstellingen ik teksten schreef. Maar zelfs vluchtig contact met die versplinterde en verscheurde persoon was onmogelijk geworden. Verslonden of aan het zicht onttrokken door de zelfdestructieve razernij waarvan de ravage in Xanadu de stille getuige was.
Antonio was onvermoeibaar bezig om zich door het tijdschriftenarchief heen te werken. Daar had Charlie een aparte kamer voor ingericht. Hij bewaarde niet alleen hele jaargangen van tientallen kunsttijdschriften, maar ook het bmw-magazine, Elle, Vogue en Nederlandse weekbladen. De zeldzame tijdschriften en alle exemplaren waarin iets over hem en zijn werk stond zouden meegaan, de rest ging naar de vuilnisbelt. Onderwijl slopen de katten onrustig
| |
| |
rond tussen de steeds hoger opgestapelde dozen met boeken en archief. Aan hun ogen was te zien dat ze beseften dat hun leefomgeving ontmanteld werd. In hun schuwe bewegingen was een grote, maar begriploze angst te lezen. Als er iets viel of een ander onverwacht geluid werd gemaakt vluchtten ze weg en verzamelden zich op het grote bed in de slaapkamer. In elkaar gedoken fixeerden ze de deur naar de woonkamer. Wie in de deuropening stond zag vijf paar ogen. Waakzaam, vlak, dierlijk simpel en ondoorgrondelijk. Uit een andere kamer klonk het niesen en kokhalzen van Lucy, die de kleerkasten met een stok leegde en de inhoud in grote vuilniszakken probeerde te schuiven.
Vier dagen lang pakte en sjouwde ik alles waarvan we samen dachten dat het voor het toegankelijk en overzichtelijk blijven van Charlies werk nuttig was. En al die ordnermappen met zakelijke correspondentie, al die dozen met dia's en foto's van zijn werk, al de schetsen, zeefdrukken, zip-drives en diskettes waren plakkerig en vies. Ze waren vergeten, onverschillig behandeld, verraden; prijsgegeven aan verval en vergetelheid. Wij, als spookgestalten uit een ver verleden, hadden ons de taak gesteld Charlies verhaal en zijn werk te redden. Niet als vriend van de huidige Charlie Evers, maar bij wijze van geste aan de ander die hij was geweest en als eerbewijs aan de verdiensten van zijn werk.
Soms was de stank zo verstikkend, soms waren onze voorstellingen van het leven van hem, zijn vrouw en hun kind zo hartverscheurend of waren de sporen van Charlies paranoia en mythomanie zo pijnlijk, dat het moeilijk was om die nobele motivatie vast te houden. En ze leek ook niet overal op van toepassing. Hoe moest het bijvoorbeeld met de vlaggenmachine?
Tegen de achtergrond van de oceaan en de ruige rotskust was het een indrukwekkend ding. Het ritselde in de wind als een reusachtig stekelvarken van een andere planeet. Het stond bijna vier meter breed een chaos aan kreten, symbolen en beelden uit te zenden. Britse, Palestijnse, Spaanse vlaggen, logo's van grote bedrijven, kleurige symbolen, doodskoppen en cartoons van wereldleiders waren in het woud van vlaggen te onderscheiden. Ook een volledig Kuifje-album, een kinderzwembandje en een honkbalpet waren tot vlag verklaard en vervulden een functie in het bijsturen van de wereldgebeurtenissen.
‘Het is belachelijk veel werk, maar het moet mee, vind ik. Bovendien heeft een museum al aangeboden het vervoer te betalen,’ zei Marcel. Hij was de kapitein van de reddingsoperatie. In een zwart
| |
| |
schrift noteerde hij de inhoud van alle ingepakte en genummerde dozen. Hij hield alle logistieke en financiële aspecten van het werk in de gaten. Bovendien zorgde hij voor de documentatie. Van tijd tot tijd richtte hij de foto of videocamera op de werkzaamheden en de gezamenlijke diners. Vanzelfsprekend moest ook de ontmanteling van de vlaggenmachine worden vastgelegd. Hoe Charlie er zelf ook over dacht, het was een mysterieus en krachtig ding. Kunst of niet, hij had er twee jaar dag in dag uit aan gewerkt en alles eigenhandig geschilderd. Iets wat maar zelden was voorgekomen in het werk dat hij de laatste tien jaar had gemaakt.
Antonio was al een uur bezig geweest om met een armlange tang de bossen ijzeren vlaggenstokken door te knippen. Marcel zag erop toe dat de vlaggen in vier groepen gerangschikt werden op het terras om eventuele reconstructie mogelijk te maken. Rechtsvoor. Rechtsachter. Linksvoor. Linksachter. Ik droeg de afgeknipte vlaggen naar de stapels en terwijl het zweet van mijn gezicht droop en de stapels hoger werden was het alsof de vlaggen zich met de ontmanteling van de machine wonderbaarlijk vermenigvuldigden. Zo breed en hoog werden de stapels. Toen ongeveer de helft van de vlaggen weggehaald was, kregen we zicht op de ruimte onder de tafel. Daar lag een vuilniszak met een enkel rechthoekig voorwerp erin.
‘Dat noemde hij het hart of de motor van de machine. Tussen de neerhangende vlaggen aan de zijkant had hij een soort deur vrijgelaten, waardoor hij onder de tafel kon kruipen. Dan ging hij een uur op die vuilniszak zitten. Om de machine op te laden of zo,’ zei Lucy.
Marcel keek me aan en knikte veelbetekenend. Hij hurkte om de lens van de videocamera op de stoffige plastic zak te richten. Met zijn hand gebaarde hij dat we aan het werk moesten. Het hart klopte in mijn keel. Zonder een woord te wisselen was duidelijk dat we allemaal een onbehaaglijk voorgevoel kregen. Samen met Antonio sleepte ik de zak onder de tafel uit. Kleine zwarte torren maakten zich uit de voeten. Lucy slaakte een kreet en deinsde achteruit.
Getweeën scheurden we de zak open. Het ding was een zwarte Samsonite-aktekoffer, aan de zijkanten afgeplakt met bruine tape. Een volgende kolonne torren werd opgeschrikt door zonlicht en beweging en begon uit de naden van de koffer te kruipen.
‘O god, we moeten hem openmaken,’ zei Lucy. In haar stem klonk afgrijzen.
‘Kom op, het kan ook het laatste voorraadje coke zijn dat hij hier had verstopt,’ zei Antonio en lachte even, maar zonder overtuiging.
Na wat gepruts aan de sloten klapte de koffer open. Marcel zocht
| |
| |
de goede invalshoek om de inhoud in beeld te brengen. In de koffer lag een halve meter lange, langwerpige klomp karamelkleurige prut, waaruit flappen staken van iets wat op leer leek. Nog voor we wisten wat het was deden we allemaal een stap achteruit. Een walm van verrottenis steeg op uit de koffer. Met ingehouden adem bogen Antonio en ik voorover. Er zaten botjes in de prut. Wervels, ribben.
‘Het is Billy!’ riep Lucy. ‘Er waren twee zwerfkatten die hij al in Amsterdam in huis had genomen. Lizzy en Billy. Ze waren meegegaan naar Berlijn en naar Florida. Er zijn zelfs speciaal twee assistenten teruggevlogen om de katten op te halen. Toen ze hier gingen wonen kwamen er al snel meer katten bij. Lizzy is eerst doodgegaan.’
‘Die ben ik nog met hem gaan begraven, hier ergens langs de kust,’ zei Antonio, die het zweet van zijn gezicht wiste met zijn onderarm, ‘zij ging ook in een koffer.’
‘Billy was zijn lieveling, een mooie grijze kat met gele strepen, de opvolger van zijn eerste kat, Yogi, een dikke grijze kater, daar had hij het vaak over, o god, Billy. Hij is doodgegaan aan een hartaanval of zoiets, heel plotseling, tijdens een van de ergste aanvallen die Charlie heeft gehad toen wij hier nog waren. Die duurde bijna een hele dag; alles smeet hij in het rond, hij was zijn stem kwijt 's avonds van het geschreeuw. Niemand wist later waar het lijk van Billy gebleven was,’ zei Lucy en ze begon te ijsberen met een hand voor haar mond.
We deden de koffer dicht, verpakten hem in drie vuilniszakken die we dichtplakten. Het museum zou maar een kaartje aan de wand moeten hangen waarop te lezen was wat de koffer onder de tafel bevatte; wat de motor was die de vlaggenmachine aandreef.
‘Jezus, wat een zieke klootzak met zijn verdomde voodoo,’ riep Antonio verontwaardigd.
Een gezonde en begrijpelijke opmerking. Iets anders was ook waar. In het beeld van Charlie Evers, die hier aan het eind van de wereld, zonder benen, onder de tafel met duizenden vlaggen kroop om op het lijk van zijn lievelingskat te zitten, zag ik een laatste glimp van de ander die ik voorgoed verloren waande. Om de wereld van de grote politiek, de grote kunst en het grote geld te besturen moest hij onder deze uitzinnige struik van ijzerdraad en linnen kruipen en zich in stilte en in het geheim voegen bij de enige die altijd bij hem was gebleven, die hij nooit kon wegsturen, aan wiens onschuld hij niet kon twijfelen en aan wiens dood hij zich schuldig voelde.
‘Ik bedenk me nou dat Charlie van alle mensen die ik ken het eerste katten in huis had. Hij was nog maar twintig en hij had er al
| |
| |
twee. Niemand van ons had katten toen, toch? Er waren altijd katten, hij sleepte ze over de hele wereld met zich mee, in zijn buurt heeft het altijd naar kat gestonken,’ zei Marcel en hield op met videoën.
|
|