beantwoorden. Als ze me komen halen, word ik een wolf. Een doodstille wolf. Die heeft geleerd te schrijven en te verscheuren. Halsoverkop trok ik na mijn schooltijd terug naar het dorp. De kanonnen kwamen te dichtbij. De laatste weken was ik een haas geweest die schichtig door de straten trok. Mijn oren in mijn nek gelegd. Dat had ik niet achter mezelf gezocht. Ik was een everzwijn. Ik kende geen angst. Ik twijfelde niet.
Maar een herder mag je niet opsluiten. Dat is moord. Een herder kan niet leven in een stad, maar zal zeker sterven in een ruimte die nog kleiner is. Hij moet aan de lucht kunnen zien hoeveel voedsel hij nodig heeft. Hij moet aan het gras voelen wat voor weer het wordt. Hij moet uit de vlucht van de vogels de datum afleiden. Hij moet met kruiden zijn wonden verzorgen. Met rotsen een schuilplaats maken. Met vuur zijn bezit verdedigen. Er is geen andere plaats dan de bergen, de vlaktes. Waar de dagen zwijgen en waar de wind naar de zee ruikt. Alleen. Helemaal alleen met mijn kudde. Dat doet recht aan mijn kracht. Geen mooi leven, denk ik. Meedogenloos maar eerlijk.
Ik verdween. Hoog de bergen in, ver de vlaktes op. Verscholen tussen mijn schapen. In mijn gepantserde jas, gewapend met een staf. Ik was hier alleen, goed beschut. Overdag speelde ik fluit. De schapen luisterden naar me, reageerden. Overdag graasden ze, 's nachts dommelden ze in, om me heen, bij een vuur. Alles in rust en vrede. Soms was de wreedheid ver weg. Soms slachtte ik een schaap en voelde het bloed weer over mijn handen stromen. Waste mijn handen in die warme bron. Dronk met beide handen. Dezelfde handen die dit ook met mensen hadden gedaan. Het voelde hetzelfde aan. Weldadig. Maar dat was een ander dier in me. Nu was ik een beer. Kalm. Ik was veilig. Behalve voor de regen. Maar die vijand kon ik overleven. Daar hoefde je geen beest voor te zijn. Als je maar droge voeten houdt. En als je blijft dromen van vallende sterren en opspringende vonken, krijg je het wel wat warmer. En als dat niet lukt, heb je nog de drank. Die brandt door je hele lichaam heen, een spoor van as en gloeiende spiralen achterlatend. Als je gelijk na een slok uitblaast over een stuk schapenvlees, kan je dat zelfs in de regen nog gaar krijgen.
Een mens heeft behoeftes. Maar het zijn er veel minder dan iedereen denkt. Droge voeten, dat is één. Een fluit, dat is twee. De rest is bijzaak, luxe. Allemaal vervangbaar door wilskracht. Als je het