Eigenlijk waren futen net een soort goochelaars of eerder een soort meesterdieven. De manier waarop ze geruisloos in het duistere water doken om even later met een glimmende vis naar boven te komen, had iets magisch. Ik begon me een soort gemeenschap van watervogels voor te stellen, waarbij de zwanen natuurlijk koningen en koninginnen waren, reigers een soort hogepriesters en de hooghartige ganzen hovelingen. En dan had je nog de eenden. Hiervan had je er het meest en zij waren dus de gewone mensen.
‘Zullen we naar de plas roeien?’
Ik stopte met dromen. Ik zat nog altijd met mijn broer in een bootje en had nog steeds geen idee wat ik tegen hem moest zeggen. ‘Ja,’ zei ik, ‘want ik wil de eenden nog voeren.’ Op de plas zaten de meeste eenden. We hadden oud brood meegenomen om ze te voeren. ‘Weet je, eenden zijn eigenlijk net als de gewone mensen,’ zei ik. Frank keek me vragend aan. Ik begon hem dus maar te vertellen over mijn vogelgemeenschap. Frank moest er wel om lachen, maar vond mij duidelijk ook een beetje vreemd.
De plas lag er verlaten bij. Frank en ik waren de enige mensen. Een paar meter verderop zwommen wat eenden. Ik begon wat brood te strooien. Het had direct resultaat: onder luid gesnater kwamen de eenden half vliegend, half zwemmend op ons afgestoven. Ik probeerde de eenden zo dicht mogelijk naar ons toe te lokken. Een grote bruine eend met zachtaardige ogen had de meeste moed. Ze sprong op de rand van de boot. Ademloos probeerde ik zo dichtbij te komen dat ik haar kon aanraken, maar ze was alweer in het veilige water.
‘Kunnen we haar niet vangen?’ vroeg ik opeens. Ik weet niet waarom, maar ik moest die eend hebben. Frank stemde toe. Misschien voelde hij zich ook gespannen en wilde hij graag een beetje indruk op zijn kleine zusje maken of misschien was er bij hem ook een soort ‘heb’-instinct ontwaakt.
In ieder geval pakte hij een peddel. Ik dacht bij vangen meer aan grijpen, maar Frank was al zestien en wist blijkbaar beter hoe je een eend moest vangen. Hij hief de peddel en terwijl de eenden hoopvol op meer eten wachtten, tikte Frank de bruine eend op haar kop. Het was geen harde tik, maar eenden hebben dan ook maar een heel kleine kop.
De bedoeling was dat de eend zo versuft zou zijn dat we haar makkelijk zouden kunnen pakken. De tik kwam alleen iets harder aan dan Frank of ik had voorzien. De eend was versuft, en we hadden haar makkelijk kunnen pakken als we hadden gewild. Maar we wilden niet meer. Zwijgend keken we naar de eend.