‘Gaat het?’ vraagt Gerard.
‘Je hebt harde knieën,’ zegt ze zacht. Hij glimlacht.
‘En jij een rood hoofd,’ zegt hij. Ze bloost nog dieper en voelt aan haar voorhoofd. Er blijft een rode plek op haar voorhoofd achter.
Gerard schrikt. Hij ziet haar hand.
Ze trekt haar tas op schoot en verbergt haar hand erachter. Hij wendt zijn hoofd af en begint onrustig heen en weer te draaien. Heeft hij het goed gezien? Is dit een teken? Het gonzen van zijn bloed begint in zijn oren en al snel resoneert het door zijn hele hoofd. Hij laat zijn hoofd tegen de rugleuning rusten.
Dan ziet hij haar opstaan. Met haar ene hand in haar jaszak baant ze zich een weg door de vochtige mensenmassa. Als hij nu blijft zitten gebeurt er niks.
Ze zet er stevig de pas in, haar tas onder haar arm geklemd. De weg is breed, met bomen langs de trottoirs en een grasstrook in het midden. Hij beent met lange passen achter haar aan. De verticale plooien in de achterkant van haar jas accentueren haar mollige figuur. Ze is minstens een kop kleiner dan hij. Haar haar zwiert heen en weer bij elke stap. Hij is schuin achter haar.
‘Druk hè?’ vraagt hij terwijl zijn stem een hoge uitschieter maakt. Ze gaat wat dichter naar de huizen toe lopen terwijl ze over haar schouder kijkt. ‘In de tram,’ verduidelijkt hij.
Opgelucht nu ze ziet dat hij het is, zegt ze snel: ‘Ik woon hier pas.’
‘Een nieuwe wereld dus,’ zegt Gerard.
Ze knikt. ‘Ik ken hier helemaal niemand,’ zegt ze als ze naar beneden kijkt. Ze slaat een zijstraat in. Hij loopt mee. ‘Hier is het,’ glimlacht ze. Hij kijkt omhoog naar het huis met de witte gevel.
‘Misschien,’ zegt hij vragend, ‘heb je zin in koffie, morgen?’ In de deuropening draait ze zich om. Ik had het niet moeten vragen, denkt Gerard. Ik ben opdringerig. Ongemanierd. Veel te direct. Ik ben een volslagen idioot. Jij hebt geen vrienden en krijgt ze ook niet, voegt zijn moeder daar in zijn hoofd aan toe.
‘Dat is goed,’ zegt ze. ‘Waar woon je?’
Als hij thuis is, heeft hij nog geen honger. Hij trekt zijn jas weer aan om een wandeling te maken en sluit zorgvuldig de voordeur.
Met lange, slome passen steekt Gerard de weg over richting het park. Zijn verende tred benadrukt de lucht in de zolen van zijn sportschoenen. Hij heeft de veters tot grote lussen gestrikt die de grond net niet raken. Zijn dunne benen verdwijnen boven zijn knieën in een korte broek. Hij draagt een strak aangesnoerde riem,