kend gedrag’, waaruit zelfs het nieuwe werkwoord ‘naggen’ werd gesmeed. Wat geen corruptie heet, is het soms wel degelijk. Wat wel zo heet, is soms misschien beter omschreven als vriendjespolitiek, gesjoemel of collusie: de ons-kent-ons-mentaliteit in het politieke bedrijf, de hechte band tussen ambtenarij en bedrijfsleven, en het al te grote begrip dat in tal van sectoren blijkt te zijn gegroeid tussen controleurs en gecontroleerden, beoordelaars en beoordeelden.
In het politieke en publieke debat nemen schandalen en affaires die rieken naar corruptie de laatste jaren een steeds grotere plaats in. Ook in de wetenschap is het onderwerp ontdekt - als object van studie wel te verstaan (de corruptie en belangenverstrengeling die er mogelijk in de academische wereld zelf zijn aan te wijzen, zijn een interessant maar nog weinig ontgonnen gebied). In december 2002 wijdde de Amsterdamse School voor Sociaal-wetenschappelijk Onderzoek een conferentie aan het thema corruptie, die de aanzet vormde tot dit nummer van De Gids. Drie van de zes artikelen zijn gebaseerd op bijdragen aan deze conferentie: van Lodewijk Brunt over corruptie-praktijken in Bombay, van Ruud Stokvis over corruptie in de sport, of liever gezegd: over het onbreken van corruptie in een tak van sport waarin je die wel zou verwachten, de harddraverij, en van Mélanie van der Hoorn over corrupte gebouwen en urban legends.
De praktijken in ambtelijk en bestuurlijk Nederland die de gemoederen de laatste tijd zo bezig hebben gehouden, komen aan de orde in de overige drie bijdragen. Maurice Punch schetst een voor ons land kenmerkende poldervariant van machtsmisbruik, gesjoemel en corruptie, verankerd in een lange traditie van overleg, coalitievorming en consensuspolitiek. Wat hem nog het meeste treft, is dat niemand zich om de uitingen daarvan erg druk lijkt te maken. Politici die elkaar de hand boven het hoofd houden, regelovertreding die met de mantel der liefde wordt bedekt - we liggen er niet wakker van. Ben Hoetjes tilt de recente reeks affaires naar een hoger plan en probeert daar lering uit te trekken. Abram de Swaan benadrukt de collectieve aspecten van fatsoen en onfatsoen. Hij beschrijft het spel van wederzijds verwachtingen dat ten grondslag ligt aan kartelvorming en geheimhouding, toegespitst op de wereld van de bouw.
Vleiend is het niet, dit portret van Nederland, ‘de grote Slaapzaal Nederland’, om met De Swaan te spreken. Maar, nu de deuren in dit nummer worden opengezet, laat u de gelegenheid niet ontgaan om er een kijkje te nemen.
Namens de redactie,
Annet Mooij