De Gids. Jaargang 166(2003)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 815] [p. 815] Stefan Hertmans Vier gedichten Onder een zinken dak Het klopt en trekt in de nacht. Vrieskou en stucco darmkolieken. Het loopt over de spanten Naar de nokbalk en terug. Springt in het hoofd, Trilt daar twee bouten los, Zodat de incubus naar binnen valt. Het raast door millimeters in de droom, Doet daar aan kinderjaren denken, Maar smaakt wat later toch naar lood. Wie wakker ligt hoort hoe het gaat. Van kwaad naar mij, die uitverkoren Werd tot niets dan horen. Ik ben de droesem in de goot Die op het eerste teken Van het virus wacht. Icarus in het bos. Geen tak die kraakt. Een god is los. [pagina 816] [p. 816] Betovering door sneeuw Zo onaanraakbaar valt het op ons in. Kleine schokkende dingen zijn het, Gestolde wolk die in het tegenlicht Gaat dampen op een bokkenvacht. Door op je huid te jagen Hervindt herinnering zichzelf. Ik zie je voor het eerst. Helder valt je lichaam open, Gaat met mijn ogen aan de haal. Je vingers ijler dan Rookpluimen in de verte. Als ik je bijtend kus Gloeit je doorschijnend bloed. Rood is je ademende keel. Je warmt de ochtend en het bos. Nu ik mijn handen Aan je lippen openhaal Begrijp ik wie je bent. Het is te laat. Ik hoor je kleine hakbijl hakken In de vijvers van mijn hoofd. Ik stop mijn oren dicht. Het sneeuwen houdt niet op. [pagina 817] [p. 817] Faust on tape De boeken staan in ochtendlicht. Hun buitenaards geluk straalt Van hun stofbeslagen flanken af. Alles wat ons werd bijgebracht - De mateloosheid en de tucht - Bedekken ze, ijdele omslachtigheid, Als vleugels om een ronde rug. Ik heb het beste van mezelf Aan hen gegeven - (hij citeert). Wat ik ervoor terugkreeg, Betaalde ik met leven En de minachting van mensen Die reeds alles weten. Ik hoor, door ramen die lang Openstaan, hoe oud de wereld Is geworden die ik zo lang Jong had willen houden. Maar het licht neemt nog niet af - Het glinstert in stilaan ver Ziende, bleke ogen. Op tafel ligt het uurwerk Dat mijn waarheid Heeft gelogen. [pagina 818] [p. 818] Het doden van de slang Met de haardklem nog roodgloeiend, Diep knijpend in haar koele vel, Gooide jouw evenbeeld haar op de keien, O hoge mooie straat - Ze kronkelde op klimopbegroeide wanden toe, Tweehonderd vlekken trok ze samen En ontspande - Hoe sierlijk is die kop. Each man kills et cetera. Toen ik haar lijf en snelle tong Gescheiden had, spuugde ze, Felle mooie mond, Haar dodelijkste gif. Een kind, wenend en flink, Kneep in mijn dij. Men schrijft niet wat men wil, Maar wat de tijd verguld had. Vul maar in. We legden haar, honderd Stuiptrekkingen later, Op een steen waar Taormina's goden Tateren en eenzaam zijn. Het regende plots, stortbuien lang, Terwijl het licht verdween. 's Avonds bij het vuur, Het kind een lam, had ik Verhalen over genezing door vergif. [pagina 819] [p. 819] Zijn moeder loochende ze liefdevol, In bed, terwijl de huid gedroogd werd Door de tijd, die slangen spaart Maar mensen slecht verdraagt. Vorige Volgende