| |
| |
| |
Micha Hamel
Acht gedichten
Hoe nu, mooie
Het is ontzettend flauw om te
zeggen dat ik een vrouw heb
gezien, mooier dan alle andere.
Want dan volgen beschrijvingen, goed of slecht, mooi lyrisch of
‘met een aangename afstandelijkheid’. Alles opzettelijk gecompo-
neerd en zorgvuldig gepolijst, moedwillig neergeschreven opdat de
sensatie na-gevoeld wordt en zij stukje bij beetje voor des lezers
geestesoog verschijnt, nee, liever oprijst, levensecht.
Het zou immers de kwaliteit van een dichter moeten zijn om enkel
middels een stroom van woorden (hoeveel je er ook nodig hebt) ie-
mand te kunnen portretteren. Dat zijn basisvoorwaarden, dat is het
edele handwerk. Zo zou het toch minstens moeten zijn: Lezer doet
boodschappen ‘Asjemenou, daar heb je d'r!’
(en dan: ‘Inderdaad: écht mooi, mooier, de mooiste’)
Gewoon, in de supermarkt,
bij de groente een blik en ik
deed een glimlach met een banaan.
Ze had twee oren, twee ogen,
neus, mond, eigenlijk alles
wat andere vrouwen ook hebben.
Je mag gebroken proza geen
poëzie noemen al geeft het
wel iets extra's, geeft het niks.
| |
| |
Nu weer even verder met die
mooie vrouw. Mooie vrouw,
mooie mevrouw: hoe nu verder?
(Er zijn ongeveer 15.000 woorden in de Nederlandse taal in gebruik. Daarvan
zijn er 6782 zelfstandige naamwoorden en ongeveer 4600 bijvoeglijke. Stel
dat er een dichter is die, als een geniale Japanse pentekenaar, korte portretge-
dichten maakt en iemand kan portretteren met drie bijvoeglijke naamwoor-
den en twee zelfstandige naamwoorden. Dus zoiets als:
‘wilde, sensuele paradijsvogel - kristallen lach’ of:
‘schrale muis - zeegroene, trouwe ogen’.
Het aantal mogelijke woordcombinaties bij deze summiere poëzie (geen
plaats voor zoveel getallen) stijgt ver uit boven het aantal vrouwen (3 mil-
Toch zijn deze gedichten, hoe geniaal ze ook zouden kunnen zijn, niet
treffend genoeg om iemand (een vrouw) herkenbaar te kunnen beschrijven,
in de zin die ik bedoel, namelijk dat je haar op straat zou herkennen. Eerder
lijken dit soort gedichten (Petrarca etc.) dan ook bedoeld om ‘de vrouw’ (als
algemeen verschijnsel) te bezingen, en het gevoel van schoonheid en vervul-
ling (c.q. afschuw en frustratie) als het ware te transponeren naar de lezer,
die op zijn beurt wel vertrouwd is met dat type ervaringen of zelf ook mooie
vrouwen kent, of ooit (op foto's) heeft gezien, waardoor hij toch getroffen
kan worden door de zogenaamde raakheid van het gedicht.
Toch wil ik dit niet, omdat ik zo graag zou willen beschrijven de vrouw die
ík heb gezien en hoe mooi, hoe mooimooimooi ze was
(was) - verleden tijd benadrukt het vluchtige.)
Ach, wat brengen mij mijn neuronenbanen
- monorail van hormoonimpulsen - dan een
waaier van protestgedachten zulke als in bed
ineens een weerzin omtrent kennis in het algemeen,
| |
| |
| |
Kerst
Welke baby heeft de wereld uitgevonden?
die de kruidige geboortegedachte
bekliederen met spuitsneeuw,
peulenspijs en blauwe ballen.
tafel om; mij toch liever
de gesel: het bitter kraaiend
Bach van de amateurhoboïst,
stalgeur, Statenvertaling (uit de
oorspronkelijke talen in onze Nederlandsche
Gods vuist plet de schrale combo's
| |
| |
| |
Levenslust
Word eens schaamteloos voor eigen bloeddorst
gewoon knarf een hap uit billen nemen
Zwengel eens iemands arm uit de kom
tel de haren die je in één (speel niet
vals, een ruk uit één stuk) keer
trwak uit kunt trekken, leef
je flink uit, spreek eerlijke
vuistentaal, maak nieuwsgierig
- open vizier - je eigen stoffen aan,
onderzoek wat je bewustzijn van je
leert wanneer je bewustzijn
(zaagblad, kofferbak, zakken zeulen bermparkeren
modder schoenen plons kanaal blub)
| |
| |
| |
Meer over vaders dood...
Ik vertelde het op mijn werk. De secretaresses mompelden,
slordig verwarde handen afvegend aan de kokerrok. Gebruikelijk
drentelen, pulken, wegkijken,
en dan ineens vieze koffie gaan halen.
Een ogenblik later plant ik mij neer en leg mijn handen op het
Twee Russen, korte beentjes, zwijgzame violisten van de eerste stoel
op wier kinderhand het riet was neergekomen bij elke onzuivere
- en nu dus met die worstenvingers viool kunnen spelen -
ze rezen voor me op als bomen, ze huilden
zulke dikke tranen achter plusbrillen.
Een dubbele omhelzing van hout, en langs hen heen
zag ik wegrijdend de slee over de taiga,
de bloemen, de troost, de geruisloze mens
| |
| |
| |
In Paradisum
Ook anorexia-meisjes hebben hun nut
bijvoorbeeld voor de schoorvoetende
verliefdheid van knapen die het nog niet
op lichamelijkheid kunnen laten
aankomen en verlangen naar een on-
bezoedelde omarming met een echt levend
tijdschriftmeisje of ganzig ballerinaatje
uit het corps dat gedwee haar spiertjes
rolt en in wonderland de narcis danst.
Een vermeend meisje, een wolk, een kind onaangetast
door vaders boze tengels, maar vooral intact
gelaten door zichzelf, borstloze bewoonster van
virtueel Arcadië die ostentatief weigert
over haar lichaam te beschikken, als zeide zij
ik ben een stil doorschijnend diepzeevisje in jouw aquarium
breng je mij omhoog ben ik een koud prulletje in je hand
een kinderlijkje, een zakje orgaanvlees op het strand.
Lofwaardig is haar streven want hoezeer
is vergeestelijking niet bezongen
door de beeldhouwer die strijdt tegen steen
door de flagellant die het vlees pijnigt en veracht.
Modebeeld dank u voor de jonkies die glad
van hormoonstoornissen onverplicht door mijn luchtruim
kruisen als engelen op een fresco
met een zeepbel achter hun hoofd.
Proef de zuiverheid van deze ootmoedige liefde
waarin seks en geweld niet langs de decoder kunnen.
Zie in gedachten de geloken ogen van Maria,
de kinderbeentjes van het nichtje dat op schoot kruipt,
de eenvoudig afgewerkte randjes van een wit hema-slipje.
| |
| |
Breng dit samen in een beeld
Mijmer over de kindertijd
Roep op de golvende ontroering van de eerste geziene spleet.
Het is een lief restje rosbief in de hoek van de koelkast
Het is een gebitsloos mondje op de witte tegels van het slachthuis
(Trouwens, ook Fellini had angst voor de kut)
| |
| |
| |
Ik wil een gedicht van liefde schrijven...
Ik wil een gedicht van liefde schrijven
ik wil met Johannes V. aan de lichttafel zitten.
koost de knoppen prevelt aanwijzingen
broos oplichtende gezichtshelft
strelende halmen van licht openen een buitenruimtelijke ervaring,
het verborgen mechaniek van de bundel Gods
iets wat met ‘blank’ zeggen al verschrompelt
handen, weg van console, - voor de mond - en roerloos
hermetisch ruisende vlakken, doorzichtige zuilen,
heldere uitschieters van melkwitte halfgloed.
ik kan beter hem het werk laten doen.
| |
| |
| |
Woensdag
Herinner je die zwembadmiddagen.
Erotische voorzetten bij volleybal, geknoei
met fietssleuteltjes, bovenstukjes.
Het kolderieke puberlijf aan de kledinghaak
afgegeven - voor enkele uren vervangen door een andere
de imaginaire borstkas gevuld met Olympus -
van het plexiglazen chloor
stoïcijnse reiger van beton
piramidetop van woensdagse stoerheid,
snijpunt aller Tarzannen:
Achteloos raken grotere jongens de meisjes aan
(daarna: gestolen gympies, onverrichter zake naar huis)
| |
| |
| |
Vaderschap
Zorgvuldig navigeren op de fiets,
Je ziet weer eens een konijn
de dinosauruskop van een geit, en
bij de schommel kun je even
onbewogen beweger zijn. (heerlijk gevoel, God!)
Ja, écht, hier doe ik ideeën op,
geen goede, maar wel genoeg voor
een volle prullenmand met enthousiast
versmade ijdelheid. Cathartisch lummelen
bestaat immers niet, en ik kijk ongemakkelijk
naar de hemel, Hemelwaarts, beter gezegd. (dag Papa!)
Een goed idee komt namelijk pas
als je aan het werk bent.
Ik geef een voorbeeld van zo'n idee:
God is geen vrouw, echt absoluut niet.
Een vrouw zou nooit vanuit het niets ineens solitair gaan zitten scheppen, dagenlang met zichzelf pratend. En nooit zo wellustig hard ingrijpen, rigoureus het gemaakte weer kunnen vernietigen (en trouwens ook nooit haar zoon zo ontzettend laten lijden - een vader bouwt graag en vaak op deze wijze aan het karakter van zijn zoon). Maar bovenal zou ze nooit onverschillig staan tegen het zelf geschapene als de relatie bekoeld is. God, die gewoon lekker ergens anders opnieuw is begonnen en nu betere dingen maakt, kijkt natuurlijk niet meer om naar zijn vorige maaksels, wij zijn schetsen, zitten mislukt in zijn vuilnisemmer ons af te vragen waarom hij ons niet meer gidst, aan de hand neemt, of de wereld wat wonderen doet.
| |
| |
Bovendien zie je het duidelijk aan ons, de mensen, die toch naar zijn evenbeeld zijn geschapen. Vraag iemand naar zijn moeder, krijg je een verhaal van verbondenheid, goed of slecht, maar minstens mag er gescholen worden, kinderen bij mamma's. Bij vaders horen andere woorden: ruig, lief, zwijgzaam, megalomaan, gevoelloos, ruimhartig, voornaam of zakelijk, maar altijd weer onkenbaar en onbegrijpelijk, soms ook wat verhalen van wegloperij, geweld en ontrouw. Precies God, zou ik zeggen.
Het mag niet, maar mocht je God willen afbeelden
ga dan naar Gizeh en zie de sfinx
groot, oud, geschonden kop, staart wat onverschillig over je heen in
|
|