De Gids. Jaargang 166
(2003)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 712]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans de Ruiter
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 713]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar er was nog een zesde dimensie in het spel der zintuigen en ik stel voor vandaag officieel het zesde zintuig te benoemen: de slaap, die het functioneren van onze overige zintuigen verandert en inspireert. Op vijf zintuigen zal tijdens deze oratie een beroep worden gedaan. Ik zal proberen uw zesde zintuig, de slaap, zoveel mogelijk te ontzien, maar als u de behoefte heeft helemaal interdisciplinair door al uw lagen te gaan, kan ik u daar uiteraard niet van weerhouden.
RA was de noodzaak, de schoonheid en de bedreiging van lagen. We noemden het toen: muziektheater. Hier zijn we bijeen vanwege die noodzaak van lagen. Lagen in de waarneming, als kunst een beroep doet op meerdere zintuigen of meerdere impulsen op één zintuig afgeeft. Lagen, als meerdere disciplines in een interdisciplinair werk elkaar veranderen. Lagen binnen een monodisciplinair kunstwerk. Laag als tegenstelling van hoog. Lagen als fundament van het muzikale bouwwerk, de onontkoombare grondvesting van de muziek. De noodzaak van denken in lagen over laag. Ik sta hier niet voor u als wetenschapper die u een oratie als gebruikelijk presenteert. Mijn scripties gingen destijds weliswaar over het Dies Irae als liturgisch drama, de isoritmie bij Ciconia en Dunstable en de akkoordenleer van The Beatles, maar ik ben vooral kunstenaar, musicus van huis uit, klavecinist, en in het bijzonder basso-continuospeler met een obsessie voor de baslijn, de lage tonen in de muziek. Een soort fundamentalist dus. Naast musicus ben ik, als ik de jury van de Sphynx-prijs 1995 mag geloven, mogelijk-maker. Een kunstenaar houdt geen oratie, maar een performance in de kunst: dus scheppen of uitvoeren. Bij gebrek daaraan presenteer ik u vandaag... een (perf)oratie, een oratie tijdens welke een performance plaatsvindt, of die zelfs wel een beetje een performance is, waarin de orator, die dus eigenlijk perforator is, het begrip ‘laag’ doorprikt. De samenstelling van het gezelschap alhier is voor een Leidse oratie ongewoon heterogeen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat bepaalde delen van het betoog sommigen van u bekend voorkomen, maar dat geldt voor anderen weer ten aanzien van andere delen. Ik vraag hiervoor uw begrip. Zij die alhier van de kunst zijn, zouden zich, wanneer ik spreek over de wetenschap, de verbindingen tussen kunst en wetenschap moeten indenken; de vertegenwoordigers van de wetenschap zouden de lessen van de kunst tot zich moeten laten doordringen. Hopelijk zit hier bij mijn afscheid - te zijner tijd - een gezelschap van kunsten en wetenschappen. Vandaag neem ik officieel als kunstenaar mijn plaats in tussen de wetenschappers, niet om wetenschapper te worden, niet om kunstwetenschap te gaan bedrijven - die is er al en dat doen anderen beter - maar vooral wel om de kunsten hun plaats naast de wetenschappen terug te geven, om de werelden van kunsten en wetenschappen weer met elkaar te verbinden. De ervaringen van het afgelopen jaar geven er alle aanleiding toe te menen dat de instellingen die bijna twee jaar geleden besloten hiervoor de vorm van de Faculteit der Kunsten te kiezen, gelijk hebben gehad. Mijn taak zal zijn te bevorderen, te faciliteren, mogelijk te maken, en daaraan via het entameren van onderzoek en onderwijs vorm te geven. Ik ben er zeker van dat met de steun van alle mogelijke betrokkenen binnen deze universiteit via de nieuwe faculteit ook de bloei van kunst en cultuur zal worden bevorderd. Een universiteit waarin zich zo'n grote verscheidenheid aan disciplines verenigt kan naast de bestaande acht faculteiten met gemak ruimte maken voor die der Kunsten. Het onderscheid tussen de meeste van de oorspronkelijke Leidse faculteiten is nauwelijks groter, of kleiner, dan de verbindingslijnen tussen de Faculteit der Kunsten en deze andere acht faculteiten.
In veel publicaties en discussies valt mij de verwarring op over het complex van de kunsten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 714]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kunst wordt verward met cultuur, terwijl kunst uit cultuur voortkomt. Er wordt te weinig aandacht besteed aan het feit dat voor het bedrijven van kunst ambacht nodig is (waartoe behoort: de kennis en keuze van en de omgang met het materiaal), en dat elk kunstwerk stijl heeft; wie over kunst spreekt betrekt er vaak aspecten van persoonlijke smaak in. Vervolgens is er de contextwaarin elk kunstwerk wordt gemaakt of gepresenteerd. Zelfs als een kunstenaar context wenst te ontkennen, verhoudt het werk zich tot de omgeving en de historie. Dan is er nog de waarneming, die ook weer in de context functioneert. De context waarbinnen wordt waargenomen verschilt, maar ook de context van de waarnemers zelf, want hun kennis, ervaring, intellectuele en gevoelsmatige capaciteiten onderscheiden zich van elkaar. Waarnemen is een hele kunst. Tot slot van de keten is er het begrip kwaliteit, dat met alle genoemde parameters in verband moet worden gebracht: de kwaliteit van het ambacht en de smaak, de stijlkwaliteit, de kwaliteit van de elementen die belangrijk zijn voor de waarneming, alsmede de noodzaak van een kwalitatief analytisch vermogen ter beoordeling van de context. Geen van deze elementen mag over het hoofd worden gezien als men zelfs maar een begin maakt met het gesprek over de noodzaak van kunst. Kunst die vaak onconventioneel en verontrustend is. Kunst stelt vragen en doet voorstellen. Kunst werpt ook een liefkozende blik op het kleine en het kwetsbare, en ontvouwt ons mysteries - vrij naar Anna Tilroe.
Het is weliswaar mooi om als leeropdracht ‘de kunsten’ te hebben, enigszins gerelativeerd door de daaropvolgende tekst: ‘in het bijzonder de betrekkingen tussen het kunstonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs’, maar het legt wel een zware verantwoordelijkheid op mijn overigens vrij stevige schouders. De kunsten: dat zijn de scheppende, de herscheppende, de toegepaste en toepassende richtingen, en zeker niet exclusief de autonome beeldende kunsten. Daarover doen veel misverstanden de ronde. Beeldend kunstenaars zouden zich thans geen concrete, geformaliseerde eisen meer behoeven te stellen, omdat alles kunst is en het proces belangrijker dan het product; het idee belangrijker is dan het resultaat; of omdat elk teken van beeldende kunst tegenwoordig zowel tot de avant-garde kan behoren als tot de massacultuur of zelfs de kitsch. Dat zou ook betekenen dat ambachtelijke vaardigheden in de beeldende kunsten er niet meer toe doen, zolang je maar een beetje van alles kunt en niets echt: een beetje filmen, een beetje performen, een beetje bewegen, een beetje schilderen. Vergeten wordt dan dat - ik citeer Cornel Bierens - elk nieuw kunstwerk altijd een uitspraak doet over kunst en zich verhoudt tot de tradities en conventies. Interessant is dat in de muziek voor het begin van serieus componeren al zóveel historische kennis en ambachtelijke vaardigheden nodig zijn, dat niemand nut en noodzaak van het verwerven daarvan in twijfel trekt. In de muziek zijn slechts musicologen, een enkele dirigent en wat muziekjournalisten geïnteresseerd in het proces van de totstandkoming van het werk. Hoe Bach cantates in elkaar plakte met oud en andermans materiaal, hoe Beethoven onophoudelijk correcties aanbracht, hoe Luigi Nono worstelde met het geven van expressie aan de stilte: het zal de meesten van u ontgaan. Maar van de hedendaagse beeldende kunst willen we alle voorstudies in het museum zien en uitgelegd krijgen hoe het zo gekomen is. In deze discipline van het proces is het dan vaak de handeling, het gebaar zelf, dat bijna belangrijker is geworden dan het product. De in beeldendekunstkringen vaak opgevoerde - vooral componist - John Cage zei het ook: de zoektocht is spannender dan de vondst, maar hij is daar heerlijk inconsequent in. Tijdens zijn wekenlange bezoek aan het Koninklijk Conservatorium in 1988 was er een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 715]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voortdurende spanning tussen product en proces. De moeilijkste vioolstudies aller tijden, de Freeman Etudes uit 1977/80, zijn en détail genoteerd en je kunt hem geen groter plezier doen dan door gewoon te spelen wat er staat. Anderzijds was zijn sleutelwoord toen dat het programma niet intentional mocht zijn. Daarom verzette hij zich voortdurend tegen de uitvoering van het vooraf in drie langdurige sessies overeengekomen en gedrukte programma van lessen, workshops, presentaties en concerten, een nachtmerrie voor alle medewerkers marketing en communicatie waar de huidige kunstwereld zo rijkelijk is gezegend. De inkomsten uit de kaartverkoop werden ruimschoots tenietgedaan door schadeclaims wegens voor niets gemaakte reiskosten, maar dit terzijde. Volledig unintentional was zijn ter plekke bedachte miniversie van de Europeras, een avondvullend interdisciplinair en zeer gelaagd werk dat hij kort tevoren in de Oper Frankfurt in première had laten gaan. Dat hem bijna nog het leven kostte, omdat het decoratelier in het operagebouw waar hij op een stretcher de nacht placht door te brengen op een kwaad moment in brand vloog, uiteraard unintentionally. In Den Haag sloot hij zich met vijfentwintig studenten op in de theaterzaal en na een week kwam er een prachtvolle, o schande, eenmalig vertoonde voorstelling uit, waarin tekst, beeld en geluid zich op gelijkwaardige wijze verbonden met licht, spel en getalsstructuren, het geheel onvoorspelbaar en zonder bindend thema in de tijd gezet. Vroeg de fotograaf in de lift aan John Cage op weg naar de piano-masterclass: ‘Do you mind, Mr. Cage, if I take a few pictures in your class,’ waarop Cage antwoordde: ‘Do you?’ Wetenschappers zouden die vraag concreet wensen te beantwoorden; Cage kent als kunstenaar het antwoord wel, maar het doet er voor hem even niet toe. Trouwens: ook een goed antwoord op de vraag ‘Vindt u dat nou kunst?’ Ja, volgens sommigen, want het doet een uitspraak over kunst; neen, zeggen anderen, in deze context niet. Zegt de man van de dierenwinkel in Jiskefet: ‘Kunst, dat wel, maar daar is dan ook alles mee gezegd.’ Context is immers steeds meer naast een kunstzinnige ook een sociale, politieke en economische, onder andere doordat de laatste decennia zoveel onbekende kunst en cultuur van hele werelddelen met veel impact aan de bestaande canon is toegevoegd. Dat betekent een enorme verruiming van de context. De werking van kunst hangt ten nauwste samen met een veelheid van contexten. Hier doet zich echter het risico voor dat de context, de randvoorwaarden waaronder de kunst functioneert, tot betekenisdrager wordt van de waarde van een kunstuiting. Waren slecht gemaakte vakantiekiekjes nooit in een museale context tentoongesteld, nu ze gevat zijn in een baaierd van vers gesneden paardenhaar doen ze het ineens geweldig goed, indien maar opgehangen in bijgebouw Het Vagevuur van Conferentieoord De Queeste aan de Dodeweg in Leusden voor een optreden van de band Horsepower die zojuist de hit ‘No Hair Today’ heeft gescoord. Catherine David vatte dit extreem samen in haar visie dat echt interessante kunstenaars nog slechts met documentaire protocollen de werkelijkheid benaderen. Beeldende kunst zou naast te weinig middelen ook geen doel meer hebben. Dit probleem geldt in veel mindere mate voor de muziek. Daar doet zich na de meteoritische inslag in het begin van de twintigste eeuw een totale versplintering voor van de in vijf eeuwen zo zorgvuldig opgebouwde lijn Josquin, Lassus, Monteverdi, Bach, Beethoven, Brahms en Wagner. Er ontstond toen een firmament met honderden flonkerende sterren die alle een segment, genre, stijl, richting of hele biotoop vertegenwoordigen waaraan geen enkele - zoals Messiaen zich noemde - compositeur de musique (en niet componist) zich kan onttrekken. Dan heb je weer wel een categoriseringsprobleem, dat bijvoorbeeld alleen al ten aanzien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 716]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de house en de techno een stamboom nodig heeft, zoals u die als hand-out zojuist heeft ontvangen. Het grote verschil tussen de twee domeinen beeldende kunst en muziek, de hoofdterreinen waarop de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten en het Koninklijk Conservatorium zich bewegen, kan worden verklaard uit het feit dat muziek een eigen taal heeft en beeldende kunst niet. Beide verhouden zich tot de canon van eeuwenlange en wereldwijde productie in al haar quality of diversity, maar de muziek beschikt over een formele taal, zoals die in de wiskunde verstaan en begrepen kan worden en die ook communiceert zonder het gesproken woord. Melodie, harmonie, ritme, articulatie en agogiek zijn taal, voordat deze parameters op zoek gaan naar vorm, klank, keuze van het in - strumentarium, en in de vocale muziek de keuze van de tekst, en dus het geven van een talige betekenis. Taco Stolk analyseert dit als volgt: ‘Beeldende kunst onderhoudt sterke banden met de context, en muziek wortelt in belangrijke mate in structuur. Beeldende kunst kan gemakkelijker loskomen van het beeld dan muziek van geluid.’ Ook collega Pim Levelt, psycholinguïst en president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, wijst op de retorica van de muziek, het spel van stelling en contra - stelling, waardoor de muziek op zichzelf al, net als de taal, een middel is om te overtuigen. In de beeldende kunst moeten we dan ook in een veel eerder stadium de taal te hulp roepen om te beschrijven wat we zien en wat de betekenis ervan is. Dat leidt tot fraaie, zij het wat associatieve taal die de hoogtepunten van de beeldende kunsten tracht te beschrijven. Zo spreekt Lucette ter Borg over ‘schoon maken van wat dagelijks en gewoon is; openbaren wat subliem is, blootleggen wat de constructie van de werkelijkheid is’. Peter Struycken spreekt over het ondergaan van een werk waarvan we beseffen dat het gedachtegoed ervan het onze overstijgt. Jean-Luc Godard zegt over film, en dus ook over kunst, dat deze niet de werkelijkheid is of een reflectie van de werkelijkheid, maar de werkelijkheid van de reflectie.
Dat brengt ons bij het aan de orde stellen van de bijna onfrisse discussie over hoge en lage cultuur, die sinds het optreden van staatssecretaris Van der Ploeg in 1998 het kunstbeleid kleurt. Maar al vóór 1998 was het gesprek over de melioratieve hoge kunst en de pejoratieve lage kunst gaande. Veel beschouwers menen dat de grenzen tussen hoog en laag vervaagd zijn, dat je als kunstenaar bij gebrek aan grenzen met het grootste gemak tussen de gebieden heen en weer pendelt en dat je, zeker als ‘hoge’ kunstenaar bijna autistisch bent als je daar niet aan meedoet. Over hoog en laag gesproken: Händel had daar in 1708 zijn eigen opvattingen over. Maar waar hebben we het over? Letterlijk hebben hoog en laag in deze context de betekenis van, ‘vergevorderd in rangorde en kwaliteit, kunst die niet door iedereen gewaardeerd kan worden’ respectievelijk kunst ‘van geringe waarde, onaanzienlijk en eenvoudig’. Aldus Van Dale. Hoog als elitair, exclusief, onbegrijpelijk, laag als inclusief en toegankelijk. Als we vervolgens constateren dat het etiket ‘hoog’ geplakt wordt op beeldende kunst, literatuur, dans, theater en klassieke muziek, en ‘laag’ op mode, videoclips, nieuwe media en popmuziek, dan ziet men het vreselijke misverstand al in volle hevigheid opdoemen. Hoog en laag zijn volgens mij niet toepasbaar op bepaalde disciplines, genres of stijlen. Niet alle theater is hoog; mode, onderdeel van productontwerpen en dus vormgeving, is niet laag. Het verschil tussen hoog en laag vervaagt niet. Hoog en laag blijven bestaan, maar staan voor goed of slecht, interessant of plat. Ik voel mij zelfs persoonlijk beledigd wanneer ik, als klavecinist en dus van de hoge kunst - terwijl er heel veel lage hoge klavecim- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 717]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belmuziek is - door de moderne kunstbeleidsmakers van de koude grond krijg toegeworpen dat ik popmuziek niet anders dan laag kan vinden. Dat vind ik wel, maar dat komt omdat ik veel lage popmuziek hoog vind, en veel hoge laag, maar niet omdat ik popmuziek laag vind. Zo vind ik de popmuziek van Sting, die net als onze huidige staatssecretaris van Cultuur, Van Leeuwen, zelf bassist was - dus ook een beetje fundamentalist - en die heel veel aandacht aan de baslijnen en de daarop leunende harmonieën geeft, hoge kunst, maar bepaalde andere popmuziek niet. Je hoort vaak laag spreken over een fenomeen als de blues, maar er is toch geen mooiere uitvinding dan die van Louis Andriessen in deel drie van zijn theatrale vierluik De materie, met Piet Mondriaan en De Stijl als centraal onderwerp? Door de vermenging van beeldende kunst, literatuur, dans, een passacaglia voor een boogie-woogie (blues dus) en Afro-Amerikaanse straatrap ontstaat een onontkoombaar nieuw kunstwerk, dat profiteert van alle samenstellende delen in een nieuwe context, dat de betrokken disciplines versterkt, en hun kwaliteit, hun hoog-zijn een nieuwe dimensie verleent. Een perfect voorbeeld van kunst in lagen en de noodzaak daarvan. Er is geen hoge of lage cultuur, iets is kunst, cultuur of wat anders. Wat hoog of laag kan zijn, is de kwaliteit van het kunstwerk of de interpretatie.
Waar moet het met de kunst naartoe? Ik zie voor de scheppende kunsten - en in het bijzonder voor de beeldende - een tamelijk wijdvertakte boom met drie hoofdstammen: mono-, multi- en interdisciplinair. De mono's volgen de regels van de kunst, de koninklijke weg, op de landkaart van een in de loop van eeuwen opgebouwde canon, die we door kunstgeschiedenis, boekdrukkunst en nieuwe technologie ook helemaal kennen; kunst waarin het zaad der eeuwen wortel heeft geschoten. Maar deze stam kan wel degelijk ook veelgelaagd en complex zijn. Een schilderij blijft, zoals onlangs prachtig omschreven door Paul Dikker, een compositie van een vlak door middel van vorm, kleur, toon en textuur. Muziek, zo voeg ik daar zelf aan toe blijft, een op een of andere wijze in partituur, grafische symbolen of elektronisch genoteerd werk dat gekenmerkt wordt door de keuze van boven al genoemde parameters, maar met vrijwel altijd onder deze eerste op zichzelf al gecompliceerde laag, lagen van vloeibaar of gestold magma. Spiegelwerking, frictie, verschuivende schollen, valse lichtinval, scheve architectuur: elk muziekstuk is er vol mee, als je het maar wilt horen en zien. Het programmeren van computertalen, het vormgeven van computerspellen, de home-gameboy, het is werken in één discipline maar zeer complex. Fotografie is weliswaar één discipline maar die kan zeer gelaagd zijn. De multidisciplinariteit - men zou het ook heterogeniteit kunnen noemen - tracht meerdere disciplines bijeen te brengen. Ze kunnen daarbij een betekenisvolle relatie aangaan, maar het wezen van de onderscheiden disciplines verandert niet, ze gaan geen actieve wisselwerking aan die leidt tot transformaties van de betrokken disciplines. Wagners Gesamtkunstwerk is daar een mooi voorbeeld van, want het begin van het herstel van de banden tussen de kunsten, die wel bestonden, maar waren verbroken. Ten derde is er de interdisciplinariteit, waarin meerdere disciplines, met name beeld en geluid, niet-vrijblijvende relaties met elkaar onderhouden. Interdisciplinair zijn ook kunstuitingen waarbij een beroep wordt gedaan op meerdere zintuigen en deze zintuigen ook nog eens meerdere impulsen tegelijkertijd krijgen. Je hoort en ziet meerdere elementen die allemaal noodzakelijk zijn teneinde de gelaagdheid van het werk volledig te kunnen waarnemen. Kortom, complexiteit, die de waarnemer aan het werk zet, in plaats van new simplicity, die de toeschouwer en luisteraar wil behagen, teneinde - en ik citeer Rick van der Ploeg - een groot al dan niet jong, al dan niet allochtoon, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 718]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al dan niet uit plattelandsvrouwen bestaand, meestal ondeskundig publiek binnen te halen. Dat is interdisciplinariteit voor beginners, vervaging die niet alleen grenzen opheft, maar tevens het zicht op de samenstellende delen ontneemt. Het in wezen interdisciplinaire kunstwerk is niet de vuilnisbak van een tekst, een video in loop, een loopje op een armetierige drone bass, maar eerst en vooral een nieuw kunstwerk dat niet in een van de bestaande categorieën of disciplines is in te delen, dat bestaande disciplines overstijgt.
In veel publicaties en congresbijdragen wordt geklaagd over beeldend kunstenaars die maaltijden maken voor bezoekers, koffie en thee serveren, een oesterbuffet opdienen en met het deelnemende publiek converseren over hun werk en over het weer, waarmee dan weer een nieuw kunstwerk zou zijn geschapen, al was het maar interdisciplinair. Maar is dat ook zo? Ik geloof het niet. Zolang een kunstwerk niet een ingrijpend beroep doet op meerdere zintuigen - bijvoorbeeld via beeld en geluid - of de parameters binnen één discipline niet meerlagig zijn, is de term ‘interdisciplinariteit’ niet te gebruiken. Zo'n buffet zou om werkelijk interdisciplinair te zijn ook een geluidscomponent moeten bevatten. Hier volgen vier voorbeelden van wat ik bedoel. In 2001 vond aan de Interfaculteit Beeld en Geluid van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans een eindexamen plaats dat bestond uit een complete Italiaanse maaltijd voor honderd bezoekers, inclusief de examencommissie. Het snijden der gerechten, het toevoegen der kruiden, het koken der pasta's: alles werd met microfoons versterkt, opgenomen en interactief bewerkt weer de zaal ingestuurd. Zo ging de handeling van het koken samen met ruiken, proeven en de auditieve re-compositie van de gebeurtenissen. In januari jongstleden serveerde een IJslandse studente van onze Interfaculteit Beeld en Geluid witte druiven en wijn met hapjes op een fraai gedecoreerde barokke tafel. De beoordelende commissie werd er uitgenodigd koptelefoons op te zetten en te luisteren naar een tafelgesprek, opgenomen gedurende een geheel andere maaltijd, een soort Festen. Niemand hoort hetzelfde, iedereen gaat daarover met elkaar in gesprek en blijft reageren op het gehoorde, terwijl heel luide gesprekken uit de koptelefoon van de buurman ook hoorbaar zijn. Als door een wonder repeteert in een nabijgelegen zaal het barokorkest een concertogrossoprogramma waardoor ook flarden Geminiani tot het eet- en luistergezelschap doordringen. De vierde geluidsimpuls. Niets smaakt meer zoals het was. Eén deelnemer had op een gegeven ogenblik drie koptelefoons op, twee verschillende op elk oor en één op de geopende mond. Maar al in 1969, tijdens het Studium Generale ‘Toeval’ van de Universiteit Utrecht organiseerde ik het Eerste Utrechtse High Fidelity Consumenten Concert, het Eerste Uhificoco, geconcipieerd door Misha Mengelberg. Bij gebrek aan computers was alles live: diverse gerechten werden in alle hoeken en gaten van de Geertekerk geserveerd, begeleid door verschillende soorten muziek. Het verteringsproces in maag en darmen werd muzikaal tot uitdrukking gebracht door de opgenomen muziek cumulatief weer af te spelen en te confronteren met verse nieuwe muziek, die op haar beurt kort daarna weer onderdeel van de kakofonie ging uitmaken, zoals het nagerecht met verbazing zijn landing op eerder genuttigde spijzen ervaart. Nog extremer is een onderdeel van het stuk Intona van Dick Raaijmakers, waarin hij een microfoon kookt en zo met een culinaire actie het geluid tot zwijgen brengt.
Het voorafgaande is geen pleidooi tegen monodisciplinaire kunst. Integendeel, vooral ook al niet omdat men voor het maken van interdisciplinaire kunst ambachtelijk zeer goed bedreven moet zijn in een aantal van de monodisciplines. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 719]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik pleit echter voor een goed gebruik van precieze terminologieën op de juiste plaats, in dit geval het niet toepassen van de term ‘interdisciplinair’ op uitingen die dat in wezen niet zijn. Veel scribenten vertellen ons dat het onderscheid tussen autonome en toegepaste kunst steeds vager wordt en dat kunstenaars steeds meer gedwongen worden zich tegelijkertijd te bewegen op de speelvelden van de autonome kunsten, de populaire cultuur, vormgeving en reclame, komen ze terecht in schermutselingen over economie, ict en infotainment. Elitarisme komt tegenover amusement te staan, kunst voor kleine groepen tegenover cultuur voor de massa. Ik stel voor de terminologie te vereenvoudigen door zoveel mogelijk descriptoren te verwijderen die toch maar meer vragen oproepen dan antwoorden geven, en de Tilburgse vrije - tijdswetenschapper Hans Mommaas te hulp te roepen die spreekt over kunst, cultuur en entertainment. Laten we voorkomen dat deze segmenten tegen elkaar uitgespeeld worden. Musea zijn geen belevenishallen: zij hebben de taak zorgvuldig om te gaan met de collectie, hetgeen zich slecht verhoudt met breakdance voor de Nachtwacht. Tapijtweven, tuinieren en glas in lood zetten: zij zijn soms kunst, soms cultuur, soms entertainment, al naar gelang de context. Er is namelijk ook nog een verschil tussen het werk en het gebruik ervan. Het programmeren van software kan al of niet kunst zijn, het gebruik ervan kan in een artistieke of een utilitaire omgeving plaatsvinden. Er is dus niets mis met een situatie als in De Drukkerij in Middelburg, waar een boekhandel, een grand café met leestafel en podium, een internetcafé, een drukkerij van visitekaartjes en ansichtkaarten en een verkooppunt van matig mooie designmeubelen samenkomen, maar noem het geen vernieuwing van de kunsten of interdisciplinariteit. Culturele ontwikkeling kan zich voordoen in sporthallen, koffiehuizen, verlaten fabrieken, bedrijfsverzamelgebouwen en achterafzaaltjes. Maar bestempel dit niet als interdisciplinariteit of vernieuwing van de kunsten.
In mei 2000 schreef de Raad voor Cultuur in zijn advies voor de Cultuurnota 2001/2004 onder de titel Van de schaarste ende overvloed dat cultuur niet alleen een autonome waarde heeft, maar ook een ‘combinatie is van praktijken, ideeën, rituelen en instituties gegenereerd door de samenleving’, vrij naar Paul Kuypers. En de Raad vervolgt: ‘De ambities van culturele instellingen en individuele makers worden sterk beïnvloed door maatschappelijke ontwikkelingen als de groeiende multi-etnische samenstelling van de bevolking en de vlucht van de mediatechnologie. Historisch besef maakt het mogelijk betekenis te geven aan vernieuwingen die ontstaan in het spanningsveld tussen culturen. Culturen zijn in dat proces de motor en cultuur is het product van steeds weer andere ideeën, opvattingen, regels en gewoonten. De kunst sluit aan bij de ontwikkelingen van cultuur in brede zin. De Raad benadert het kwaliteitsbegrip functioneel en rekent zo af met het vage onderscheid tussen hoge en lage cultuur. Cultuur is ten nauwste verbonden met de transformaties in de samenleving.’ Cultuur dus, zo kan men samenvatten, wordt hier beschreven als speelbal van ontwikkelingen in de samenleving, en kunst die daarop aansluit. Kunst en cultuur als lijdende voorwerpen. In 2001 hield Kunsten '92, de mede door mij opgerichte Vereniging ter behartiging van de belangen van kunst, cultuur en cultuurbehoud voor de samenleving, een aantal expertmeetings om de werelden van wetenschap en kunst samen te brengen en de in de wetenschap aanwezige kennis en expertise toegankelijk te maken voor de kunstpraktijk. Immers: de wetenschap bemoeit zich, in het bijzonder via de overheid, vergaand met de kunsten, dus is het voor de kunstsector van levensbelang zich met de wetenschap te verhouden. Het beeld dat ontstond, was dat de globalisering, de digitalisering en de ontwikkeling van een netwerk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 720]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maatschappij grote invloed uitoefenen op de wereld van de kunsten. Kunsten, zo kan men samenvatten, als speelbal van ontwikkelingen in de samenleving. In september 2002 schreef de nwo een call for proposals uit voor een nieuw discipline-overschrijdend programma ‘Transformaties in Kunst en Cultuur' teneinde vanuit de geesteswetenschappen in te gaan op cultuurveranderingen die zich met name de laatste vijftig jaar wereldwijd aan ons voordoen. De dimensies mondialisering, commercialisering en technologisering zijn daarbij gekozen als speerpunten, die van groter belang worden geacht voor onder andere culturele veranderingen dan in het verleden innovaties van technieken voor productie en reproductie, wereldwijde verbreiding van cultuurgoederen, versmelting van bekende en vreemde cultuurelementen en marktdenken. Mondialisering, commercialisering en technologisering zouden gaan betekenen: een groter bereik, en de beïnvloeding van het wezen zelf van onze cultuurproducten, hun vorm, inhoud, betekenis en werking. De samenvatting kan bijna luiden: ...u raadt het al. De Raad voor Cultuur, de wetenschappelijke experts van Kunsten ’92 en de nwo in 2000, 2001 en 2002: er is sprake van een trend. De kunst- en cultuursector lijkt inmiddels een stuurloos systeem dat door allerlei elementen van buitenaf wordt beïnvloed en daarop reageert.
Ik zou hier en nu willen oproepen tot verzet tegen deze beelden. Allereerst is iedereen die in de wereld van kunst en cultuur actief is een maker; ook de bemiddelaar, de museumdirecteur en de galeriehouder. En als hij dat niet is, dan zou hij het moeten zijn. Het is zeer waarschijnlijk dat het slechte imago dat de sector wordt verweten mede wordt veroorzaakt door het feit dat veel te weinig leiders van grote en kleine instellingen niet gewoon beeldmaker of toonmeester, dus kunstenaar zijn. Als dat wel het geval was, dan zou duidelijk worden, zoals literatuurcriticus Arnold Heumakers dit zo prachtig verwoordde, ‘dat de kunstenaar altijd gebonden blijft aan dat ene moment, waarop hij, beroofd van alle begrippen als publiek, markt, mondialisering, maatschappij en wat al niet meer, zelf iets moet bedenken, alleen. Het is een begin in eenzaamheid, de confrontatie met het onbeschreven papier, het lege computerscherm, het witte doek of de kale ruimte: het maken van iets wat er nog niet is en waarvan niemand de onmisbaarheid heeft kunnen voorzien. Daarbij maakt het niet uit of het de weg naar een autonoom werk of een meer in het economisch verkeer bruikbaar product betreft. Wat ogenschijnlijk zonder functie of belang is blijkt plotseling, zodra het er is, onmisbaar te zijn.’ In den beginne is er het idee, die ene klik in het hoofd, de creatieve oerknal die leidt tot een gedachteontwikkeling, een eerste actie, waarna het spel van reflectie, vragen, twijfel, bevestiging, voortgang, omzien en vooruitgang begint. Elke scheppende kunstenaar weet dat er ooit mensen zullen zijn die het werk zullen waarnemen. De integere kunstenaar neemt daar geen voorschot op, hij speelt daarmee, want het resultaat kan ontroerend of confronterend zijn, en alles daartussenin. Maar ook in de herscheppende kunsten speelt eigengereidheid de boventoon. In de tijd dat ik als continuospeler jarenlang de grote Bach-werken speelde, had ik elke avond een reis van twee à drie uur voor de boeg. Je wist waar je uit zou komen, maar het pad veranderde al gaande. Alles wat er om je heen gebeurde, de medespelers en -zangers, het publiek, betrok je in de wijze van spelen en in de voortstuwing van de muzikale gebeurtenissen: een vorm van onderzoek als boter bij de vis; de resultaten werden onmiddellijk vertaald in muzikale statements waaraan vakgenoten noch toehoorders konden ontkomen. Of zoals Pieter Wispelwey het ruim twee uur achtereen spelen van de suites van Bach uitlegt: ‘Je moet kritisch naar je werk luisteren, dan wordt het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 721]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhaal dat de noten vertellen rijker, krijgt het meer lagen. Door magie verliest je instrument zijn beperkingen. De suites zijn hersendansen in tijdloosheid. De ontdekkingen die je tijdens het spelen opdoet moet je kritisch op waarde schatten en de goede elementen ervan voor herhaling vatbaar maken.’ Het lijkt wel een beschrijving van universitair onderzoek: inventarisatie van materiaal, probleemstelling, selectie van methoden, het bereiken van voorlopige resultaten en ten slotte de formulering of presentatie van een eindresultaat dat door vakgenoten en kenners als plausibel, verantwoord of zelfs geniaal wordt ervaren. Tijdens dit proces vindt uiteraard voortdurend reflectie, evaluatie, verwerping en heroverweging plaats. Nogal wat kunstenaars en vooral zij die dat hadden moeten zijn, hebben zich niet van Heumakers' en Wispelweys tekst op de hoogte gesteld of hebben zich op een dwaalspoor laten brengen. Dan zie je wat ervan komt als de vraag het aanbod bepaalt tegen de prijs die de gek ervoor geeft. Dan beweeg je mee op het ritme van de grunge: kunst als sociaal verschijnsel; van de jungle: kunstwerken als producten van kunstbeleving; en de triphop: alle kunst voor iedereen, iedereen kan kunst en iedereen kan kunst beoordelen. Dat is consumentisme van het zuiverste water en in dit kader nodig ik u thans uit de helft van uw programmablad, de hand-out, op te eten. Daarom is het ook zo belangrijk vanaf jonge leeftijd te zorgen voor kunsteducatie van hoog niveau, zodat onze kinderen kunst leren kennen, beoefenen, waarderen en beoordelen.
Met de adviezen van de Raad voor Cultuur en de formats van de confronterende ambtelijke nota's is het nooit meer goed gekomen: de Raad is afgebrand, want hij haalde kwaliteitsbeoordeling en instellingsadvisering door elkaar, honderden kunstenaars bezetten de Ringweg a10, oud- en nieuwkomers voelden zich tegen elkaar opgezet (en lieten dat tot mijn grote spijt blijken), en de verantwoordelijke staatssecretaris mocht bij zijn afscheid van de Tweede Kamer een onvoldoende in ontvangst nemen, terwijl hij zijn intellectuele kapitaal nu elders heeft ondergebracht, namelijk bij een buitenlandse universiteit, en ter uwer geruststelling, niet een die lid is van de League of European Research Universities. Bij de meeste instituties, maar ook bij veel kunstenaars, is inmiddels het besef doorgebroken dat kunst er niet in de eerste plaats is voor economische bloei en het bevorderen van de sociale cohesie en veiligheid, maar dat het op realistische wijze kiezen voor je eigen missie en doelstellingen, het maken van je eigen plannen op grond van wat je zelf het beste weet van je eigen kracht en zwakte, maar vooral het op overtuigende wijze formuleren van je eigen ambities en drijfveren, de beste manieren zijn om je te uiten en profileren. Je moet je eigen agenda bepalen. Iedere kunstenaar is zich bewust van de context en zal een persoonlijk antwoord willen geven op wat zich in de samenleving afspeelt. Het is onnodig dat die context op vooraf bepaalde wijze de uitkomst bepaalt. Het voorschrijven van ronkende richtlijnen door de subsidiërende overheid leidt tot kunstbeleid van politieke zelfbewieroking. Kunst kan 't meest als ze niets moet, zoals Anna Tilroe het zo kernachtig verwoordt. Bij de vooraanmelding voor genoemd nwo - programma ‘Transformaties in Kunst en Cultuur’ hebben de Faculteit der Cultuurwetenschappen van de Universiteit Maastricht en de Faculteiten der Letteren en Kunsten van de Universiteit Leiden in hun gezamenlijke aanvrage gekozen voor het aan de orde stellen van de wederzijdse beïnvloeding van kunst en wetenschap inclusief technologie, die transformeert mede onder invloed van haar toepassingen in de kunst. Bijvoorbeeld: welke invloed hebben veranderingen in scheppen, herscheppen en waarnemen van de kunsten op de omgang met en de ontwikkeling van technologie? Bijvoorbeeld: de verslaglegging van weten- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 722]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schappelijk onderzoek wordt steeds visueler. De beeldtaal is een andere dan die van het schrift. Dat zal leiden tot nieuwe vormen van onderzoek die slechts visueel gerepresenteerd kunnen worden. Kunstenaars zullen wetenschappers daarbij de weg wijzen en behulpzaam zijn. Wij baseren ons in de aanvrage ook niet op de hoogheid van de autonome kunsten naar (West-)Europees model en de laagheid van uniforme commerciële kunst- en cultuuruitingen van de massa, maar geven juist aan dat de kwalificaties hoog en laag voor beide systemen gelden. De randen van het kunstcomplex zetten zich intussen vast: in de scheppende kunsten gecompliceerd geconstrueerde werken die om veel duiding vragen; in de herscheppende enorme technische perfectie en specialisatie. Anderzijds is er de platte, ranzige commercie die speelt op het ontbreken van enige relevante kennis en smaak bij het publiek. Hierbinnen bevindt zich een groot middenveld in verwarring, waar we de vervaging zien tussen charlatanerie en multi-culti, vermarkting en legitimering, laagwaardige imitaties en productiedwang, doelloos zoeken naar inhoud en definities, en als nieuw begrip interdisci - plinflatie. Er is een enorme fragmentatie van marktsegmenten in de doelgroepen binnen het publiek, slechts weinigen kunnen zich een beeld vormen van het totaal. Iets nieuws moet snel succes hebben, gebeurt dat niet, dan wordt het snel teruggetrokken, omdat de marketing te duur is. Presentatoren zijn op zoek naar niches in de markt. Hoog en laag, in de zin van mooi en lelijk, zitten hier overal. Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven generen zich niet met luider stemme te verkondigen dat de zorg voor een goede infra - structuur een overheidszaak is. Maar de overheid dient ook te zorgen voor de infrastructuur van de geest, de immateriële infrastructuur van onze samenleving, die van kunst en cultuur, onderwijs en onderzoek. In onze niet-ideale samenleving bestaat een open-eindfinanciering voor grote infrastructurele werken. In die niet-ideale samenleving zijn de middelen voor onder andere kunst en cultuur om onduidelijke redenen gelimiteerd. De budgettaire beperkingen die voor deze sectoren gelden, leiden tot verdelingsvraagstukken die - als het goed is - door kwaliteitsbeoordeling moeten worden opgelost. Beoordelaars zijn echter feilbaar, laten zich nogal eens in de war brengen en maken dan geen verschil tussen de intrinsieke, inhoudelijke kwaliteitsbeoordeling, waar de biotoop de kunst zelf is in een context die inherent is aan het kunstwerk, en de maatschappelijke context, waarbij de inhoud en richting van het kunstbeleid op voorhand sturend is in de beoordeling. Beoordelaars moeten allereerst zijn canons en paradigma's kennen en inzicht hebben in het wezen van het proces van scheppen, herscheppen en presenteren, bij voorkeur door het zelf gedaan te hebben. Ook moeten ze leren leven met de relativiteit van de eeuwigheid: wat nu in een esthetische context relevant is, kan over enige decennia meer om zijn economische nut worden gewaardeerd, en omgekeerd. Het kunstwerk blijft, de context wijzigt. Kunst is geen middel voor politieke doelen op korte termijn vanwege wisselende beleidsprioriteiten van wisselende politieke ambtsdragers, waarbij nevencriteria die niets met het wezen van de inhoud van kunst te maken hebben de boventoon gaan voeren: marktwerking, culturele diversiteit, de kwantiteit van de productie, uitingen die op voorhand succesrijk zullen zijn bij een groot en divers publiek en andere trends van tijdelijke aard, zoals vernieuwend of actueel heten te zijn of onder ‘de nieuwe media’ vallen. Wie kwantiteit, populariteit, rentabiliteit en trendmatige vernieuwing tot criteria verheft, kan ‘Koersen op kwaliteit’ - en dat is binnen de Universiteit Leiden naar ik begrepen heb een groot goed - wel vergeten. Hij dient een ander doel dan dat van de kunst. Als het kunstcontextuele kwaliteitsbegrip tot ‘hoog’ wordt verheven en wat tot het meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 723]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
instrumentele hoort tot ‘laag’ wordt gedegradeerd, waarna de mededeling volgt dat de grenzen tussen hoog en laag zijn vervaagd, is de verwarring uiteraard opnieuw compleet. Er was bijna geen symbolischer moment denkbaar dan toen, bij een Uitgebreide Commissievergadering ter voorbereiding van de behandeling van de thans lopende Cultuurnota, de bewindsman zevenmaal de vraag of het inhoudelijke kwaliteitscriterium bij de besluitvorming voorop zou staan, ontweek en hij pas bij de achtste maal voorzichtig bevestigend antwoordde.
Ik heb tot nu toe erg over kunst gesproken en niet zozeer over wetenschap. Die overgang kan het beste worden gemaakt aan de hand van Dick Raaijmakers, kunstenaar en wetenschapper. Ik neem zijn redenering van 15 mei 2001 (bij de ondertekening door de Universiteit Leiden en de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans van hun intentieverklaring) in mouvements retrogrades over. Kunst wordt gebaard door oefening; oefening ontstaat door herhaling; herhaling is een basisdiscipline bij het beoefenen van de wetenschap; in de wetenschap moet men veel proeven nemen; en proeven nemen is onderdeel van onderzoek. Mag ik u dan nu verzoeken als onderzoekshandeling het tweede deel van de hand-out op te eten. In vrijwel alle onderdelen van de kunst speelt onderzoek een grote rol, fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek, waarvoor het Engelse practice-based research eigenlijk een betere term is, want fundamenteel onderzoek kan er onderdeel van zijn, en ten slotte experimentatie, ofwel art as research, waarbij het artistieke proces zelf het onderzoek is. Onderzoek in de wetenschap en in de kunsten heeft in de kansen en de bedreigingen veel gemeen. Kunstenaars en wetenschappers dienen over onderzoeksvaardigheden te beschikken: ambachtelijke omgang met het materiaal en de methoden is een voorwaarde. Net als in de wetenschap zijn er ook in de kunsten niet- goede onderzoekers, bijvoorbeeld zij die zich laten leiden door de context, zij die trends volgen en vervallen in clichés. Voor goed onderzoek zijn, in beide domeinen, intellectuele vermogens en creativiteit nodig. De psycholoog Hans van de Braak vatte de componenten van creativiteit onlangs mooi samen. Creatieve mensen zijn sterke persoonlijkheden, zijn bovengemiddeld intelligent en hebben kennis van zaken. Zij beschikken over een autonome motivatie van binnenuit en hebben ruimte in het hoofd om conventies aan hun laars te lappen. Ze hebben plezier in het scheppen, maar hebben wel een omgeving nodig die gunstige omstandigheden faciliteert. Oorspronkelijke denkers, ook in het domein van de wetenschap, laten in beperkte mate ook ogenschijnlijk niet relevante gegevens toe, hetgeen nodig is voor baanbrekend onderzoek, waarbij je missers moet incalculeren en je niet weet wat de uitkomst zal zijn. Ook collega Vincent Icke meent dat geplande wetenschap gedoemd is te mislukken en dat wetenschappelijke ontdekkingen zich niet laten sturen. Er is nu eenmaal ook nog intuïtie en inspiratie nodig. Zowel wetenschappers als kunstenaars hebben de behoefte de resultaten van hun onderzoek te verspreiden, zodat buitenstaanders, vakgenoten, liefhebbers en de samenleving als geheel er kennis van kunnen nemen en ze kunnen beoordelen. Vervolgens worden ze opgenomen in het repertoire, de canon van de geschiedenis en het corpus van de wetenschap. Het resultaat van onderzoek in de wetenschap is kennis, van dat in het artistieke domein uiteindelijk kunst. Hun gezamenlijke huis is in ieder geval de universiteit, waarin de wetenschapper de werkelijkheid ontsluit: zij was er immers al; de kunstenaar brengt er een werkelijkheid voort, geeft haar adem en schenkt haar aan de wereld. Kennis en kunst zijn vrij beschikbaar voor de samenleving en maken daarmee onderdeel uit van de goederen die deze samenleving beheert. Kennis en kunst genereren betekent dus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 724]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
investeren in de kapitale schatten van de maatschappij. Dat moet toch de belangstelling van de overheid kunnen wekken, als er een antwoord moet komen op de vraag wie ervoor moet zorgen. Er is echter een terrein waarop kennis en kunst elkaar op minder sympathieke wijze ontmoeten. Soms is er sprake van vrij gesloten circuits met een zekere geneigdheid tot convergentie in meningsvorming, keuze van het materiaal, aanpak en dus resultaten. Er is een zekere angst tot afwijken, hoewel dat haaks staat op de echte creativiteit waarvoor onder andere ruimte in het hoofd essentieel is. Het ontvangen van kritiek valt niet mee. De rollen van schepper of onderzoeker die subsidie ontvangt, lopen nogal eens dooreen met die van adviseur of beoordelaar van degene die subsidie ontvangt. Er is een zekere kartelvorming, in de wetenschap bijvoorbeeld op het terrein van natuur en milieu, ontwikkelingssamenwerking, verkeer en vervoer; in de kunsten bijvoorbeeld ten aanzien van bepaalde museumkunst of bepaalde componeerstijlen. Zo is een gesprek tussen de bewonderaars van de Toonklok, in het bijzonder toen Peter Schat nog leefde, en de Haagse School al jarenlang volstrekt ondenkbaar. Is er wel voldoende vrijheid bij het entameren van onderzoek met opdrachten uit de derde geldstroom? Wat gebeurt er met kennis en kunst als zij een markt opgaan die de opdracht en soms zelfs de gewenste uitkomst dicteert? De kunstpraktijk wortelt in kennis, ideeën, reflectie, emotie, pompend remmen en ongeremd accelereren. De abstractie, de distantie en de methodiek van de wetenschap kan onder meer door een goede definiëring van begrippen en het aanleggen van goede referentiekaders helpen betere voorwaarden te creëren voor het scheppen, herscheppen, overdragen en waarnemen van de kunsten en het onderhouden van vruchtbare relaties met de terreinen van cultuur en entertainment. De uitkomsten van het onderzoek in het kader van het nwo-programma ‘Transformaties in Kunst en Cultuur’ zullen ons veel meer inzicht geven in de relatie tussen de kunsten en technologie, ook als onze aanvrage niet wordt gehonoreerd en we een andere inbedding zullen moeten bedenken.
Kunsten en wetenschappen balanceren langs randen van afgronden: het ravijn is dat van de schaarste, de steile wand die van de overvloed. Wat dat betreft was de titel van het rapport van de Raad voor Cultuur wel goed gekozen. De kunst is om beide op het smalle pad naar de top spiegelbeeldig in harmonie te brengen. Met het weinige moet je worstelen om het inhoudelijk zwaar te maken, uit de overdaad moet je kiezen om tot betekenisvolle inhoud te komen. Processen van additie en deductie, het weinige vermeerderen, het te vele uitsluiten en verwerpen. Voor de meeste wetenschappers is dit wel duidelijk, voor veel kunstenaars, zeker die in opleiding, veel te weinig. Een goed voorbeeld is de stijlperiode van de Barok. Architectuur en schilderkunst tonen ons een enorme overdaad. De muziek uit die periode leert ons hoe we moeten kijken, een notatie die sober is maar ontelbare geheimen en schatten en overdaad verbergt. Er is altijd de basso continuo - en soms op geniale retorische momenten het ontbreken ervan of de verplaatsing naar een schijn-basstem in de tenor, altus of zelfs sopraanstem - die het fundament legt, de pilaren van de barokke kerk, de lijst van het schilderij. De becijfering geeft het harmonische bouwwerk en zijn ontwikkelingen aan. In de context beslist de continuospeler hoe vol of dun, hoe stuwend of hoe ‘laissif’ hij dit wil doen, hij schept zijn eigen additie door reductie. In de andere stemmen geven versieringstekens aan wat men zou kunnen, maar niet behoeft te doen, terwijl de notatie verder voldoende in formules is gereduceerd om er het nodige stijlgevoel en smaak aan te kunnen toevoegen. Elke voorgeschreven herhaling moet bovendien een verbetering zijn, een variatie, een versiering of een verstilling. Zo kan virtuo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 725]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
siteit een middel worden om reductie te bereiken. Een barokke kerk of dito schilderij of beeld is eigenlijk de volledige opgetuigde partituur met alle mogelijkheden. Die kunnen we onmogelijk bevatten en daarom moeten we als kijker doen wat de musicus doet: reduceren, lijnen zoeken, structuur aanbrengen. De kunstenaar moet altijd de keuze maken tussen overvloed en schaarste: toegeven aan de eerste impuls steeds meer zintuiglijke prikkels toe te willen dienen om de aandacht te trekken en dus alle belevingslagen te vullen, of de concentratie op één element ter viering van de schoonheid van de eenvoud. Minder kan ook meer zijn, de complexiteit van de eenvoud vraagt om een verreikende ambachtelijkheid. Moeten wij niet leren van de stilte, de leegte, de concentratie in het eindspel van het leven van Schubert, Liszt en Nono, Tarkovski, Mondriaan en Miró. Op zijn sterfbed gleed Bach bij het schrijven van een gecompliceerde dubbelfuga de pen uit de hand: een eenzame lijn naar het niets. Nu is het een monument van protest tegen de actuele vernietiging van zeer oude culturen en volkeren die hun cultuurschatten koesteren in een wereld die brandt.
Grote interpreten zoeken altijd in de spiegel, het zachte in luide passages of de kracht in het pianissimo, tristesse in majeur-toonladders, Freude in moll-toonaarden, maar ook de dubbele bodem: in menige vierkwartsmaat schuilt een wals, in ieder menuet een tweekwartsmaat.
Dat moeten we onze studenten leren, in goede kunstopleidingen, zoals die ik hier mag vertegenwoordigen: centra van onderwijs, onderzoek en productie, in feite academische instellingen, die in het hbo niets te zoeken hebben. Zo passen de kunsten in de traditie van de wetenschappelijke instelling die zich - en ik citeer hier collega Willem Otterspeer - vroeger ook wel Studium Generale noemde, omdat er alleen kennis aan bod kwam die algemeen geldend was en het algemeen belang diende; kennis die één samenhangend geheel was, dat van de grondbeginselen opklom tot de diepste wijsheid, en dat alles in één alomvattend curriculum: een universitas - die inmiddels te veel diversitas is geworden - als bijdrage aan een samenleving waarin Beschaving en Bildung tradities herstellen die het ons weer mogelijk zullen maken meer kosmopolitisch, open en divers te zijn. Dat is wat anders dan brede bachelorprofielen voor grote groepen opleidingen. Maar weer wel een slimme omgang met zinvolle major-minorprogramma's.
Dat brengt mij ten slotte bij wat de Faculteit der Kunsten gaat doen: het bevorderen van de relatie tussen het wetenschappelijk en het kunstonderwijs. De Faculteit der Kunsten is het historisch actuele museum tot en met de negentiende eeuw, het huis van de twintigste eeuw en het laboratorium voor de eenentwintigste eeuw. Zij ontkent dat wetenschap uitsluitend over controleerbare visies gaat en kunst over onzekerheid, dat wetenschap synoniem is met exclusief intellectuele processen en kunstonderwijs opleidt voor nauw omschreven beroepen. De Faculteit der Kunsten is een paviljoen met acht wanden van dubbelzijdig spiegelend glas dat zich ook transparant kan maken. De wanden zijn de leerstoelgebieden die doorstralen naar onderzoek en onderwijs in de faculteit. Als de wanden opengaan, kan het licht van de andere acht faculteiten binnenstromen, en dat licht kaatst ook weer terug naar die faculteiten. De thema's van ons leerstoelenplan - en u zult er veel in herkennen van wat hiervoor is aangestipt - zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 726]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zullen onderzoeksprogramma's komen rondom onderwerpen als: architectuur op basis van geluid; bewegende ruimtelijke notatie; kunst voor en door internet agents; de invloed van huiselijke elektronica op werelden ver weg; grensoverschrijdingen in relatie tot nieuwe kunst en kennis; is slaap of bewustzijn het zesde zintuig? Het onderwijs zal bestaan uit keuzevakken en minors op het terrein van of gerelateerd aan de kunsten voor studenten van de Hogeschool en alle acht andere faculteiten. Nu al maken veel Leidse studenten uit diverse faculteiten gebruik van de gelegenheid individuele practica musicae te doen, die thans de keuzevakstatus hebben en zich zullen ontwikkelen tot bijvakken en minors. Masteropleidingen op het terrein van de Mediatechnology en Kunsteducatie zullen worden geïntensiveerd, geïmplementeerd en geïnitieerd. Het aantal meervoudig getalenteerden, studenten die naast een volledige kunstopleiding een universitaire studie doen, groeit gestaag en is een belangrijke doelgroep voor de faculteit. Het initiëren van twee eigen bachelor- en masteropleidingen: kunsten en wetenschappen, en kunsten, staat hoog op de agenda. Hierbij zullen belangrijke uitgangspunten zijn: het verwerven van kunstenaarschap gefocust op onderzoek, interdisciplinair werken, waarnemen, ontwerpen en conceptualiseren, leidend tot productie en kennisvermeerdering op het terrein van onder andere de canon van de kunsten, de techniek en de media, filosofie, esthetica, informatica, wetenschapsfilosofie en dramaturgie. Het resultaat zal universitair kunstonderwijs, kunstonderwijs binnen de universiteit zijn, dat een nieuw type onderzoeker zal aantrekken dat zich geïnspireerd weet door het scheppende van de kunst en de wetenschap. Voor deze opleidingen zal op basis van aantoonbare geschiktheid toelatingsselectie plaatsvinden, een fenomeen waarmee de faculteit wellicht een voorbeeld kan worden voor de universiteit als geheel. Binnenkort zullen diverse commissies voorstellen doen voor de benoeming van de eerste hoogleraren in de scheppende en de uitvoerende kunsten. Met een tiental kandidaten worden veelbelovende gesprekken gevoerd over een promotie in de kunsten, waarbij in het bijzonder artistieke prestaties en het kunnen presenteren van een oeuvre op basis van onderzoek en een daarop stoelend verslag centraal staan. Ook het artistieke proces kan hierbij een vorm van onderzoek zijn. Met alle acht andere faculteiten wordt nieuw onderzoek en onderwijs ontwikkeld rond onderwerpen als: de anatomie van het musicerende en dansende lichaam; preventie van beroepsziekten; externe en interne prikkeling van de zintuigen, in het bijzonder van oor en oog; detectie en ontwikkeling van artistiek talent; meester-gezelrelaties in de eenentwintigste eeuw, de veranderende rol van de docent; archeologie en beeldregistratie; wijsbegeerte en opera; godgeleerdheid en kerkmuziek; getalsverhoudingen, tune & pitch in de muziek en wiskunde; houtanatomie en instrumentenbouw; historische botanische illustraties en vormgeving; intellectueel eigendom, merkenrecht, naburige en auteursrechten en de kunsten; Europese wet- en regelgeving en de kunsten; diverse programma's ter bevordering van de studie van talen, kunsten, culturen en kennis van tal van landen en gebieden. En dan verontschuldig ik mij bij diegenen hier aanwezig wier voorstellen en plannen in bovenstaande groslijst nog geen plaats hebben gekregen.
Het is een gelukkige omstandigheid dat collega Carel Stolker tijdens de diesrede op 7 februari jongstleden wat de rechtsgeleerdheid betreft een pleidooi hield voor interfacultaire samenwerking om zodoende te komen tot een universitas scientiarum. De wetenschap neigt ernaar zich verregaand te specialiseren op één onderwerp. De kunst kan van haar leren beter te worden in het formuleren van toetsbare | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 727]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kenmerken. Omgekeerd toont de kunst aan de wetenschap hoe vruchtbaar het is als de delen elkaar de hand reiken. Onze faculteit zal slagen en zich ontwikkelen binnen een universitas scientiarum et artium.
In de afgelopen drie kwartier heb ik u een aantal suggesties gedaan. Laten we een begrippenapparaat voor de sector kunst en cultuur afspreken waarvan vakgenoten en buitenstaanders, zoals adviseurs, politici, beoordelaars en amateurs, zich op gelijke wijze bedienen als ze weer met elkaar in gesprek komen, en dat is dringend nodig. Ik heb het dan over kunst, cultuur, entertainment, ambacht, stijl, smaak, context, waarneming, kwaliteit, discipline, multi- en interdisciplinariteit, popular, pop, populair en licht. Laten we ons realiseren dat meningen hierover het gewicht hebben van de door betrokkene verworven kennis, ervaring en expertise. Laten we als we over kunst en cultuur spreken hoog en laag in de verkeerde betekenis vermijden. Laten we de fascinerende mogelijkheden van kunst in lagen en van interdisciplinariteit beter benutten, maar wel op basis van een gedegen ambachtelijke beheersing van de desbetreffende disciplines. Laten we kunsten en wetenschappen in universitate et diversitate bijeenhouden en daardoor bijdragen aan vernieuwing in beide systemen met als gevolg: nieuwe opleidingen, nieuw onderzoek, nieuwe vakken. In het buitenland zijn sommige kunstopleidingen universiteit, sommige universiteiten omvatten kunst- en cultuurwetenschappen, andere hebben op wisselend niveau onderdelen van de scheppende en herscheppende kunsten in huis. Ik toonde u hopelijk aan dat de Universiteit Leiden zich met de unieke compositie van haar negen faculteiten zich ook op dit punt nu wereldwijd aan de top onderscheidt. Bovenal bepleit ik echter het onvoorwaardelijk ruimte geven aan de vrijheid die de kunstenaar en de wetenschapper voor zichzelf moet en zal opeisen, om iets nieuws te maken waarvan niemand de onmisbaarheid heeft kunnen voorzien. Deze woorden uitspreken in dit auditorium van deze universiteit, het kan niet symbolischer: Praesidium Libertatis, de Leidse Academie die aan deze opdracht altijd trouw is gebleven.
Thans keert ra, de zonnegod, vanaf het Ra-penburg terug in deze ruimte en doorschijnt achter mij de gebrandschilderde ramen waarop ter enerzijde het hoogleraren- en studentenverzet is uitgebeeld en ter andere zijde Willem van Oranje, Dousa, Grotius, Van Hogendorp, Thorbecke, Van Vollenhoven, Snouck Hurgronje, Huizinga en Lorentz u aankijken. Zij allen stonden op de bres voor de zaak van de vrijheid, verdedigden het recht en het vrije verkeer tussen de volkeren. Sprak Huizinga: ‘Niets kan de mens zo goed vormen als de beoefening van de wetenschap. Mits deze vrij is. Vrijheid is altijd het hoogste goed geweest dat de universiteit in haar beste tijden bezeten heeft, en steeds bezitten moet.’ Het is voor mij een grote eer dit ambt heden te mogen aanvaarden.
Mijn woorden werden begeleid door klanken die mijn gedachten onthulden. U luisterde in een ruimte die qua kleuring veranderde. Er was sprake van gasvorming en u at. Uw horen, kijken, ruiken en proeven zal beïnvloed zijn door de veelheid van indrukken die u opdeed. Mijn tekst zult u zich niet precies herinneren, de muziek zult u bij weerhoren niet direct herkennen. Zo complex is het complex van kunsten en wetenschappen en zo voorzichtig en precies moeten we ermee omgaan.
Ik heb gezegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 728]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tijdens de (perf)oratie luisterde u naar delen uit:
Vormgeving en regie waren in handen van:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 729]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ontwikkeling van house en techno in de periode 1986-1998 (uit: de Volkskrant, 26 juni 1998)
|
|