| |
| |
| |
Vincent Overeem
Wasserette
Dat woord. Maagd. Leonard haatte het, het had zo direct betrekking op hem. Hij sprak het nooit uit, alleen al wanneer het woord door zijn hoofd gonsde draaide zijn maag zich onmiddellijk om.
Het was een patstelling. Zijn volstrekte onervarenheid maakte hem verlegen, die verlegenheid verhinderde dat hij ervaring op - deed. Hij werd steeds angstiger. Verstijfde. Dat leek vanzelf te gaan.
Hij had gedachten die hem niet meer loslieten. Hij stelde zich voor dat hij vrouwen streelde. Hals en borsten. Dat ging nog. Maar steeds weer ging hij verder en daalde af naar de krulhaartjes in hun schoot. Hij bedacht hoe de aanblik van hun geslachtsdeel moest zijn, hoe dat moest ruiken en proeven. Tranig, zoiets smaakte tranig. Dat was zeker, daar was hij niet van af te brengen.
Herinneringen uit zijn kindertijd kwamen steeds weer terug. Als wespen rond een leeggedronken limonadeglas.
Hij zat met zijn moeder in bad, met zijn rug naar haar toe. Met aandacht keek hij naar de zeepschilfers die op het badwater dreven. Ze trok hem tussen haar benen, hij probeerde tegen te stribbelen.
‘Niet zeuren. Ik ga alleen je haar wassen.’ Ze wreef de shampoo ruw in zijn haar, vervolgens pakte ze de douchekop. ‘Doe je hoofd achterover.’
Hij gehoorzaamde en sloot zijn ogen. Ze trok hem naar achteren, haar buik drukte tegen zijn rug. Terwijl het water over zijn gezicht stroomde, hield hij zich vast aan de rand van het bad, om haar maar niet te hoeven voelen.
Leonard stapte zijn kamer uit, deed de deur achter zich dicht en liep de trap af. Door het raam op de overloop viel wat licht. Hij keek
| |
| |
naar buiten. Het regende. De zomer was armzalig. Nat en armzalig. Hij sjokte de trap verder af.
Beneden, in het donker van de hal, bleef hij staan en luisterde. Uit de praktijkkamer klonken stemmen, ze had een patiënt. Misschien was het een vrouw. Misschien was ze zelfs mooi. Hij liep naar het vertrek dat aan de praktijkkamer grensde, opende zachtjes de deur en ging naar binnen. Op zijn tenen sloop hij langs de meubels naar de schuifdeuren. Door de smalle kier gluurde hij naar binnen en hield zich stil.
Aan het venster zat zijn tante met gevouwen handen achter haar bureau. Tegenover haar zat een vrouw, ze keek de praktijkkamer rond. Ze was luchtig gekleed - een korte broek, een loshangend bloesje - maar had het zichtbaar warm. Nu en dan wapperde ze met een hand voor haar gezicht.
Leonard wierp een blik op de zwartleren behandelbank die in het midden van de kamer stond. Hoeveel ontblote bovenlijven had hij al gezien? Mensen kwamen en gingen, ze waren zeer verschillend. Er verschenen patiënten met een bleekwitte huid, flets en grauw, ze leken doorzichtig, hij zag hun vale, blauwe aderen. Er kwamen mensen met moedervlekken over hun hele lichaam; mannen met donzig, zwart haar op hun schouders en rug; mannen met pensen. Er waren oude patiënten bij, met trage gebaren en bewegingen, met een huid als gekreukt papier. En de vrouwen. Er waren vrouwen bij met forse en vlezige tieten; soms ook waren de borsten klein, slap en plat, twee leeggelopen vellen uitlopend in rimpelige tepels.
Leonard richtte zijn blik weer op de twee vrouwen in de kamer.
‘Ik ga wat anders te werk dan u misschien gewend bent,’ zei zijn tante.
De vrouw keek naar de behandelbank. Ze had geen mooi gezicht. Een plat gezicht, met diepliggende ogen. Maar toch bleef hij kijken.
‘U krijgt geen medicijnen. Ik stel u leefregels voor.’
‘Ik kom vanwege mijn rug.’ Ze had een zeurderige stem, haar voorkomen kreeg er iets aanstellerigs door. Ze wapperde opnieuw met haar hand voor haar gezicht.
Zijn tante antwoordde met een kort, koel lachje. ‘En ik probeer er met u achter te komen waar een klacht vandaan kan komen.’
De vrouw trok een pijnlijk gezicht. Ze legde haar handen iets boven haar billen en maakte een holle rug. Haar boezem stak naar voren. ‘Een zeurende pijn in mijn onderrug. Het trekt maar niet weg.’
Zijn tante stond op. ‘We zullen eerst eens kijken. Trekt u uw bovenstukje maar uit.’ Ze wees naar de behandelbank. ‘Dan kunt u op uw buik gaan liggen.’
| |
| |
De vrouw keek argwanend. De bank had een glimmend, ijzeren onderstel. Het zwarte leer bestond uit twee delen: een langwerpig oppervlak en een vierkant, verstelbaar hoofdeinde. Het hoofdeinde had een uitsparing.
‘Met uw hoofd in de opening.’
De vrouw begon aan de knoopjes van haar bloes. ‘Het is hier warm. Ik zweet helemaal.’
Zijn tante glimlachte. ‘U hééft het warm.’ Ze keek opzij in de richting van Leonard, keek beter en fronste haar wenkbrauwen. Hij schrok en maakte zich snel uit de voeten. Voordat hij de deur achter zich dichtdeed luisterde hij nog even. ‘Helemaal?’ hoorde hij de vrouw nog vragen.
Het huis van zijn tante stond in een laan met brede stoepen. Aan weerszijden wisselden bomen en lantaarns elkaar af. Het pand was hoog. Hoog en aanzienlijk. Het had een zware voordeur die deftig klemde; een tochthal; een groot trappenhuis.
Hij huurde er een kamer op de tweede verdieping. De kamer was ruim en had een hoog plafond. De inrichting was sober, alleen het noodzakelijke stond erin. Een bed, een bank, een bureau, een boekenkast. Aan de muur hing een poster van een film die hij nooit had gezien.
Leonard hoorde beneden een deur opengaan en legde zijn boek naast zich neer. Ze liet een patiënt uit, de voordeur sloeg dicht.
Vanaf zijn bed schoof hij het gordijn een eindje opzij en keek naar buiten. Hij wist, er was niet veel te zien: een platje met kiezels, een schoorsteen, daarachter de kruin van een boom die verder uitzicht belemmerde.
Zijn tante kwam de trap op lopen. Hij trok het gordijn weer dicht, pakte het boek op, sloeg het willekeurig open en las een zin. De woorden drongen niet tot hem door. Langzaam ging de deur open, ze klopte nooit. Zonder iets te zeggen stapte ze de kamer in en ging aan zijn voeteneinde zitten. Hij sloeg een bladzijde om.
‘Je bent zo ernstig,’ zei ze. ‘Alsmaar lezen. Je hebt toch vakantie?’
Inderdaad, vakantie, het was een ramp. Er waren geen colleges meer. Hij had alle vakken gedaan en gehaald. Er was niets te doen. Het handjevol mensen waarmee hij op de faculteit optrok wilde hij niet zomaar opbellen. Bovendien, de meesten waren spoorstudenten, ze woonden niet hier in de stad.
| |
| |
‘Jij vindt het prettig om alleen te zijn. Jij bent een loner.’ Ze trok een verongelijkt gezicht, ze pruilde. Ze nam de vrijheid wat onderuit te gaan zitten en staarde voor zich uit. Hij kon raden wat ze dacht. Dat ze niemand had, behalve haar patiënten.
‘Ik zag je door de schuifdeuren kijken,’ zei ze.
Hij zei daar niks op terug.
‘Ik weet hoe je erover denkt. Je bent te rationeel. Je hebt er geen oog voor. Ik neem je dat niet kwalijk, je bent de enige niet. Maar ik zal je toch iets vertellen. Een paar dagen geleden had ik een patiënt die zo gespannen was dat de ventilator aan het plafond spontaan begon te draaien.’ Ze trommelde met haar handen op de deken. Zoals altijd viel hem op dat die handen grof waren: onvrouwelijk, boers, met korte nagels.
‘Ik zie je wel vaker kijken, dus je zult er wel íets in moeten zien.’
‘Ik begrijp de overgave niet,’ zei hij.
Ze draaide zich naar hem toe en legde een hand op zijn blote been. ‘Zal ik jou ook eens onder handen nemen?’ Ze vroeg het zacht, bijna fluisterend. Hij zag verlangen in haar blik. Dat was belachelijk, dat kon niet, ze waren tenslotte familie.
Ze stond op en wees naar de ochtendkrant die naast zijn bed lag. ‘Als je hem uit hebt, moet je hem terug op de trap leggen.’
Ze zaten tegenover elkaar te eten.
‘Mannen hebben een staart, die moeten ze af en toe gebruiken,’ zei ze. Terwijl ze opschepte wierp ze een blik op Leonard. De bedoeling van die opmerking ontging hem niet, het leek hem veiliger er niet op in te gaan. Hij begon zijn vlees te snijden.
‘Dat is niet iets wat ze in de hand hebben. Maar het is evenmin iets wat ze moeten onderdrukken, dat is niet gezond.’
Hij keek haar aan. In haar blik was geen spot te ontdekken. ‘De placebowerking heeft een genezend effect van vijf procent,’ zei hij.
Ze reageerde niet, legde haar mes neer en strooide wat zout over haar eten.
's Avonds trof hij haar in het washok. Ze zat op haar knieën voor de wasmachine, de ronde klep hield ze los in haar handen.
‘Hij brak zomaar af.’ Ze keek beteuterd. Ze probeerde de klep in de opening van de machine te duwen, maar toen ze hem losliet viel hij kletterend op de grond. Nu gaat ze mij hier de schuld van geven, dacht hij.
| |
| |
‘Heb jij hier met je tengels aangezeten?’
‘Ik zou niet weten waarom,’ antwoordde hij.
Ze dacht na en stond op. De trekken in haar gezicht werden vriendelijker. ‘Zou jij morgenochtend de vuile was naar de wasserette willen brengen? Ik heb geen tijd, ik heb patiënten.’
Wasserette. Het was net of het woord alleen al de kracht bezat zijn ongelukkige bestaan voor een ogenblik te verzachten.
Nieuwbouw. Het gebouw had het voorkomen van een vierkant fort en stond onverwachts tussen de smalle, zeventiende-eeuwse huizen in. Het pand, met zijn ijzeren raamwerk, paste niet goed in het straatbeeld, was alleen in zijn soort, wat aan de lompe kant ook. Het stond iets verder naar achteren dan de huizen ernaast, alsof het zich daarmee voor zijn onbehouwen gedrag wilde verontschuldigen.
Hij opende de deur, betrad een grote, rechthoekige ruimte en bleef een ogenblik staan. Aan de ene kant stond een rij wasmachines, ertegenover de drogers. Het geluid van spoelend, draaiend en klotsend water. Hij liep naar voren. Uit een zijdeur verscheen een vrouw.
‘Hoi,’ zei ze.
‘Hoi.’
Ze was een jaar of vijfentwintig. Ze was klein. Ze droeg plastic slippers met een bloem bij de teen. ‘Hoeveel was heb je?’
Hij zette de weekendtas op de grond en wees ernaar. Achter hem begon een wasmachine te centrifugeren.
Ze blies een plukje haar voor haar ogen weg. ‘Apart of alles door elkaar?’
Hij keek haar niet-begrijpend aan.
Ze maakte een afwijzend handgebaar. ‘Ik help je wel.’ Ze verdween achter de zijdeur en kwam terug met een bakje waspoeder in haar hand. Ze plaatste het op een wasmachine en wenkte hem. Samen begonnen ze de vuile was in de trommel te doen.
‘Het is alleen bonte was,’ merkte ze op.
Hij knikte en zocht een onderwerp om over te praten, maar kon niets bedenken.
‘Ben je student?’ vroeg ze.
‘Kun je dat zien?’
Ze lachte smalend. ‘Wat studeer je?’
‘Rechten.’
| |
| |
Ze haalde een vrouwenslip uit de tas en hield hem tussen duim en wijsvinger voor zich uit. Het was een grote, beige slip. ‘Advocaatje woont in ieder geval nog bij zijn moeder.’
Hij lachte verlegen. ‘Bij mijn tante.’
Ze schoot in de lach. ‘Ik hoop dat ze een beetje goed voor je is.’ Ze legde een hand op zijn schouder.
Ze had een klein litteken boven haar lip, ze had ooit een hazenlip gehad. Een mooi en opwindend mankement.
De praktijk van zijn tante bezorgde hem veel vuile was. Ze gebruikte stapels handdoeken, in alle soorten en maten, iedere dag. Ze wierp ze in een klein, stalen rek op wieltjes en wanneer dat vol was plaatste ze het op de gang. Samen met hun eigen was resulteerde dat in een bijna dagelijks bezoek aan de wasserette.
Leonard zat op een van de lage bankjes voor een machine, luisterend naar het ritmische gezoem en geklots. In zijn handen hield hij een boekje, zonder erin te lezen.
Hij dacht terug aan hoe hij als klein jongetje door de kier van de badkamerdeur keek. Zijn moeder stond voor de spiegel, in de witbetegelde ruimte leek ze nog naakter dan ze al was. Ze smeerde zichzelf met iets in. Toen ze een blik in de spiegel wierp, merkte ze hem op en draaide zich om. Heel kort keek hij naar haar behaarde driehoek.
‘Jij bent het.’ Er verscheen een glimlach op haar gezicht.
Aarzelend stapte hij de badkamer in. Ze ging op de hoek van de badkuiprand zitten en reikte hem de tube aan. ‘Je mag mijn rug wel insmeren,’ zei ze. Ze hield haar haar tegen het achterhoofd gedrukt. Van dichtbij viel zijn blik op de heel kleine, rode pukkeltjes op haar rug.
Hij kneep wat crème op haar huid en begon hem met zijn vingertoppen uit te smeren. Haar weke huid ging in plooien met zijn ronde bewegingen mee.
‘Zeg, dat noem ik geen smeren. Met de vlakke hand graag.’
Hij deed wat ze vroeg, maar hield zijn ogen erbij gesloten. De puistjes voelden als kruimeltjes tegen zijn hand.
Hij hoorde haar lachen. ‘Stiekem kijken,’ zei ze.
Hij schrok op van het geklingel van het belletje. Een klant verliet de wasserette, tussen het openen en dichtdoen van de deur klonken ge- | |
| |
luiden van buiten. Het meisje begon aan de vouwplank wasgoed op te vouwen. Ze waren alleen. Hij nam haar terughoudend op, alsof hij bang leek dat ze zijn volstrekte onervarenheid alleen al aan een blik zou kunnen opmerken.
‘Is ze een knappe vrouw?’ vroeg ze.
‘Wie?’ Hij bestudeerde haar slanke, bedreven vingers.
‘Je tante.’
‘Ze is wat apart.’
‘Wat doet ze?’
Hij wreef in zijn oog. ‘Ze kraakt.’
‘Kraakt?’
‘Ze is chiropractor. Ze drukt ruggenwervels recht. Dat maakt een krakend geluid.’
Ze keek in gedachten voor zich uit. ‘En verder?’
‘Ze gelooft dat medicijnen over een tijdje niet meer nodig zullen zijn. Dat wilskracht en een gezonde levensstijl het gebruik ervan kunnen voorkomen, of iets dergelijks.’ Hij haalde zich zijn tante voor de geest. Ze gaf hem altijd het gevoel dat ze iets van hem wilde, iets van hem verlangde.
‘En zo'n jonge jongen in huis vindt ze vast heel interessant,’ zei ze.
Hij keek haar niet aan, maar pulkte aan de veters van zijn schoen.
‘Kijk maar uit, van een vrouw op leeftijd kan je alles verwachten.’ Ze lachte.
‘Ze is niet zo oud. Ze is het kleine zusje van mijn moeder. Een nakomertje.’ Hij dacht na over zijn woorden en bloosde. ‘Maar ik was niets van plan.’
Zijn moeder voelde de temperatuur van het badwater, deed de kranen dicht en droogde haar handen aan een handdoek. De tegels rond het bad waren dof en vochtig van de damp. ‘Je kan erin,’ zei ze en draaide zich naar hem om. Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Wat heb jij nou aan?’
‘Mijn zwembroek,’ antwoordde hij.
‘Waarom?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Wil ik.’
‘In bad?’
Hij knikte stug.
‘Je gaat toch niet zwemmen?’
‘Jij hebt ook je kleren aan.’
‘Maar ik ga niet in bad.’ Ze hield de handen in haar zij. ‘Nou kom.’
| |
| |
Alsof hij zich voor het eerst in de aanwezigheid van zijn moeder ontblootte, trok hij zijn zwembroek uit en stapte in bad. Ze ging op de rand zitten en spatte wat water in zijn gezicht. ‘Jij bent ook een rare. Ik ben toch maar je moeder?’
Hij wandelde ernaartoe. Het was een wirwar van steegjes. Hij verheugde zich op de korte, vriendelijke groet van het meisje. Hij vond haar mooi, haar bleke huid deed hem denken aan een wit, schoongewassen, gladgestreken laken.
Hij hield van de handelingen van het wassen, van de steeds terugkerende momenten. Hoe, bij het uitschudden van het bakje, het waspoeder een lichte prikkeling in zijn neus veroorzaakte, heel subtiel, als een klein teder kusje. Hoe, als hij opkeek van een tijdschrift, het wasgoed draaide in het schuim.
In zijn gedachten liep hij op haar af, boog zich naar voren en zoende haar op de mond. Hoe rook de adem van een wasserette-meisje? Vast en zeker schoon, zacht en aangenaam. Hun tongen kronkelden langs elkaar. Zijn nieuwsgierige vingers streelden haar onderbuik.
Hij trok de weekendtas wat meer over zijn schouder en versnelde zijn pas. Hoe het wasgoed voelde als het klaar was. Vochtig, maar schoon.
Op het bankje vulde hij Zweedse puzzels in. Nu en dan keek hij door de grote, hoge ramen naar buiten. Het centrifugeren van een machine overstemde de geluiden op straat. Een man liep voorbij, hij droeg een grote, hoornen bril. Hij hield een ogenblik zijn pas in, wierp een korte blik naar binnen en stapte weer verder. Een aquarium, dacht Leonard. Maar aan welke kant van het glas? Zijn blik dwaalde langs de witbetegelde muren. Deze kant, concludeerde hij.
Ze kwam het zijhok uit lopen. Ze hield een ronde, plastic mand in haar handen, er zat niets in. ‘Aan zijn uiterlijk kan je niet zien of iemand een smeerkees is,’ zei ze. Ze zette de mand voor een machine op de grond. ‘Dat zie je pas aan zijn was.’
Ze kwam achter hem staan, boog zich voorover en keek over zijn schouder naar het puzzelboekje. Hij voelde een plukje haar kriebelen tegen zijn oor. Ze legde haar wijsvinger op een vakje in de puzzel.
‘“Familielid” is “tante”,’ zei ze. ‘Zij is bijvoorbeeld een smeerkees.’
Hij keek lachend op en voelde de behoefte met een vinger haar wang te strelen, maar had daar het lef niet voor.
Ze wees opnieuw, rechts bovenaan. ‘“Geremd”,’ zei ze.
| |
| |
Hij keek naar het vakje en zag het woord ‘belemmerd’ staan. Hij telde zes vakjes, het klopte.
In de keuken at hij een boterham. Zijn tante kwam binnen, zonder te groeten. Ze bladerde door de post op tafel. ‘Heb jij de krant gezien?’
‘Op mijn kamer,’ antwoordde hij.
Ze rolde met haar ogen. ‘Je moet hem terug op de trap leggen.’ Ze liep de keuken uit. De krant, daar deed ze heel gewichtig over, ze las hem iedere dag. Dat wilde zeggen: ze ging vluchtig door de koppen, vouwde hem op en legde hem weg.
Hij trof haar aan op de bank in de huiskamer. Hij ging op een stoel zitten en trommelde met zijn vingers op de leuning. Regelmatig keek hij haar kant op, wilde iets zeggen, maar zag daar dan toch weer van af.
‘Wat wil je toch vragen?’ Ze sloeg een pagina om.
‘Vinden vrouwen het fijn als een man initiatief neemt?’
‘Je bedoelt: vinden ze het vervelend als een man geen initiatief neemt?’ Ze legde de krant een ogenblik opzij. ‘Het moet niet te lang duren. Dan verliezen ze hun interesse. Soms vinden ze het wel leuk om een duwtje in de juiste richting te geven, maar dan moet je dat duwtje wel weten te herkennen.’ Ze gaf hem een knipoog. ‘Een echte ster ben je daar niet in.’
Ze pakte de krant, vouwde hem netjes op en legde hem op de leuning van de bank. ‘De wasmachine is gemaakt,’ zei ze.
‘Waarom?’ Terwijl hij dat vroeg realiseerde hij zich dat het stellen van die vraag onzinnig was.
‘Ik kan je toch niet naar de wasserette blijven sturen? Dat kost handenvol geld. Bovendien, jij hebt toch wel iets beters te doen?’
Hij dacht na. Zonder wasgoed durfde hij er niet naartoe te gaan, hij zag zichzelf al met lege handen naar binnen stappen, dat was onmogelijk. ‘Wie heeft de machine gerepareerd?’ vroeg hij zonder dat het hem werkelijk interesseerde.
‘Een alleraardigste man.’
In het midden van de praktijkkamer stond een jongen in zijn on derbroek. Zijn gezicht was langwerpig: een dunne neus, getuite lip- | |
| |
pen, een korte kin. Hij had een ongemakkelijke, stijve houding. Hij stond niet, hij zette zich vast op de vloer.
Leonards tante legde een voor een haar handen op zijn schouders, waarop de jongen bewoog alsof er een schok door hem heen ging. ‘Probeer je te ontspannen. Ga eens zitten.’
Hij nam plaats op een stoel. Met haar duimen begon ze zijn nek te masseren. Ze trok voorzichtig zijn schouders naar achteren, boog zich voorover en vroeg: ‘Je vindt het vervelend als iemand je aanraakt, niet?’
Leonard keek op zijn horloge. Ze zouden nog wel even bezig zijn. Hij sloop de kamer uit, de gang in. Uit een kast haalde hij zo zacht mogelijk de gereedschapskist tevoorschijn en pakte er een schroevendraaier uit. Hij liep het washok in en deed de deur achter zich dicht.
Hij bukte zich voor de wasmachine, opende de klep en draaide aan de trommel. Hij boog zich over de machine en trok de stekker uit het stopcontact. Met korte rukken draaide hij het apparaat een kwartslag om, ging op zijn hurken voor de achterzijde zitten en schroefde het grijze paneel er met de schroevendraaier af. Hij legde het zorgvuldig opzij en keek naar binnen. Je kon moeilijk in het wilde weg gaan saboteren. Het had geen zin om zomaar draadjes van de elektronica eruit te trekken, je wist niet wat je daarmee aanrichtte. De trommel was op vier punten aan de machine bevestigd. Zou het afdoende zijn twee punten los te draaien? Hij verwijderde de schroeven en wierp ze vervolgens in de machine. Hij plaatste het paneel er weer op, schoof de machine terug, deed de stekker in het stopcontact en liep het washok uit.
De jongen lag op de behandelbank. Leonards tante wapperde met haar handen.
‘Adem eens diep in en uit.’
Hij ademde in. En uit.
Ze boog zich voorover en ging met haar vingertoppen zijn wervels langs. Van boven naar beneden en weer terug. Ze voelde nauwkeurig. Op het midden van zijn rug legde ze een hand plat neer, haar andere hand legde ze erbovenop. Ze drukte een aantal malen zacht op die plek. Nu komt het, dacht Leonard, en hij kneep zijn ogen samen.
Ze haalde diep adem en drukte met grote kracht. Een luid, kort gekraak klonk: twee harde klikken, als het geluid van een jampot die voor het eerst geopend wordt, twee keer achter elkaar. De jongen stootte een vreemde, steunende zucht uit.
| |
| |
Ze wapperde opnieuw met haar handen. ‘Voel je het stromen?’
‘Het voelt warm.’ Zijn stem sloeg over.
‘Soms moet je proberen alles los te laten,’ zei ze, ‘dan doe je ineens dingen waarvan je het nooit voor mogelijk had gehouden dat je die kon, wilde of durfde.’
De volgende dag werd hij door haar geroepen. Hij liep de trap af en vond haar in het washok. Ze zat op haar knieën en hield haar hoofd tegen de machine.
‘Hoor jij dat ook?’ Ze hief haar wijsvinger omhoog.
Er klonk een tikkend geluid, telkens wanneer de trommel draaide. ‘Ik hoor niets,’ zei hij.
‘Jawel. Luister.’
Het wasprogramma tikte verder, het geluid werd sterker. ‘Ja, nu hoor ik iets,’ zei hij.
Ze keek hem aan. ‘Heb jij misschien muntgeld in een broekzak laten zitten?’
Hij schudde zijn hoofd.
Ze luisterden opnieuw. De machine begon te centrifugeren. Het geklepper begon zachtjes, maar al snel klonk er een geluid van iets dat afbrak, een hard, ritmisch gedreun volgde. Ze stond onthutst op. Ze duwde met haar handen tegen de hoeken van de machine, maar dat hielp niets.
‘Zou die monteur hierachter kunnen zitten?’ riep Leonard boven het kabaal uit. Hij wierp een blik op de machine. Het dreunen klonk nu zo hard dat hij een ogenblik bang was dat het ding uit elkaar zou klappen. Hij deed een stap naar achteren, zijn tante ook. Een tijdlang ging het centrifugeren door, toen, geleidelijk, staakte het gerammel en werd het stil.
‘Ik zou maar geen was meer draaien,’ zei hij en hij liep de gang in. Hij nam zich voor de eerstvolgende keer aan het meisje te vragen hoe ze heette.
De brede, hoge ramen van de wasserette waren beslagen. Buiten viel regen. Met zijn handen in zijn zakken volgde Leonard een druppel die langs het glas naar beneden sijpelde.
Zijn tante had gelijk: soms moest je alles loslaten. Hij zou het meisje het zijhok in moeten lokken en toe moeten slaan. Dat was de
| |
| |
kracht van deze tijd. Daar werd niet moeilijk over gedaan. Er werd nergens moeilijk over gedaan. Daar moest hij eens gebruik van maken.
Hij keek om: ze stond met een klant te praten. Een jongen. Soms hoorde hij haar tot zijn ongenoegen lachen.
Kijken, hij deed nooit meer dan kijken. Hij wachtte altijd af, de stille hoop koesterend dat de andere partij zijn verlangen wel zou bemerken en het initiatief zou nemen. En achteraf, als er weer eens helemaal niets was voorgevallen, loog hij zichzelf voor door te denken dat vrouwen toch maar smerige wezens waren, schepsels met bittere en slijmerige geheimen waar hij liever niets van wilde weten. Maar eigenlijk ging er alleen maar kostbare tijd verloren, groeide zijn begeerte en werd het probleem steeds groter en steeds pijnlijker. Daar moest hij eens vanaf, daar wílde hij vanaf.
Hij draaide zich om. Het was druk in de wasserette. Twee vrouwen zaten tegenover elkaar, de een praatte druk gebarend, de ander luisterde; een man las in een boekje; achterin nog een oudere man die zwijgend naar zijn handen keek. Als hij toe wilde slaan moesten ze wel alleen zijn. 's Ochtends vroeg was het nooit heel druk, met name op zaterdag niet.
De jongen nam afscheid en liep langs Leonard naar de uitgang. Hij had veel puisten in zijn gezicht. Een kop van grotchampignons. De jongen sloeg de kraag van zijn jack op en liep naar buiten. Leonard keek hem na tot hij uit het zicht verdwenen was en liep naar de toonbank.
Ze stond de kassa bij te vullen en grinnikte in zichzelf. Ze keek op. ‘Jij bent het,’ zei ze.
Hij zocht naar een houding. ‘Ik weet je naam niet.’
Met haar tanden scheurde ze een papieren rolletje met geld open. ‘Ik heet Marieke.’
Marieke. Het viel hem wat tegen. Marieke klonk hoekig. De naam leek hem eerder bij lange meisjes te horen, bij blonde meisjes. Zij was klein en rond. Ze had Miranda mogen heten. Of Maartje voor zijn part. Mirjam. Marije. Marielle. Manon. Ma-rie-ke. Het kwam door die k.
Ze lachte. ‘Ik weet het. Het is geen geweldige naam.’ Ze zweeg even. ‘En jij, hoe heet jij?’
‘Leonard.’
Ze wierp het muntgeld in de kassala. ‘Hoi, Leonard,’ zei ze.
| |
| |
In de werkkamer hing een schemering. Zijn tante zat onder het licht van de bureaulamp te schrijven. Leonard schoof de schuifdeuren van elkaar en stapte de kamer binnen. ‘Stoor ik?’ vroeg hij.
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik schrijf rekeningen.’
Voor haar bureau bleef hij staan. Hij wees naar het model van de wervelkolom. ‘Hoe heet dat ook al weer, een afwijkende stand van je wervel?’
Ze draaide de dop op de vulpen. ‘Een subluxatie.’
‘Komt het vaak voor?’
‘Best wel.’
Hij ging op de behandelbank zitten. ‘Is het erg?’
‘Het heeft invloed,’ zei ze en ze stond op. ‘Het is als een splinter. Een splinter is niet groot, maar hij moet er wel uit, want je hebt er last van.’
Hij zweeg even. ‘Hebben jullie het door als een jongen onervaren is?’
Ze ging naast hem zitten. ‘Daar hebben we een neus voor.’ Ze pakte zijn hand.
Hij keek haar in de ogen. Donkere ogen. Hij zag iets in haar blik, iets dat het midden hield tussen afwachten en toeslaan. Ze bracht zijn hand naar haar mond, ze wilde die kussen. Hij trok hem weg en wendde zijn gezicht van haar af.
‘Je moet je er niet voor schamen,’ zei ze.
De drang om op te kijken kon hij nog net bedwingen.
Hij stond aan de toonbank. Marieke rookte een sigaret en dronk koffie. Het was zaterdagochtend, het was nog vroeg. Hij moest iets zeggen, maar wat? Nerveus bekeek hij haar gezicht. Ze pulkte slaap uit een ooghoek.
Het belletje van de deur rinkelde en hij draaide zich om: een vrouw stapte naar binnen. Ze bracht haar tas, kreeg een bonnetje en verliet de wasserette weer. Er zou een bordje aan de deur moeten hangen. ‘Wegens sterfgeval gesloten’.
Ze doofde haar peuk in de asbak. Hoe begon zoiets? Hij probeerde haar blik te vangen. Kon hij maar iets in haar oogopslag ontdekken dat hem moed zou geven.
Terwijl ze gaapte, maakte ze een knikkend gebaar naar een machine. ‘Je was is klaar.’
Leonard keek door het glas van de deur rechts en links de straat in.
| |
| |
Er was niemand te zien. Hij liep langzaam naar het hok waar ze in verdwenen was en bleef in de deuropening staan. Aan weerszijden stonden stellingkasten, overal lagen tassen met wasgoed. Marieke stond op haar tenen en legde een tas op een van de hoogste planken. Ze keek om. ‘Kom je me helpen?’ vroeg ze.
Hij schudde zijn hoofd en stapte het hok in. ‘Het is iets anders.’
Ze bleef afwachtend staan, de handen in haar zij.
Hij twijfelde even, wrijvend met zijn duim in zijn handpalm. ‘Ik heb je lief,’ zei hij toen. Hij dacht onmiddellijk na over die woorden. Wat moest je anders zeggen? Wat zei je in zo'n geval? Hij verwachtte dat ze in de lach zou schieten, maar de uitdrukking op haar gezicht bleef ernstig. ‘Echt,’ zei hij.
Haar blik kreeg iets afwerends. ‘Wat ouderwets.’
Hij deed een stap naar voren. ‘En jij?’
Ze gaf geen antwoord. Met haar voet schoof ze een weekendtas opzij.
‘Is het die jongen?’ Dat puistenjoch, dacht hij erbij.
‘Wie?’
‘Ik zie je vaker met hem praten.’
Ze haalde adem om iets te zeggen, maar ineens klonk het belletje van de deur. Ze wilde naar de deuropening lopen.
‘Heb je iets met hem?’ vroeg hij snel.
Ze lachte. ‘Maandag.’
‘Hoe bedoel je?’
Ze boog zich naar hem toe en kuste hem kort op de mond. ‘Maandag,’ zei ze terwijl ze het hok uit liep.
De hele zondag zat hij rusteloos op zijn kamer. Hij las een tijdschrift, bladerde zomaar in enkele studieboeken. Soms stond hij op en wilde naar buiten gaan, maar zag daar even snel weer van af.
Maandag, had ze gezegd. Moest je daar verheugd over zijn? Wat bedoelde ze ermee? Steeds opnieuw drong de gebeurtenis zich op. Afwisselend voelde hij hoop en vrees. Hij vroeg zich af welke van de twee gevoelens het meest reëel was.
Zijn blik dwaalde de kamer rond: het bed, de bank, het bureau, de boekenkast. Het was een kamer van iemand die geen voorkeuren had, een kamer waaruit geen enkel verleden sprak. Smetteloos. Hij was tweeëntwintig, maar had feitelijk nog niets meegemaakt. Hij bestond niet, wie het nog nooit had gedaan bestond niet.
Hoop en vrees. Die woorden bleven terugkomen in zijn gedach- | |
| |
ten. Hij liep naar het venster en schreef de woorden in grote letters op het beslagen raam. Eerst vrees, toen hoop. Onder elkaar. Hij keek er stil naar. Maandag. Morgen. Door het woord vrees zette hij een streep en schreef het woord ‘ik’ ernaast.
Maandag ging hij zonder vuil wasgoed de deur uit, het leek hem overbodig. De wandeling naar de wasserette verliep als altijd. Toch, er waren verschillen. Hij merkte kleine afwijkingen op, details die hem moed gaven.
De steegjes, ze waren schoongespoten. Normaal gesproken kwam hem op sommige plaatsen een scherpe urinegeur tegemoet, nu rook hij zeep en chloor.
Op een hoek, bij een café, blafte een hond naar voorbijgangers. Toen Leonard langsliep hield het beest zich stil en keek mak naar hem op.
De wind, steeds had hij de wind in de rug.
En toch.
Pas toen hij de deur achter zich dicht had gedaan en zich omdraaide zag hij hem. Achter de toonbank stond een man. Een slanke, Indiase man. Leonard liep naar voren.
‘U komt uw was ophalen?’ De man vroeg het zonder hem aan te kijken. Zijn behaarde handen vouwden vliegensvlug was op.
‘Uw laundry.’ Hij sprak de r vreemd uit, rollend, maar het leek een l. Hij lachte om zijn eigen opmerking.
‘Is ze er niet?’ vroeg Leonard.
‘Wie, meneer?’ Hij had zwarte lijntjes rondom zijn ogen. Het was of hij zich had opgemaakt.
‘Marieke.’
De Indiër schudde zijn hoofd. ‘O nee, meneer.’
‘Komt ze morgen?’
Hij schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Nee, meneer, morgen ook niet. Marieke werkt hier niet meer. Ze verving mij. Ik was met vakantie.’
Hij liep terug naar huis. Wie zei dan ook: ‘Ik heb je lief.’ Dat waren woorden van vroeger, die maakten geen enkele indruk meer. Tegenwoordig had men andere omgangsvormen. Seks was een wedstrijd, een sport, met een mondiale competitie. Het speelde zich niet meer in het verborgene af, maar in het openbaar. Het ging erom dat je scoorde, zoveel, zo mooi en zo opzichtig mogelijk. Wie ‘ik heb je
| |
| |
lief’ zei, hoopte op een blozend gezicht en een zoentje.
Hij hield zijn pas in en bekeek zichzelf in de spiegeling van een etalageruit. Een smal gezicht waarin vooral de donkere wallen onder zijn ogen opvielen. Een gesloten blik. Magere armen, met - tot zijn spijt - nauwelijks enige beharing.
Van de eerste keer zeiden ze dat het iets bijzonders was, dat het een moment was dat zorgvuldig gekozen moest worden, want je droeg het voor altijd met je mee. Onzin. Het kon hem niets meer schelen. Het ging bij hem allang niet meer om wie, waar en hoe. Het ging er alleen maar om dat het gebeurde.
Het was ook niet verwonderlijk, hij was terecht beloond met een Indiër. In deze kwestie had hij niets te kiezen. Hij was het lijdend voorwerp, niet het onderwerp. Iemand als hij had genoegen te nemen met wat voorhanden was.
Hij opende de voordeur en ging naar binnen, in de hal bleef hij eventjes staan luisteren naar de stemmen die uit de behandelkamer kwamen. Hij liep de trap op. Op een van de onderste treden lag de ochtendkrant, ongelezen. Hij liep enkele treden omhoog, bedacht zich, ging terug, pakte de krant en liep naar boven. Iemand als hij had genoegen te nemen met wat voorhanden was.
Ze liep de trap op, hij hoorde zacht het tikken van haar ringen tegen de trapleuning. Ze opende de deur en stapte de kamer binnen. Hij legde de krant naast zijn bed op de grond. Ze wees ernaar. ‘Jij hebt 'm.’
Ze ging naast hem op bed zitten en zuchtte. ‘Ik heb een uurtje vrij,’ zei ze.
Hij keek naar haar en voelde sympathie. Haar gezicht was niet heel mooi, maar ook niet lelijk. Het was iets anders. Iets in haar blik. Hij herkende het, hij had het ook. Het was niet te definiëren.
Nogmaals zuchtte ze en haalde haar schouders op. ‘Die chiropractie, daar heb ik ooit eens voor gekozen. Zoals iedereen iets kiest. Dan moet je er ook in geloven, en het verdedigen. Het is niet anders. Je moet de dingen nemen zoals ze zijn.’
Hij plukte aan zijn laken.
‘Je kijkt gekweld.’ Ze probeerde zijn blik te vangen. ‘Liep je te hard van stapel?’ Ze vroeg het precies goed. Met zachte stem. Niet te moederlijk, niet te begripvol. Op gelijke hoogte.
‘Was ze knap?’ Ze schoof iets meer naar hem toe.
| |
| |
Hij knikte. ‘Ze werkte in de wasserette.’
Ze keek een tijdje voor zich uit. Ze glimlachte, ze had het begrepen.
‘Het is voorbij,’ zei hij.
Ze keek hem een tijdlang aan en hij beantwoordde onwennig haar blik. Donkere, dierlijke ogen, een lange neus, een kleine mond. Toen boog ze zich langzaam naar hem toe, pakte hem bij de wangen en drukte een kus op zijn voorhoofd. Heel even nog voelde hij weerstand. Hij sloot zijn ogen. Het was maar een conventie, een regel, een hobbel, meer niet. De hobbel was te nemen, het was zelfs niet eens moeilijk, je hoefde het alleen maar te doen.
Hij hoorde de regen. Het was of die regen een scherm, een waas legde over het ogenblik, over hem, over haar, alsof het voor één keer door de vingers werd gezien.
|
|