| |
| |
| |
Marco Kunst
Het Project
Na deze woorden sneed Zeus de mensen in tweeën, zoals men morellen doorsnijdt om ze in te maken, of eieren met een haar.
plato, Symposion
‘Vijf uur! Gaat heen en vermenigvuldigt u!’ riep De Hond, zoals iedere dag aan het eind van de middag, verveeld vanuit het kantoortje de werkplaats in.
Binnen een paar tellen kwamen de verschillende machines sputterend tot rust en daalde een vermoeide stilte neer over de stoffige, raamloze ruimte. Een stilte die alleen werd doorbroken door het gescharrel van werklieden die hun stoelen aanschoven, hun shag pakten, wat tegen elkaar mompelden en naar de uitgang liepen.
Je moest eens weten, dacht Van Wezenem, die voorovergebogen een laatste nota naliep aan het bureau tegenover dat van zijn baas. Je moest eens weten hoe toepasselijk vandaag dat lullige grapje van je is. Die opmerkingen van je, waar ik me altijd zo mateloos aan geërgerd heb, net als aan al die andere dingen waarmee je iedereen eraan herinnert dat het hier beslist het paradijs níet is. Vanaf vandaag doe je me niets meer.
Hij zette een zo ferme punt achter zijn handtekening onder de factuur dat zijn pen door het papier heen schoot, gooide de pen in het bakje voor zich op het bureau, ging rechtop zitten en haalde langzaam en diep adem.
Een goede waarnemer zou gezien hebben dat er na die diepe ademteug een andere persoon op de stoel zat dan ervoor - iemand met een energieke twinkeling in de ogen, iemand die een zekere kracht en zelfvertrouwen uitstraalde; terwijl het mannetje dat daarvoor op de bureaustoel had gezeten de onopvallendheid zelve was geweest - klein en broodmager van gestalte, grijzend piekhaar en ronde, hangende schouders.
De Hond keek op naar Van Wezenem met een blik waaruit slechts verveling en onverschilligheid sprak.
| |
| |
‘Weet je, Van Wezenem,’ zei hij op het toontje dat hij zich altijd aanmat als hij zich verveelde, ‘weet je dat zuchten eigenlijk veel viezer en irritanter is dan boeren? Bij een boer weet je tenminste waar je aan toe bent, maar zuchten is geniepig. En dan vooral dat zuchten van jóu. Het klinkt als een koe die een scheet laat - nat, zacht en eindeloos. En stínken... Weet je dat het zelfs brandgevaarlijk is?’ ging hij treiterig verder. ‘Er zijn heel wat koeienstallen afgebrand door darmgassen. Als de zaak hier ontploft, dan hebben we dat aan jou en je gezucht te danken.’ De Hond zweeg even en keek zijn ondergeschikte grijnzend en onderzoekend aan, op zoek naar het vertrouwde vernederingseffect dat zijn woorden altijd op Van Wezenem hadden gehad.
Het drong maar langzaam tot hem door dat zijn woorden deze keer niet de gehoopte ineenkrimping tot gevolg hadden. Van Wezenem zat rechtop in zijn stoel en keek zijn superieur met neutrale blik aan.
Wrevelig, en enigszins uit balans gebracht, wendde De Hond zich weer tot zijn monitor. ‘Ik moet godverdomme weer overwerken, terwijl jij lekker naar huis mag. En dan toch nog zuchten. Je wordt bedankt.’ Driftig duwde hij zijn zware bril in de richting van zijn gerimpelde neuswortel en bracht zijn handen weer naar het toetsenbord.
De hele tirade was zonder een spoor achter te laten afgegleden langs Van Wezenems gerechte schouders en de twinkeling in zijn ogen had zich er niet door laten verjagen. Hij voelde zich sterk. Hij was zojuist onkwetsbaar geworden, realiseerde hij zich - en zeker zijn baas kon hem niets meer maken. Zijn hart begon sneller te kloppen bij de gedachten aan straks. Gedachten die hij eindelijk, nu zijn laatste werkdag erop zat, vrij baan liet. Wacht maar, dacht hij, je zult morgen nog vreemd opkijken, als ik er plotseling niet meer ben. Het zal je nog vies tegenvallen, zonder mij.
Opgewonden en verwachtingsvol pakte hij zijn aktetas in, verfrommelde het lege vetvrijpapieren boterhamzakje van tussen de middag en gooide het in de afvalemmer naast zijn bureau, stond op, keek nog een keer om zich heen, en liep, met een even beleefde groet als altijd, het kantoortje uit waar hij de afgelopen vijftien jaar het grootste deel van zijn wakende leven had doorgebracht. Voor de laatste keer, zong het rond in zijn hoofd. Voor de laatste keer de werkplaats door en wachten op die ellendig trage lift met de monsterlijke, grijze deuren, voor de laatste keer in de hal de portier groeten - tot schrik van de portier vandaag veel uitbundiger dan anders -, voor de laatste keer door de draaideur naar buiten en voor
| |
| |
de laatste keer op de bus wachten bij de halte verderop in de straat.
Hij begreep nu al nauwelijks meer hoe hij het er al die jaren, dag in dag uit, had volgehouden. Zonder het Project zou het hem niet gelukt zijn, realiseerde hij zich. Hoe het anderen lukte om zonder de overtuiging voor iets groots te zijn voorbestemd hun jaren vol te maken, begreep hij niet. Iedere dag zou zonder het Project immers hetzelfde zijn geweest, even grijs en leeg als alle voorgaande en alle volgende. Alleen volledig afgestompte mensen houden dat vol. Maar hij, Van Wezenem, was de dans ontsprongen! En hij had het allemaal aan zichzelf te danken, en natuurlijk aan Ria - maar zonder zijn unieke inzichten en enthousiasme zou Ria nooit zover gekomen zijn. Geen ander had haar tot haar huidige hoogten kunnen opwerken. Daar was hij van overtuigd.
Een loden last was van zijn schouders gevallen en voor het eerst in jaren voelde hij zich weer opgewonden als een kind - zoals hij zich had gevoeld de avond voor zijn tiende verjaardag. Een kroonjaar, was het toen door zijn hoofd blijven suizen, een kroonjaar... Pas als hij vijftien zou worden, zou dat volgens grootmoeder opnieuw gebeuren. Vijftien was toen nog onvoorstelbaar ver weg geweest. De gedachte aan de gloednieuwe fiets die in het schuurtje op hem stond te wachten - stiekem had hij er al een glimp van opgevangen - bezorgde hem buikpijn. Buikpijn van de heerlijkste soort, de soort die hij ook nu weer voelde en koesterde.
‘Gaat heen en vermenigvuldigt u’ was deze keer het refrein waaromheen zijn gedachten verwachtingsvol buitelden. Er ontstond als vanzelf een melodietje omheen en voor het eerst in jaren betrapte hij zichzelf erop dat hij fluitend over straat liep. Heel even, terugdenkend aan wie hij de afgelopen jaren geweest was, schrok hij ervan. Het fluiten stokte, zijn ferme pas haperde, maar bijna direct pakte hij de nieuwe draad weer op.
Hij wist dat het zou gaan lukken. Het kon niet anders. Een solide gevoel van vertrouwen leidde zijn voetstappen. Hij was een man met een doel, en als een pijl uit een boog ging hij van nu af aan op dat doel af.
Sommige mensen die samen met hem in de bus zaten die dag, of die hem die middag over straat zagen lopen, vonden het een merkwaardig gezicht: zo'n klein en vreselijk mager mannetje, kalend en grijzig, een beetje pluizig, en dan toch met zo'n trotse triomfantelijke blik en uitstraling. Hij had iets potsierlijks en zelfs ongeloofwaardigs over zich, vonden ze - maar ook iets gejaagds, iets vreemds, dat hen licht beangstigde. Alsof hij met open ogen en vol enthousiasme
| |
| |
zijn ondergang tegemoet ging en wie weet hoeveel anderen daarin met zich mee zou slepen.
Van Wezenem merkte niets van die blikken. Ze gleden af langs zijn lange beige regenjas, ze raakten hem niet. Hij had deze wereld achter zich gelaten.
Moest hij nog iets voor Ria meebrengen? Even langs de bakker voor iets extra zachts en zoets, om haar nog meer in de stemming te brengen? Nee. Ze hadden alles tot in de puntjes voorbereid en hij wist zeker dat Ria net zo in spanning op hem lag te wachten en naar hem verlangde, als hij naar haar. De omweg langs de bakker zou maar tijd kosten - niet dat ze haast hadden, tijd in overvloed van nu af aan; maar hij wilde gewoon de planning niet in de war schoppen.
In die laatste paar honderd meter vanaf de bushalte naar huis trokken de afgelopen jaren aan zijn geestesoog voorbij. Genietend dacht hij terug aan alles wat gebeurd was.
In het begin waren ze nog zo aarzelend te werk gegaan, tastend, zoekend, niet precies wetend waar ze nu eigenlijk mee bezig waren; later, nadat ze dat tweede programma op tv hadden gezien, waren ze vastberadener geworden, en zekerder van hun zaak.
Zijn gedachten dwaalden terug naar de dag dat ze elkaar voor het eerst ontmoet hadden; al was hij nog zo klein en tenger geweest en Ria ook toen al zo heerlijk groot en stevig, vanaf het eerste moment hadden ze allebei geweten dat ze voor elkaar voorbestemd waren; dat hadden ze elkaar al snel na die eerste ontmoeting moeten bekennen - al begrepen ze beiden toen nog lang niet wat er uiteindelijk stond te gebeuren: het was veel groter dan zijzelf. Maar ze hadden zich gretig laten meeslepen.
In het begin had hun relatie nog als veel andere geleken. Ze waren eenvoudig smoorverliefd geweest en ze genoten van elkaar. Al was hij klein - nog geen één meter vijftig - hij was vurig en fel in bed; net als zij trouwens, hoe traag en flegmatisch ze er ook uitzag, ze was natter, zachter en ontvangender dan welke vrouw ook. Dat wist hij zeker, al had hij ter vergelijking in zijn herinnering alleen dat ene schichtige, schaamtevolle bezoek aan een knokige raamprostituee die hem binnen tien minuten weer de deur had uit gewerkt.
Warm en verlangend had Ria zijn felle, haast agressieve liefkozingen ontvangen en beantwoord - als de verende bumper van een limousine, dacht hij weleens, een luxe slee met golvende vering en met een kreukelzone die de klappen opvangt van het gierend opgevoerde brommertje dat hij was, een brommertje dat zich keer op keer op haar stortte.
| |
| |
Dieper en dieper was hij met zijn gloeiende, harde lid in haar gedrongen, iedere keer verlangend naar meer, naar verdere versmelting, naar een nog verdronkener hoogtepunt. Dronken van de aanraking van haar huid, van de zwaarte van haar lichaam, van de geuren die verlokkend opstegen uit haar plooien en openingen, van het subtiele tasten en zuigen van haar lippen, was hij iedere keer opnieuw veranderd in een wild verlangend dier dat al zijn krachten gebruikt om te bereiken wat de natuur van hem verlangde: zijn zaad in haar te sproeien - en als het zover was dan schreeuwde hij het uit, schreeuwden ze het samen uit. De buren stonden versteld van het volume, al lieten ze dat niet merken.
Op zijn werk had hij alles geheimgehouden. Ze zouden hem maar uitlachen: hij, het scharminkel, het magere mormel, met een vrouw? Het mikpunt van spot en flauwe grappen zou hij worden als ze zouden horen dat hij verliefd was. Een boekhoudertje hoort niet te voelen en is geen echte man - had Van Peenesse van de draaibanken hem al niet eens nageroepen dat hij blij mocht zijn dat ze in de bedrijfskantine soep met brood serveerden: ‘Anders zou je er helemaal nooit achter zijn gekomen wat het is om 'ns lekker te soppen!’
Van Wezenem was er niet op ingegaan, maar naar zijn kantoortje gevlucht, naar de vertrouwde minachtende blikken van zijn baas en het veilige, zachte ruisen van zijn computer. Wat later, op de wc, had hij zich troostend en een beetje triomfantelijk afgetrokken bij het fotootje van Ria dat hij in zijn portefeuille, onzichtbaar voor de blikken van anderen, bij zich droeg.
Het Project had de eerste vage vormen aangenomen nadat ze in die quiz dat item hadden gezien over legendes uit de Griekse oudheid. Aristophanes' verhaal over de oorsprong van de liefde tussen man en vrouw had grote indruk op hen gemaakt. Het idee dat mannen en vrouwen ooit één waren geweest en als bolronde wezens met vier armen, vier benen en twee gezichten hadden rondgelopen, vonden ze prachtig. Voelden zij zich tenslotte ook niet één zoals ze daar lagen, met de tv aan het voeteneind, naakt ineengestrengeld onder het donzen dekbed?
Die merkwaardig gevormde oermensen waren echter zo sterk en machtig geweest dat de goden zich bedreigd hadden gevoeld. Om hen te verzwakken had Zeus, de oppergod, de mensen in tweeën gesneden en de god Apollo had de resten zo bijeengenaaid dat er mensen ontstonden zoals wij nu zijn: met twee armen, twee benen en één gezicht. Sindsdien zouden de helften verlangend naar elkaar op
| |
| |
zoek zijn, verlangend om ooit weer samen te kunnen smelten - en dat is wat we liefde noemen.
Van Wezenem en Ria waren er direct van overtuigd dat het verhaal van Aristophanes waar was, zó sterk verlangden ze naar elkaar. De wil om te versmelten, de wil om werkelijk volledig in elkaar op te gaan, was precies wat ze voelden. En vanaf die avond had het gevoel bij hen postgevat dat gewoon met elkaar vrijen tekortschoot. Hoe diep hij ook in haar kwam, hoe hard hij ook stootte, hoe nat ze ook was en hoe wijd ze haar benen ook voor hem spreidde, ze bleven verlangen naar meer, naar totale versmelting, voor eeuwig en voorgoed.
Een korte periode had het een bedreiging voor hun liefde gevormd: de angst dat hun verlangen nooit werkelijk vervuld zou kunnen worden; de angst dat ze voor altijd zouden blijven steken in het gewone liefdesspel - het liefdesspel dat vanaf toen langzaam maar zeker zijn kleur begon te verliezen en meer en meer op een herhalingsoefening was gaan lijken. Een gevoel van zinloosheid was op hen neergedaald.
Hij had zich toentertijd een paar maanden op zijn werk gestort. Hij had werk op zich genomen dat eigenlijk niet tot zijn verantwoordelijkheden behoorde, was pas laat thuisgekomen en was nog magerder geworden. Kleine irritaties hadden de aanleiding gevormd voor ruzies die steeds meer op elkaar gingen lijken. Als er niet snel wat gebeurd was, zou het heel goed mogelijk zijn geweest dat hun liefde zoetjesaan was uitgedoofd en hun relatie uiteindelijk in bitterheid en onverschilligheid geëindigd.
Het was echter in diezelfde tijd geweest dat Ria meer en meer was gaan eten - om te vergeten, om af te reageren, om maar niet te hoeven nadenken over de uitzichtloosheid van hun liefde. En van haar toch al niet geringe vijfennegentig kilo had ze in korte tijd een groeispurt gemaakt naar ruim boven de honderdvijfentwintig.
Nog altijd schaamde hij zich over de verwijten die hij haar in eerste instantie gemaakt had - ‘Aristophanes had het over de versmelting met een man en niet over versmelting met de koelkast, varken!’ - want het was juist haar wonderbaarlijke groei geweest die nieuwe perspectieven had geopend: al ging het dan niet om werkelijke versmelting, meer en meer voelde het wel zo. Dieper en dieper kon hij met zijn magere lichaam wegkruipen in haar overvloedige, opbollende, bloezende vlees, verdwijnen tussen de vetrollen, zich volledig overgeven aan een dij of een bil, zich laten verpletteren door haar kolossale buik, en hoe dikker Ria werd, hoe gelukkiger Van Wezenem zich weer begon te voelen - de zwaarte van haar bor- | |
| |
sten in zijn handen, de zachtheid van haar billen die slechts romige weerstand boden aan zijn knedende vingers, de overvloed aan onderkinnen waar hij zijn gezicht in begraven kon, nooit eerder had hij een dergelijke rijkdom gekend.
Bij Ria vond iets vergelijkbaars plaats, al was het anders van aard. Van Wezenem begon steeds meer bij haar in het niet te vallen en haar lichaam nam zulke enorme proporties aan dat ze hem soms niet eens meer zag als ze de liefde bedreven. Van Wezenem verdween. Het voelde iedere keer meer alsof het eenvoudigweg haar eigen lichaam was dat zichzelf geheel spontaan bevredigde - alsof Van Wezenem niet meer was dan een vleesgeworden gedachte die rondwoelde in haar lichaam. Zolang hij bij haar, in haar was, voelde ze zich gelukkig en volmaakt en ze was zichzelf genoeg, maar als haar kleine zuigvisje - zo noemde ze hem sinds die dagen - verdween naar zijn werk, of zelfs maar naar zijn kant van het bed, voelde ze zich direct weer hol en leeg en werd ze in steeds slepender, logger gang naar de koelkast gedreven.
Haar geliefde zorgde er sinds die tijd voor dat die koelkast altijd rijkelijk gevuld was met zware, calorierijke spijzen.
Van Wezenem draaide de sleutel om in het slot, deed de deur open en stapte naar binnen. Hij pakte de post en de avondkrant van de mat en liep verder de hal in.
‘Joehoe, hier is je zuigvisje,’ riep hij door het trapgat naar boven, ‘nog heel even de krant en dan kom ik naar boven. Ja? Alles goed?’ Hij wachtte het antwoord niet af, maar liep verder, de gang door, de huiskamer in, ging in zijn stoel zitten en knoopte de veters van zijn schoenen los. Met de krant op schoot keek hij in het rond.
De huiskamer was een puinhoop. Het was maanden geleden dat Ria voor het laatst beneden was geweest. Sinds hij ruim een jaar geleden de koelkast en magnetron in de slaapkamer had geïnstalleerd, was er voor haar steeds minder reden geweest om nog uit bed te komen, en aangezien zich ook in de badkamer boven een toilet bevond, had ze er al snel helemaal van afgezien om nog beneden te komen.
Zonder Ria was het huishouden in het slop geraakt. Van Wezenem had slechts het hoogst noodzakelijke gedaan. Rondkijkend vroeg hij zich af of hij toch niet snel nog even met een vuilniszak rond zou gaan om de ergste troep op te ruimen. Maar al snel verscheen er een glimlach op zijn lippen. Hij schopte zijn schoenen uit en leunde achterover. Na vanavond zou zoiets banaals als huishouden voorgoed onbelangrijk worden, dus waarom zou hij zich er nu
| |
| |
nog druk over maken?
De glimlach rond zijn lippen verbreedde zich toen hij de krant voor zich nam en het onderschrift las bij de foto van het kalf op de voorpagina: ‘De eerste kloon van genetisch gemanipuleerde stier Bertus, gezond en wel. Draagmoeder Berta accepteerde het kalf direct als het hare. De Bertus-2 zal in drie jaar tijd drieduizend liter menselijk groeihormoon produceren.’
Kinderspel, vergeleken met wat hij en Ria de komende maanden klaar gingen spelen, een peulenschil, peanuts, dacht Van Wezenem triomfantelijk.
Zijn blik dwaalde van de krant naar de collectie boeken en video's op het buffet: een boek over Darwin, Plato's Symposion - met daarin het verhaal van Aristophanes - nog andere natuurboeken, en de hele reeks van de bbc over de wonderen van de voortplanting, met de commentaarstem van David Attenborough, op video. Ze wisten er alles van, al hadden ze niet alles even goed gelezen. Het ging tenslotte om het principe. En het principe dat was juist.
Hoe zwaar zou Ria nu zijn? De laatste keer dat ze haar gewogen hadden - op een pallet dat op iedere hoek rustte op een personenweegschaal - waren ze op driehonderdtachtig kilo uitgekomen. Dat was inmiddels drie maanden geleden. Sindsdien was er nog flink wat bij gekomen - genoeg, schatte hij; ze was inmiddels zeker een eind boven de vierhonderd uitgekomen; ze was nu ruimschoots groot genoeg.
Hij gooide de krant naast zijn stoel op de grond en liep naar boven - rustig en beheerst, zo zag het eruit, maar inwendig gloeide hij. Hij ging de slaapkamer binnen en genoot al direct van haar aanblik. Ze vulde inmiddels het gehele tweepersoonsbed - hij wist hoe het doorboog onder haar gewicht: als een gevlochten, rieten mand onder het gewicht van warm, zongerijpt fruit. Als een belofte voor een nieuwe, betere wereld vulde ze de ruimte. Verleidelijk, reusachtig, onafzienbaar ging ze schuil onder het dekbed. Vandaag zou hun liefde haar uiteindelijke vervulling proeven.
‘Dag Rietje, dag liefje, wat ben je mooi vandaag,’ begroette hij haar.
‘Dag visje,’ klonk haar hese meisjesstem op vanaf de gestapelde kussens aan het hoofdeinde, waar haar hoofd bijna in verdween, ‘dag lekker visje van me, kom je in me vandaag? Voorgoed, voor altijd?’
‘Ja lief, het is zover.’
‘Ik heb zin in je.’
| |
| |
‘Ik in jou.’
‘Ik hou van je.’
‘Ik van jou.’
Hij kleedde zich uit. Keurig als altijd vouwde hij zijn kleren op en hij legde ze op de stoel naast het bed. Mager en schonkig als een oud paard, zijn ribben stuk voor stuk zichtbaar onder de doorschijnende huid, stond hij een moment bleekblauw huiverend van de kou naast het bed, als een jochie dat bibberend aan de rand van het zwembad staat te wachten tot het zijn beurt is om te duiken. Het bed deinde en kraakte onder Ria's pogingen haar benen wat verder te spreiden. Waar ze het dekbed optilde met haar bewegingen ving hij alvast een glimp op van haar goddelijk vlees, de zachte, golvende vetrollen, haar gladde, warme huid.
In gedachten ging hij, trillend van verlangen, een laatste keer de theorie na die ze samen hadden uitgewerkt.
De doorbraak was gekomen toen ze dat programma zagen waarin verteld werd hoe nieuwe plantensoorten kunnen ontstaan door iets wat de biologen chromosoomverdubbeling noemden: door versmelting van cellen kan het gebeuren dat de nieuwe cellen alle eigenschappen van de vader én van de moeder bevatten. Vaak blijken de zaden die zo totstandkomen levensvatbaar te zijn. Gesuggereerd werd dat deze wonderbaarlijke versmelting van erfelijk materiaal ook in de dierenwereld mogelijk zou kunnen zijn.
Dit was de oplossing voor het raadsel! Zo moest Aristophanes' idee van versmelting begrepen worden. Het enige wat ze moesten doen was op macroniveau de omstandigheden optimaliseren voor versmelting op microniveau, ze moesten veranderen in eicel en zaadcel. Hun liefde, de zuivere vorm van de levenskrachten in de natuur, zou voor de rest zorgen.
Waar ze niet helemaal uitgekomen waren, was hoe lang ze zouden moeten rijpen. Dat was de reden geweest voor Ria om zoveel mogelijk reserves op te bouwen, opdat ze het zelfs enkele maanden zonder voedsel zouden kunnen uitzingen - als een pop in een cocon wachtend op het komend seizoen.
‘Smeer je je in, lief?’ klonk het zacht vanaf het hoofdeinde.
‘Ja, schat, ik kom eraan.’ Van Wezenem pakte de vaseline en begon zichzelf van top tot teen in te smeren. Het zou nog niet makkelijk zijn, hoeveel ze ook geoefend hadden.
Hij kroop onder het dekbed en begon Ria's kolossale lichaam zachtjes en teder te strelen - ze was zo groot en zo zacht en hij was zo trots op haar. Van Wezenem realiseerde zich dat ze nu ongeveer tien
| |
| |
keer zo zwaar was als hij, en hij moest denken aan die merkwaardige diepzeevissen waarbij de mannetjesvis zijn leven slijt als kleine zaadproducent, onlosmakelijk verbonden met het reusachtige lichaam van zijn eega - versmolten, maar niet één geworden. Ria en hij zouden verder gaan; veel verder - hun liefde zou hun de weg wijzen.
Ria begon nog zachter te worden dan ze al was, en tussen haar benen voelde hij hoe ze nat werd en zich voor hem opende.
‘Kan het, lief? Ben je zover?’ Van Wezenem klom over Ria's buik in de richting van haar reusachtige, aan weerszijden afhangende borsten.
‘Ja,’ haar ademhaling ging versneld, haar stem klonk ver weg, ‘Maar kom nog even hier bij me, ik wil je voor een laatste keer even zien.’
Van Wezenem kwam naast Ria liggen, met zijn hoofd bij haar op het kussen. Ze draaide haar hoofd zijn kant uit. Ze hadden elkaar niets meer te zeggen: hun gevoel was al één. Ze keken elkaar in de ogen, glimlachten naar elkaar en zoenden elkaar voor een laatste keer.
‘Tot straks,’ fluisterde hij, terwijl hij zich omdraaide in de richting van het voeteneind van het bed.
‘Tot straks.’
Voorzichtig zocht hij met zijn grote teen naar de ingang. Lang hoefde hij niet te zoeken - ze was zo heerlijk nat en open; het leek alsof hij naar binnen werd gezogen. Haar lippen waren verrukkelijk warm en vochtig. Al snel was zijn rechtervoet geheel in haar ver - dwenen. Heel langzaam voegde hij zijn linkervoet bij de rechter. Hij hoorde Ria zuchten en hij voelde haar trillen van genot. Haar baarmoederhals omhelsde en verwelkomde zijn voeten warm en weldadig. Van Wezenem voelde hoe ze aan hem trok - de omgekeerde weeën, waarop ze zo lang geoefend had, werkten perfect. Het enige wat hij hoefde te doen was meegeven, geleiden en ervoor zorgen dat hij op het juiste moment door zijn knieën boog, zodat hij niet bekneld zou raken. Samenspelen, Ria aanvoelen en reageren op de kleinste signalen die ze hem gaf, dat was zijn rol op dit moment. Ria had de regie.
Na een klein uur was hij tot aan zijn middel in haar verdwenen. Haar ontsluiting was ongelofelijk - dit kon alleen de kracht van werkelijke liefde bewerkstelligen!
Even kreunde ze, toen ze de harde, uitstekende botten van zijn bekken in zich opnam, maar hij kon niet uitmaken of het van pijn
| |
| |
was of genot. Onvoorstelbaar dat ze dit nu kon, terwijl ze nog niet zo heel lang geleden nauwelijks een vuist van hem aankon zonder er de volgende dag een flinke spierpijn aan over te houden.
Ongedurig begon hij in haar rond te woelen, om haar verder op te rekken en ruimte te creëren voor zijn bovenlichaam.
‘Zachtjes, lief, voorzichtig,’ klonk het van heel ver weg.
En hij hield zich in. Wat dat betreft is het niet anders dan gewoon vrijen, bedacht hij grinnikend, als man moet je je inhouden en geduld hebben. Bij vrouwen gaat het nu eenmaal een stukje langzamer.
‘Waarom lach je?’
‘O, niets, gewoon, een binnenpretje,’ antwoordde hij, en ook daar moest hij weer om lachen.
‘Kun je je benen niet nog een beetje optrekken, lief?’
Van Wezenem trok zijn benen ietsje verder op en gleed bijna als vanzelf tot aan zijn oksels in haar weg. Het was allemaal nog warmer en zachter dan hij het zich had voorgesteld. Genietend kneep hij zijn ogen toe en gaf zich over aan Ria's verlangende peristaltiek. Op het ritme van zijn ademhaling verdween hij langzaam verder en verder in haar schede - bij iedere uitademing een paar millimeter verder. Zijn armen hield hij gestrekt langs zijn hoofd.
Oude herinneringen die hij onbewust zijn hele leven in zijn lichaam met zich mee had gedragen, kwamen nu bij hem boven: de bloederigheid en benauwdheid waarmee zijn geboorte gepaard was gegaan; de felle lampen, de voyeurs in hun witte ziekenhuisjassen, geëmailleerde schalen met warm water, stugge handdoeken, schelle geluiden, een schaar, die vieze nageboorte - eigenlijk herinnerde hij zich vooral de schunnigheid en oneerbiedigheid waarmee alles had plaatsgevonden. Alsof geboren worden niet een tedere en intieme gebeurtenis zou moeten zijn - nee, dan dit! Dit was honderd keer beter; hier kon geen geboorte tegenop.
Met een laatste ademhaling, niet meer dan een oppervlakkige zucht van genot, verdween Van Wezenem tot slot geheel in zijn geliefde.
Zijn laatste gedachte was de aarzeling of het wel praktisch zou zijn om rond te zijn en vier armen, vier benen en twee gezichten te hebben. Maar voor hij volledig met Ria versmolt, aanvaardde hij dat je voor de ware liefde toch wat moet overhebben.
|
|