| |
| |
| |
Frank Ligtvoet
Kunsthandel
‘Wij,’ ze maakte een nauwelijks zichtbare beweging met haar hoofd naar de slordige man die met een asbak in zijn hand tegen de deurlijst leunde, ‘Gianni en ik hebben hier beneden onze slaapkamer, onze camera d'amore. Wij slapen weinig of niet, maar wanneer we het doen, is onze slaap een droom van liefde. Wat is er immers sterker dan de liefde?’ Eva keek haar gast aan, sloeg daarna haar licht gezwollen ogen op. Heel even tuitte ze haar rode lippen voor ze zich weer tot hem richtte en ferm en meisjesachtig zei: ‘U bent het met me eens, niet?’ Chris Chillino liet zich na haar bespiegelingen terugglijden in de kussens van de bank, knikte en glimlachte om het accent dat hij hier overal tegenkwam en dat hij zo goed kende. Het herinnerde hem aan zijn grootmoeder in Belmont in de Bronx. Hij nam een stevige slok van de wodka die Gianni hem had ingeschonken.
Van de onyxen salontafel, waarop een collectie glazen en plastic aapjes stond, pakte ze een boek dat daar was neergelegd. Een Zwitserse kunstenares had in een aantal steden slaapkamers gefotografeerd en de bewoners zelf laten bepalen hoe zij in die ruimtes geportretteerd wilden worden. Ze sloeg de catalogus open en Chris zag zijn mollige gastvrouw in een zwart mantelpakje - de korte benen kuis opzij in pumps - op een roze pluchen poef zitten voor een pauwblauw zijden hemelbed. Kussens, kussens, kussentjes. Daarop, en ertegenaan, had Gianni zich in kamerjas gevleid. Hij had een voor zijn leeftijd nog slanke gestalte: het lichaam van een zware roker. Op de zijmuur zag hij erotische prenten van Picasso, en Indiase miniaturen. Chris voelde de blikken van Eva en hij wist dat hij nu bewonderend moest opkijken.
Meewarig lachend liet ze snel nog een slaapkamer uit Duitsland zien: een laag bed met een sprei met bloemmotief, pluizig groen tapijt, gestreept behang en een braaf echtpaar in pyjama. Daarna sloeg ze het boek dicht, legde haar handen gedecideerd op het glan- | |
| |
zende omslag en fluisterde: ‘Un mondo diverso, un mondo diverso.’
Een andere wereld was het. Hoe ver verwijderd was hij van de wereld van zijn grootmoeder, van haar restaurant op Arthur Avenue, waar voormalig bokskampioen Rocky Graziano weleens kwam eten en waar in de keuken altijd het gerucht ging dat er die avond nog grotere beroemdheden zouden komen eten. Op de reserveringslijst werden telkens nieuwe namen gevonden waarachter Frank Sinatra of Joe DiMaggio zich zouden verbergen. En hoe ver weg was de ‘Poultry Market’ even verder op de Avenue: met grote ogen keek hij naar het slachten en het plukken van de kippen, maar hij wendde zijn blik af wanneer er een konijn werd gekeeld. Hij herinnerde zich de hete zomerse nachten wanneer zijn matras buiten op de brandtrap werd gelegd. Op zaterdagmorgen vroeg werd hij dan gewekt door de donderende stem van de meloenverkoper: ‘waaaatermeeeeelllooooon.’ Hij voelde het hout van de knielbanken van de kerk van Our Lady of Mount Carmel en hij hoorde het geschreeuw van de jongens die de dwaze menner van de schillenkar op stang probeerden te jagen en het onverstaanbare gevloek dat hij op zijn beurt uitspuwde. Chris wist heel precies hoe ver hij daar vandaan was: een oceaan en iets meer dan veertig jaar.
Toen Carlo, zijn aannemer, met diens vrouw Anna binnenkwam, had Chris al een uitgebreide rondgang door het huis gemaakt. Gianni had hem steeds bijgeschonken en al pratend een nieuwe fles uit de keuken gehaald. Tijdens de toelichtingen op het interieur had Chris op de achtergrond de auto's en vrachtwagens op de snelweg tussen Florence en Rome horen razen. Ooit was het huis, dat nu net buiten Cetona lag, een boerderij geweest in een stil en makkelijk bereikbaar dal. De salon, waar Eva over de liefde had gesproken, had vol gestaan met banken en stoelen, sommige bekleed met luipaard-of tijgermotief, andere in primaire kleuren: rood, geel, blauw. Hij zag langs de wanden neogotische kasten met mozaïekversieringen waarin veel paarlemoer schitterde. Op tafeltjes die overal door de ruimte stonden en het bewegen erin bemoeilijkten, lagen snuisterijen, die hij eerder curieus vond dan mooi of kostbaar. Net als bij de aapjes lagen steeds dezelfde dingen bij elkaar. Een stapel filigreinen waaiertjes van wit kunststof. Een aantal schaartjes in de vorm van langsnavelige, hoogpotige vogels. Peper-en-zoutstelletjes. Oranje en helgele balletjes.
Aan de muren hingen schilderijen en prenten, waarvan de maker en de herkomst steeds uitgebreid door Gianni werden becommen- | |
| |
tarieerd. Chris zag dat er niets van enig belang bij was. Hem viel alleen een portret van een danser in tutu op, waarvan niet duidelijk was of het een man of een vrouw was. Was het opzet of onhandigheid geweest? Dezelfde vreemdheid zag hij in een olieschets van een jongetje in korte broek op een hobbelpaard, dat onmiskenbaar het gezicht van een volwassen man had. Op zijn hoofd een groen jagershoedje met veer. Toen hij Eva en Gianni iets over deze dubbelzinnigheden zei, lachten zij geheimzinnig, alsof de waarde van die werken juist daarin lag.
Het was inmiddels donker geworden en toen zij na uitvoerige bezoeken aan de televisiekamer, de studeerkamer, de keuken, de gastenkamer in de onverlichte eetkamer waren aangekomen, stak Gianni met zijn aansteker de nieuwe kaarsen in de kandelaars op de tafel en in de koperkleurige appliques aan. Eva deed daarna een schemerlamp aan die een zacht schijnsel op een schilderij aan de muur wierp. De hele reidans door de kamers was, begreep hij, een voorbereiding geweest voor dit moment.
‘U houdt van een lang voorspel?’ Toen Chris het vroeg wist hij niet zeker meer of hij de juiste toon trof, maar ze lachten er hartelijk om. Hij lachte dommig mee. Hoewel zijn ogen niet helemaal scherp meer zagen, zag hij meteen dat het schilderij vals was. Toch keek hij uit beleefdheid lang naar het schilderij; de werkelijkheid was te pijnlijk.
‘Van wanneer is het?’ vroeg hij nog.
Afstand is niets, maar tijd is onoverbrugbaar, dacht Chris, terwijl ze van de eetkamer terug naar de salon liepen. Als hij op zijn leven terugkeek, doemden er beelden uit het verleden op, steeds weer andere, beelden die op hun beurt weer nieuwe beelden opriepen, zodat het verhaal dat hij ervan maakte telkens weer anders uitviel. Een paar vaste punten waren er, die eigenlijk eerder afwezigheden waren: een grootmoeder die haar zoon - zijn vader - in Korea verloren had, geen moeder, een onafgemaakte studie en een ex-vrouw. Wat er wel was, was het onwrikbare geloof dat alles uiteindelijk wel goed zou komen. En zo kon hij zijn verhalen steeds opnieuw en steeds anders denken, verhalen die voor het gemak allemaal uitkwamen bij zijn succesvolle galerie in 64th Street tussen Fifth en Madison Avenue.
‘Jullie zijn laat. Laat! Jullie belangrijke vriend hier hebben we moeten vervelen met een rondleiding in onze kleine, kleine wereld.’
Het ritueel van verontschuldigingen begon. Carlo en zijn duide- | |
| |
lijk wat oudere vrouw Anna spraken over werk, verkeer, kwaaltjes, onvermijdelijke telefoongesprekken, familie. Eerst tegen Eva in het Italiaans en daarna in het Engels tegen Chris, die nu meer dan een uur alleen had doorgebracht met twee wildvreemde mensen van wie hij niet had kunnen uitmaken of ze poseerden of dat ze gewoon zo waren. De ruimtes die ze stevig drinkend met zijn drieën waren doorgegaan hadden hem meer en meer aan toonkamers doen denken: alles was ‘iets’ en alles was brandschoon. Niets was een van die vele anonieme dingen die in andere huizen te vinden zijn en niets leek aangetast door het vette van verse vingers die dingen vastpakken; nergens was stof te vinden dat jarenlang ongezien in spleten en kieren valt. Het leek of de rook en de geur van Gianni's eindeloze stroom sigaretten de onaangetastheid van het huis moesten verhullen.
‘Ga alvast maar. Wij zijn wat verlaat, maar komen er zo aan. Ze verwacht je,’ had de stem van de aannemer eerder die avond door zijn gsm geklonken. ‘Ze’ was Eva geweest, een vriendin van het echtpaar met wie Anna sinds de dood van haar man veel tijd doorbracht. Carlo, die het contact had gelegd, had Chris verteld dat zij ‘net als hij’ kunsthistoricus was en dat zij hem graag wilde uitnodigen voor een borrel. Zij zou hem dan meteen ook een geweldige ontdekking kunnen tonen: een moeder met kind in een landschap, maar géén Madonna, iets wat ongekend was in de tijd dat het geschilderd moest zijn.
Hij had de routebeschrijving van Carlo gevolgd en was vanuit zijn hotel in Cetona naar Eva's huis gereden. Toen hem werd opengedaan door een man, was Chris even verbaasd geweest en hij wist hem pas te plaatsen nadat de gastvrouw hem even later als haar ‘eeuwige minnaar’ had voorgesteld.
‘Gianni, schenk ons nog eens bij en geef onze nieuwe gasten wat. Wat zal het zijn? Wijn, rode wijn? Prosecco? Of een cocktèlle?’
Chris staarde in de ruimte zonder nog veel te zien. De dingen en de kleuren verdwenen in een onbestemd punt, waarin zijn blik bleef hangen. Eromheen was het grijs. Eva's woorden, die zich nu richtten op de nieuwkomers, verdwenen in diezelfde onbestemdheid. Langzaam drong tot hem door dat er maar één reden was waarom ze hier bij elkaar zaten: Eva wilde hem verkopen wat ze te verkopen had en dat was alles, alles wat zij en Gianni hem hadden laten zien. Stel je voor, stel je voor... hun huis was in de eerste plaats een winkel en dan pas een huis. Natuurlijk... voor het schilderij hadden ze de meeste moeite gedaan! Ze hoopten op hem als koper of op zijn
| |
| |
minst via zijn galerie op een welgestelde landgenoot. En dan Carlo. Die verdomde aannemer die zijn zomerhuis in Cetona bouwde, was er alleen om een commissie voor de introductie te kunnen ontvangen. Als hij wat kocht. Maar dat zou niet gebeuren: tien procent van niets is niets. Wat deden de anderen hier eigenlijk? Vulsel? Camouflage? Of waren ze er alleen omdat het leven hen met de hoofdrolspelers had verbonden. Hoe dan, vroeg hij zich af. Was het liefde bij Anna? Ze had de braafheid van de ongetrouwde zusters van zijn grootmoeder. Die paste slecht bij de sluwheid van haar man. Angst dan, vermoedelijk angst om alleen te zijn. Aan Gianni had hij meteen gezien wat hij was: aangespoeld wrakhout. Hij had geen alternatief. Eva was zijn laatste kans geweest. Wat een avond. Chris wilde liefst zo snel mogelijk weg, maar eerst moest er nog meer gedronken worden.
‘Ja, schenk maar bij,’ zei hij tegen Gianni.
Zijn grootmoeder schonk zichzelf nog een glaasje zoete citroenlikeur in en zette de fles terug op tafel. Chris zag hoe ze haar oude vingers recht moest trekken en op haar gezicht was iets van pijn te zien. Beneden klonk het geroezemoes van het restaurant. Ze had hem opnieuw verteld over haar zoon, haar enig kind, en als altijd had ze het fotoalbum gepakt en de jongen laten zien, op wie hij verschrikkelijk veel leek. Maar dit keer hadden ze niet gelachen om het krankzinnig ouderwetse badpak dat hij aan het strand droeg, of de grimas die hij trok bij een kerstdiner. Er heerste een sfeer van ernst, die opgewekt werd door het stapeltje brieven dat op tafel lag.
‘Die krijg je vandaag, Chris,’ en ze legde haar hand op de verkleurde enveloppen. Daarna pakte ze de bovenste van het stapeltje.
‘Ik zal je de laatste brief van je vader voorlezen,’ zei ze, maar toen ze dat deed, keek ze nauwelijks naar het papier. Ze kende de woorden, zonder ze te lezen.
‘12 januari 1952. Lieve Dolly, Je ziet het, het is het begin van een nieuwe week in de tweede maand dat ik hier gelegerd ben. Ik heb nu drie missies met de jongens achter de rug en zou er meer gedaan hebben als ik geen kou had gevat en keelpijn had gekregen. Ik voel me nu na de penicilline een stuk beter. Ik was op 1 januari met roken gestopt en ik denk dat dat te abrupt was en mijn lichaam protesteerde. Het weer is krankzinnig hier: twee uur geleden leek het lente, daarna regende het en nu vallen er sneeuwvlokken zo groot als halve dollars. Beter dan bommen, zullen we maar zeggen.
Gisteren was ik naar het weeshuis in Seoul en heb wat verzaagd hout afgeleverd dat we hier op de basis niet meer konden gebrui- | |
| |
ken. Ze waren er erg blij mee en sleepten het meteen naar de kachel in het enige klaslokaal. De onderwijzer zette een paar kinderen bij elkaar en liet ze voor me zingen: “Twinkle, Twinkle, Little Star”, “Roll Your Boat” en verder nog wat Koreaanse liedjes. Vierhonderd kinderen huisvesten ze in het weeshuis en er is alleen die ene kachel en dat ene schoollokaal! Er was een klein kind bij in een pakje dat van een gi-deken was gemaakt. De onderwijzer vertelde dat het de eerste weken dat het hier was, elke dag alle deuren in het gebouw had opengemaakt op zoek naar haar moeder. Ik moest natuurlijk aan ons denken en kreeg tranen in mijn ogen.
Gaat het je goed? Hoe gaat het met je buik? Zie je al wat? Ik mis je, of moet ik zeggen: ik mis jullie? Liefs, liefs, liefs, Tony.’
Carlo stond druk te gebaren voor het schilderij dat door Eva nu ook getoond werd aan hem en zijn vrouw. Het leek alsof Chris even was weggezakt. Hij had niet gemerkt dat iedereen de salon had verlaten en zag het groepje nu door de deur, die toegang tot de eetkamer gaf. Carlo had zijn jasje uitgedaan en zijn openstaande diagonaal gestreepte overhemd stond strak over zijn buik. Anna droeg een eenvoudige grijze jurk die net over de knie viel. Ze deed Chris denken aan zijn oudtante die in Soho ergens in een naaiatelier dag in dag uit knoopjes aan jurken en hemden zette om mee te betalen aan zijn opleiding.
Hij staarde naar Anna, keek door haar heen en verdween ten slotte langzaam in de sombere grijsheid van haar jurk: ...Er is niets nieuws meer. Alle dingen, woorden, beelden zijn al eens gebruikt. Het enkele ding doet je niet meer duizelen, maar wel de veelheid van al die dingen bij elkaar en het besef dat wie ze hergebruikt ze misbruikt... We proberen elkaar er steeds van te overtuigen, tegen de keer in, dat wij iets nieuws gevonden hebben en we spelen elkaars verbazing over dat ene geluk, de een het geluk van de ander... Alleen Anna niet, zij heeft zachte ogen en zij zoekt en zij gelooft dat hier in deze kamer mensen over water kunnen lopen. Niet Gianni, niet haar man, maar Eva en ik. Ze gelooft dat het donkerblauwe plastic champagneglas in haar hand haar toegang geeft tot een wereld die niet bestaat, maar dat weet zij niet... Ik moet haar over haar kleine vingers aaien en haar toelachen omdat zij geen kinderen heeft die haar de waarheid verraden, en een man die haar dag in dag uit voor het slapen de ogen sluit. Anna, alleen jij kan me eerlijk voorliegen dat er nog een perspectief is dat verder reikt dan het verdwijnpunt in dat ellendige schilderij dat Eva me wil verkopen...
| |
| |
Plotseling was de tafel gedekt. Gianni had de groteske majolica borden uit een wandkast gehaald en er glazen van bros glas naast gezet. De kaarsen waren tot de helft opgebrand.
‘Ik nodig nooit mensen van tevoren voor het eten uit. Bevallen de mensen me... nee, nee, wanneer ik van ze houd, dan vraag ik ze te blijven. Ik ben een eerlijke vrouw, Chris, en u stal mijn hart meteen bij binnenkomst. Het is heerlijk dat u kunt blijven.’ Het enige protest dat hij had weten op te brengen was om aan tafel met zijn rug naar het schilderij te gaan zitten. Het grote vroegtwintigste-eeuwse portret van een blonde, vlezige Duitse vrouw, fier staand in een lichtblauwe jurk, waar hij nu op moest uitkijken, nam hij op de koop toe. Anna zat er precies onder en haar hoofd bedekte de voluptueuze onderkant van het lichaam.
Door het eten ontnuchterde Chris enigszins en hij liet zich meevoeren door de gesprekken, steeds vaker in het Italiaans. Met het beetje dat hij van die taal begreep, kreeg hij heel af en toe vat op het onderwerp. Hij zei dan telkens iets dat op grote bijval kon rekenen. Toen Carlo langdurig gesproken had over de restauratie van de boerderij, die volgende zomer Chris' tweede huis zou worden, zei hij: ‘Non mia casa seconda, Carlo, ma sara mia casa prima!’ En toen Eva vertelde over haar leven dat ‘in fondo’ in het teken van het getal 24 stond - ze was immers met 24 getrouwd, op 24 januari was haar man omgekomen en Gianni had ze op kerstavond leren kennen - zei hij serieuzer dan bedoeld: ‘E oggi, Eva, lei ha due volte venti quattro!’ Het was idioot gezien haar echte leeftijd, maar tot zijn verrassing kreeg ze een kleur.
Er was even een stilte gevallen, alsof de brandstof die hen bijeen had gebracht begon op te raken. Na een paar lange seconden vroeg Eva hem in het Engels of hij een maagd was. En nadat ze snel, in een hartvormig spiegeltje kijkend, haar lippen opnieuw gestift had, voegde ze eraan toe: ‘Het sterrenbeeld maagd, bedoel ik.’ Een vreselijke vraag. Maar hij had toch gewoon geantwoord. Hij was een kreeft en hij kon op dit moment niet veel anders meer dan de verschrikkelijke weg van het al honderd keer gevoerde gesprek te gaan: ‘Ik geloof er natuurlijk niet in, maar het is toch interessant dat alleen al de maan in staat is de oceanen te bewegen. Zouden wij dan niet beïnvloed worden door de maan? Of verder redenerend, door de sterren? Wij bestaan voor het grootste deel uit water!’
‘Dat is een belangrijke opmerking, die in het bijzonder voor vrouwen geldt,’ zei Gianni lachend. Hij hoestte en zei daarna buiten adem: ‘Maanzieke vrouwen.’
Het was, zoals hij had verwacht, van sterren naar manen gegaan
| |
| |
en daarna ging het weer terug naar sterren, en van sterren naar spoken en naar allerlei andere bovennatuurlijke zaken. Anna begon een lang verhaal en aanvankelijk volgde hij niet precies wat ze zei en keek hij alleen naar haar grote ogen en haar bewegende bleke lippen. Maar daarna begonnen de klanken woorden te vormen en kregen ze langzaam maar zeker betekenis en drongen ze tot hem door. Ze sprak het Engels van zijn grootmoeder.
‘... in Perugia had na een paar maanden mijn foto weer bekeken en me toen meteen gebeld. Er was iets belangrijks, dat hij alleen maar te weten kon komen, geloof het of niet, als ik negen dagen op een kussen sliep. Zonder mijn haar te wassen! Daarna moest ik hem de sloop brengen. Het was natuurlijk absurd en ik wilde aan die flauwekul niet meedoen, maar mijn moeder voelde zich begrijpelijkerwijs verantwoordelijk voor de gang van zaken en maakte zich zo ongerust dat ik het maar deed. Mijn zusje, dat ermee begonnen was, ging met me mee naar hem toe. Het was een magere man in een witte doktersjas. Zijn praktijk was erg onaangenaam: het was er donker en vochtig. Eerst keek hij me een tijdje aan, trok van die chirurgische handschoenen aan en nam toen de sloop in zijn ene hand en trok hem daarna door het oog van wijsvinger en duim door en verfrommelde hem. Toen - we hadden niets gezien - lag er plotseling een klein zwart porseleinen popje op zijn tafel. We schrokken natuurlijk enorm en ik wist niet hoe snel ik bij die engerd vandaan moest komen. Mijn zusje betaalde hem en daarna zijn we gauw naar huis teruggereden.’ Anna keek de kring rond met een mengeling van triomf en gêne.
‘Een krankzinnig verhaal, vind je niet,’ zei Carlo.
Chris keek haar bemoedigend aan: ‘Poe, het lijkt wel een verhaal van Edgar Allan Poe.’
‘Het popje lag er toch maar!’ zei ze trots.
Eva onderbrak de lichte euforie die aan het ontstaan was: ‘Koffie?’
Gianni stak een sigaret aan met de vlam van de kaars die nu bijna opgebrand was en vroeg of ze niet iets sterkers wilden: ‘Limoncello?’
Zijn grootmoeder keek hem aan en likte gespannen haar lippen.
‘Dat was zijn laatste brief. Op zijn vierde missie werd hij boven het noorden neergeschoten.’
De brief was ontroerend, maar raakte Chris niet op dezelfde manier als zijn grootmoeder. Het was voor hem geen brief van zijn vader. Het was een brief aan zijn moeder. Het was de eerste keer dat Chris een levend beeld kreeg van de vrouw die hem ter wereld had gebracht, of misschien niet het beeld zelf, maar de afdruk ervan.
| |
| |
Zijn vader had de woorden immers voor haar geschreven, naar haar gelijkenis.
Zijn grootmoeder gaf de brief samen met de paar andere brieven die Tony Chillino aan zijn Dolly d'Angelo had geschreven. Chris nam ze zenuwachtig aan, kuste zijn grootmoeder op haar wang en liep naar zijn slaapkamer. Daar las hij de brieven een voor een en borg ze vervolgens in een la van zijn bureautje op.
Hij ging op bed liggen. Gisteren was hij naar de graduation van zijn high school geweest. Hij wist dat hij nu bijna volwassen was. Eén zomer restte hem nog waarin hij jong kon zijn op het strand van Orchard Beach en in het park erachter. Daarna zou hij vragen wat haar leven was geweest, dat van Dolly d'Angelo, van wie hij tot nu toe alleen een verkreukeld pasfotootje op de laatste pagina van zijn vaders album had gezien, het leven van zijn dode moeder wier familie hij niet kende en over wie nooit meer verteld werd dan wat vage anekdotes. Zij was zijn hele jeugd een schim gebleven. Hij voelde zich schuldig dat hij haar vandaag niet verder tot leven wilde wekken. De vragen die elk kind zou stellen en die ook bij hem leefden, had hij in het verleden niet gesteld en hij stelde ze ook nu weer niet.
De avond liep af en Chris verlangde naar de buitenlucht, naar de stilte van de hotelkamer waar hij zat, zolang zijn huis hier niet af was.
‘U kunt niet weggaan voor u onze camera d'amore met eigen ogen hebt gezien.’ Er was geen ontkomen aan en Chris liep achter Eva de trap af naar de ruimte die hij op de foto in het boek had gezien. De anderen volgden. De kamer was sterieler dan hij zich van het plaatje herinnerde en leek nog minder getekend door gewoon dagelijks gebruik dan de kamers boven. Waar slapen ze dan, vroeg hij zich af.
‘Weet u, Chris,’ zei Gianni, ‘we delen onze liefde graag en we verhuren deze kamer ook weleens. We zorgen dan voor ontbijt voor onze gasten. Carlo en Anna hebben hier hun huwelijksnacht doorgebracht, terwijl iedereen dacht dat ze naar een Grieks eiland waren vertrokken!’
Carlo grijnsde, Anna stond er een beetje bedremmeld bij.
Op een krukje lag een foldertje voor de kamer.
‘Neem gerust een exemplaar mee. Voor uw vrienden in Amerika.’
Zijn blik werd getrokken naar twee, niet al te grote ronde gaten in de vloer, die bedekt waren met glas en waaruit een vaag licht scheen. Hij had ze niet direct gezien, omdat ze zich achter de naar
| |
| |
binnen draaiende deur bevonden. Chris liep ernaartoe en zag dat er smalle schachten van lichte steen onder zaten, die in kelders uitkwamen die van dezelfde witte steen waren. Hij keek vragend naar Eva.
‘We hebben de lege graankelders verlicht,’ antwoordde ze. ‘De streek was heel vruchtbaar en het hele dal werd bewerkt. Nu zijn er bijna geen boeren meer.’
‘Ons kun je geen boeren noemen,’ zei Gianni.
Bij het afscheid op de kleine parkeerplaats naast het huis werd hij nog even door Gianni apart genomen. Eva bemoeide zich luidruchtig met de aannemer en diens vrouw. Gianni overhandigde hem een envelop. Er zat zonder twijfel een afbeelding van het schilderij in.
‘Laten we een eindje rijden.’ De zomer was voorbij, het was herfst en Chris ging elke dag naar City College, dat gehuisvest was in een groep neogotische gebouwen in het noorden van Manhattan. Belmont en Arthur Avenue begonnen te verdwijnen.
‘Ja, laten we een eindje rijden.’
Hij had de vraag naar het leven van zijn moeder, die de hele zomer was blijven zweven en die iets van zijn lichtheid had weggenomen, ten slotte gesteld en nu reed hij met zijn grootmoeder in haar witte Chevrolet Impala over de Karizimov Boulevard langs het Bronx Park en de botanische tuinen. Ze parkeerden ergens. Chris' grootmoeder begon te spreken.
‘Je moeder kwam een paar jaar na de oorlog in haar eentje uit Italië en vond werk bij ons. Ze was stil en je kreeg niet veel van haar te horen. Maar ze was ook mooi en Tony raakte verliefd op haar. Snel daarna werd hij opgeroepen en hij kwam niet terug uit Korea. Zij bleek zwanger te zijn. Omdat ze pas in de derde maand was, viel er nog niets te zien. Een kind zonder man was een schande en ze moest daarom weg uit de buurt. Opa en ik spraken met haar af dat wij je na de geboorte zouden adopteren en dat zij terug naar haar familie in Sicilië zou gaan om een nieuw leven te beginnen. Zo ging het. Je kwam ter wereld in Buffalo, waar zij in het Maria Goretti-huis zat. Nadat ze vertrokken was, verklaarden we haar dood, ook voor jou: ze was kort na de bevalling gestorven. We hoorden nooit meer iets van haar.’
Chris wist niet wat hij moest zeggen. Kon een kind een schande zijn? Kon een moeder doodverklaard worden? Kon zij een nieuw leven als niet-moeder beginnen? Kon een moeder haar kind ongedaan maken?
Was dit volwassenheid?
| |
| |
Hij keek naar opzij en zag dat zijn grootmoeder huilde. Chris startte de auto en trok langzaam, heel langzaam op.
‘Zij leeft dus,’ constateerde hij, terwijl een auto achter hen ongeduldig toeterde.
‘Misschien,’ antwoordde zijn grootmoeder.
Verdomme, denkt Chris de volgende ochtend katerig, als hij op weg naar Fiumicino/Leonardo da Vinci op de snelweg zit, ik ben die envelop vergeten. Hij kon hem onmogelijk in het hotel laten liggen; hij zou door de kamermeisjes naast zijn bed gevonden worden en omdat Cetona zo klein is, zou Eva dat snel te weten komen. Met zijn gsm probeert hij het hotel te bereiken, maar niemand neemt op. Hij zou later kunnen bellen, vanaf het vliegveld, of morgen zelfs vanuit New York, om te vragen de envelop na te sturen. Maar hij kijkt op zijn horloge en ziet dat hij nog tijd heeft om terug te rijden, hij is nog voor Orvieto.
Tweeënhalfuur later zit Chris in de business-classlounge op het vliegveld. Hij is zonder problemen naar Cetona teruggegaan; de envelop is gevonden en is hem overhandigd. Hij is daarna zijn reis opnieuw begonnen.
Nu haalt hij de afbeelding tevoorschijn en kijkt er langdurig naar. Hij ziet er niets in, niets. Hij krijgt tranen in zijn ogen en even ziet hij Anna in die floers verschijnen.
Dan begint hij de foto in stukken te scheuren, eerst in grote en daarna in steeds kleinere. De snippers gooit hij in een asbak die steeds voller raakt en die ten slotte overstroomt. Morgen zal hij een brief schrijven, waarin hij de eigenares van het werk hartelijk bedankt voor de ontvangst in haar prachtige huis, hij zal een elegante verwijzing maken naar de camera d'amore en haar ten slotte meedelen dat hij voor het schilderij geen mogelijkheden op de Amerikaanse markt ziet.
De brief van Tony uit Korea is een bewerking van een brief van 12 januari 1952 van eerste luitenant Norman E. Duquette, die ik vond op: www.cottonpickers.org/a-1formy.htm.
|
|