| |
| |
| |
Maarten Asscher
De Middellandse Zee in boekvorm
Een maritieme polemiek
Op de website van de University of California Press wordt de onlangs verschenen Amerikaanse editie aangeboden van het boek Mediteranski Brevijar (letterlijk ‘Mediterraan brevier’), geschreven door de van origine Kroatische auteur Predrag Matvejevic. Op de plaats waar normaal gesproken het vakgebied staat waarop een aangeprezen uitgave zich richt (‘Biography’, bijvoorbeeld, of ‘French History’), staat in dit geval: ‘Geography, Classics, Folklore & Mythology, Cultural Anthropology, European Studies, European History, Travel’. Dat is een betekenisvolle opsomming, en wel om twee redenen. In de eerste plaats moet er met dit boek van nauwelijks meer dan 200 bladzijden iets opmerkelijks aan de hand zijn, dat het er kennelijk in slaagt om zich tegelijkertijd op zoveel verschillende vakgebieden te begeven. In de tweede plaats is het boek van Matvejevic zelf in zekere zin als één grote opsomming op te vatten, en het is dus toepasselijk dat de commerciële bibliografen van de uitgeverij een kleine enumeratio hanteren om het boek in al zijn onclassificeerbare veelzijdigheid tot zijn recht te laten komen.
Als men zich van het boek van Matvejevic, oorspronkelijk in 1987 verschenen, een voorstelling wil maken, dan moet men zich een boek over de Middellandse Zee indenken geschreven door een auteur die een tijdloze combinatie vormt van Herodotus, Atte Jong - stra, Plinius de Oude en Boudewijn Büch. Het is, kortom, een boek dat met maximale nieuwsgierigheid, maximale detailzucht en maximale volledigheidsdrift probeert een soort biografie samen te stellen van de onuitputtelijke topografie, geschiedenis, natuurlijke en culturele rijkdom van wat in de antieke wereld ‘onze zee’ werd genoemd.
Vanaf het eerste moment dat ik Mediteranski Brevijar in de Franse Fayard-editie in handen kreeg (Bréviaire méditerranéen, 1992) ben ik geboeid door dit exuberante en onstuitbare eerbetoon aan de zee der zeeën. Twee jaar na de Franse editie verscheen het dan ook
| |
| |
op mijn instigatie in een Nederlandse vertaling van Tom Eekman bij Meulenhoff (De Middellandse Zee. Een getijdenboek), met een enthousiast voorwoord van de Italiaanse schrijver Claudio Magris. Die noemde het boek ‘geniaal, oorspronkelijk en briljant’. Kwalificaties die mij uit het hart gegrepen waren, en zijn.
Groot was dan ook mijn teleurstelling en verbazing toen de door mij bewonderde literaire criticus Kees Fens in de Volkskrant van 13 juni 1994 het boek van Matvejevic in een uitvoerige bespreking volledig, maar dan ook volledig met de Nederlandse grond gelijk maakte. Ik had juist stilletjes gehoopt dat hij het zou bespreken, in de vaste verwachting dat het boek ook hem zou aanspreken. Maar hij had er werkelijk geen goed woord voor over, met als enige uitzondering de vertaling van Tom Eekman. Het is een goed gebruik dat schrijvers en uitgevers niet zeuren over de recensies die hun werken c.q. uitgaven ten deel vallen. Maar bijna tien jaar na het stuk van Kees Fens loont het mijns inziens toch de moeite deze kennelijk zo uiteenlopende oordelen over het boek van Matvejevic nog eens met elkaar te confronteren, omdat zij in hun onderlinge verhouding naar mijn gevoel iets zeggen over ‘het mediterrane’: als mentaliteit, als oriëntatie, ja misschien wel als eigenschap, die men heeft of niet heeft.
Predrag Matvejevic werd in 1932 geboren in Mostar, een plaats die zijn bekendheid in West-Europa vooral dankt aan de tijdens de Balkanoorlogen vernielde zestiende-eeuwse brug over de rivier de Neretva. Tot aan zijn emigratie naar Frankrijk was hij hoogleraar Frans in Zagreb, en sindsdien doceert hij Slavische talen aan de Sorbonne. Zo heeft zijn bestaan zich 180 graden van Oost- tot West-Europeaan gedraaid. Wat er zij van oost of west, zijn boek over de Middellandse Zee bevestigde hem in elk geval als Europeaan: in 1991 kreeg hij er in Italië de Premio Malaparte voor, en in de daaropvolgende jaren de Franse Prix du Meilleur Livre Étranger en de Prix européen de l'Essai Charles Veillon.
De Kroatische stad Mostar ligt op 50 kilometer landinwaarts van de Adriatische kust. Men zou De Middellandse Zee. Een getijdenboek kunnen opvatten als een grootscheepse poging van de auteur om die afstand te overbruggen, vanuit de wens om het mediterrane tekort van die 50 kilometer te compenseren en alsnog een geboorterecht aan de oevers van de Middellandse Zee op te eisen. Matvejevic pakt dat in zijn boek op drie manieren aan, die overeenkomen met de drie delen waaruit het boek bestaat.
In het eerste deel (‘Getijdenboek’) geeft hij een uitgebreide feno- | |
| |
menologie van de Middellandse Zee, waarin hij alle grote en kleine verschijnselen en uiteenlopende kenmerken van deze zee aan de orde stelt: baaien, pieren, havenkantoren, visnetten, algen, golven, winden, wolken, kusten, vuurtorens, teer, vijgen, olijven, sponzen, eilanden, schiereilanden, meeuwen, riviermondingen, vloeken, talen, maten, methoden van zoutwinning, et cetera. Aan de hand van al deze karakteristieken komen talrijke verhalen en wetenswaardigheden bovendrijven. Bijvoorbeeld dat aan de Middellandse Zee steden niet uit dorpen zijn gevormd, maar zelf de omliggende dorpen hebben voortgebracht. Of dat de aard van een haven wordt bepaald door de vraag of die door een rivier uit het achterland is ontstaan dan wel vanuit zee is gekozen. Of de vraag waarom Tunesië niet en de Peloponnesus wel als een schiereiland wordt beschouwd. Of de gedachte dat er - naar voorbeeld van migraties van volkeren, vogels en vissen - ook zoiets bestaat als zeeverhuizingen. Of de ijdelheid van baaien, die zich soms trachten voor te doen als een hele zee, zoals de Adriatische Zee die vroeger - bescheidener - Golfo di Venezia heette. Of de overeenkomst tussen vuurtorenwachters en monniken. Of het feit dat de Zwarte Zee minder zout is dan de Zee van Marmara. Allemaal nutteloze feiten en vragen, waar de auteur ons heerlijk mee opscheept.
In het tweede deel (‘Kaarten’) behandelt Matvejevic de Middellandse Zee als een cartografische bibliotheek. Hij neemt ons mee langs de levens en werken van de grote en de vergeten kaartenmakers die sinds mensenheugenis hebben getracht om ‘onze zee’ op papier uit te tekenen, ten bate van reizigers, vissers, zeelieden, admiralen, piraten en - last but not least - speurneuzen in archieven en bibliotheken. Zo zijn er eilanden in kaart gebracht die wij nooit zullen kunnen bezoeken, omdat zij niet door de zee omspoeld worden, maar die juist afsluiten: het noordelijke Ultima Thule of de westelijke Eilanden der Gelukzaligen. Een bijzondere categorie zijn de kaarten waar slechts beschrijvingen door anderen van zijn overgeleverd. De pracht, de suggestiviteit en de accuratesse daarvan zullen we nooit meer kunnen reconstrueren. Via hun kaarten komt Matvejevic ook te spreken over de expedities, de oorlogen en de veroveringstochten van Phoeniciërs en Grieken, Venetianen en Arabieren, Osmanen en Spanjaarden, Carthagers en Portugezen. Hoe de Arabische cartografen hun voornaamste meridiaan langs Mekka tekenden en het (dat wil zeggen ‘ons’) zuiden bovenin plaatsten. Hoe de grote cartografen het theater en de spiegel als favoriete metafoor kozen voor hun afbeeldingen van de landen en zeeën der oude wereld: Theatrum orbis terrarum, Spiegel der Zeevaert. En over het
| |
| |
eeuwenoude verband tussen zeeroutes en de posities der sterren: Teatro del Cielo e della Terra. Hoe in de oudheid de aardrijkskunde een kritiek werd op de roman, hoe de grote Mercator haar promoveerde tot kritiek op de fantasie en uiteindelijk Voltaire de geografie zou uitroepen tot kritiek op de ijdelheid van vorsten. Door zijn archivistische en bibliothecaire ontdekkingen heen weeft Matvejevic ook eigen waarnemingen, varend langs Griekse eilanden aan boord van de Dodekanesos en hij geeft bijvoorbeeld een half ironische beschrijving van een geografencongres in Amalfi, waar ter ere van de Russische cartograaf Leonid Barov (1881-1957) een herdenkingstentoonstelling van oude windrozen wordt geopend, met gelegenheid tot discussie na afloop. Dat voert weer tot een uitweiding over de verhouding tussen de ontwikkeling van het kompas en de geschiedenis van de mediterrane windroos. ‘Hoe meer we over onze zee weten, des te minder kijken we er met onze eigen ogen naar: de Middellandse Zee is geen zee van eenzamen,’ zo sluit de auteur dit tweede deel af.
Na de mediterrane fenomenologie en cartografie behandelt Matvejevic in het derde deel (‘Glossarium’) het idioom van de Middellandse Zee: de woorden, talen, dialecten, uitdrukkingen rondom het mediterrane bassin. Net als in de overgang van hoofdstuk 1 naar hoofdstuk 2, gaat het ook nu weer om een voortzetting van het betoog met andere middelen. Hij zet zijn verhalende beschrijvingen en anekdotische uitweidingen nu voort aan de hand van de talloze namen van de Middellandse Zee, de vele begrippen die zijn gebruikt om de afzonderlijke golven, baaien en kreken aan te duiden, en de etymologische en historische oorsprongen die daarbij een rol hebben gespeeld. Daarbij maakt hij niet alleen gebruik van encyclopedieën en nautische handboeken, maar ook van scheepsjournalen en reisbeschrijvingen. Met de auteur treuren wij om het verloren gaan van de tien boeken Peri limenon (Over havens) van Timosthenes van Rhodos, admiraal van Ptolemaeus ii Philadelphos. Maar Matvejevic helpt ons dat verlies te compenseren met zijn suggestieve vragen en fantasievolle nieuwsgierigheid. Over het etymologische verband tussen havens (porten) en poorten, over verdronken havens die als necropolen zijn, en zo over maritieme begraafplaatsen en hun betekenis als vindplaatsen van mediterrane geschiedenis. En eilanden, natuurlijk, met al hun historiografische en toponymische associaties met antieke en middeleeuwse figuren, tot en met Napoleon, Goethe, Trotski, D.H. Lawrence en Lawrence Durrell. Dat leidt tot zijdelingse, maar daarom niet minder memorabele wetenswaardigheden zoals de vaststelling dat een vis meer namen
| |
| |
heeft, naarmate hij als etenswaar minder in aanzien staat. Soortgelijke observaties maakt de auteur over namen en functies van kruiden en olijven, marktpleinen en boulevards, soeks en bazaars, gewichten en maten. Wat weer leidt tot een mooie beschouwing over het verschil tussen de mentaliteit van de oosterse bazaar en die van de Latijnse markt. Maar een paar pagina's verder gaat het al weer om de invloed van krekels op de prosodie van de Helleense poëzie en de vraag waarmee een meeuw het wateroppervlak raakt: met zijn borst, zijn poten, zijn snavel of zijn vleugels?
Belangrijke kwesties zijn dat, waar men zich uitkijkend over zee mee bezig kan houden, totdat de ober nog eens langskomt met een glas thee, een ouzo of een lokale vijgenjenever. Conclusies zijn daaruit niet gemakkelijk te trekken. Die zijn ook volkomen onnodig. Er is eigenlijk niets nodig, zo blijkt uit dit boek, maar alles is het bestuderen en overdenken waard.
Aan Kees Fens is dit getijdenboek niet besteed, zoals hij ondubbelzinnig laat blijken in zijn Volkskrant-recensie. Aan het begin van zijn bespreking vermeldt hij dat hij een etmaal met het boek heeft doorgebracht, maar ‘de volmaaktheid niet bereikt’ heeft. Hij beschuldigt de auteur van ‘woordroos’ en ‘verzamel- en uitlegzucht’. Hij meent af en toe zelfs met een parodie van doen te hebben (zonder overigens de interessante vraag te beantwoorden waaróp het boek dan wel een parodie zou zijn). Hij meent dat het boek een soort catalogus is, die evenwel ‘niets betekent’ en de lezer geen, althans geen nieuwe inzichten verschaft. Het boek lijkt zeer diepzinnig, aldus Fens, maar er staat ‘in feite bijna niets’. Er wordt zijns inziens geen werkelijke ‘informatie gegeven’, er is slechts sprake van een ‘kettingreactie van woorden’. ‘Ik heb zelden iemand gelezen,’ zo concludeert Fens met een op zich geestige woordspeling, ‘die zich zozeer door woorden op sleeptouw laat nemen. [...] Er lijkt heel veel te staan. Maar wie goed leest, leest niets.’ Als verklaring daarvoor geeft Fens dat ‘de helderheid, met de pedagogische eisen samenhangend, ontbreekt’. En Fens sluit af: ‘De stuurmanskunst van Matvejevic is er de oorzaak van dat de boot om zijn as blijft draaien. We komen niet vooruit. [...] Ik dacht voortdurend [...] aan het einde van de reis. In de hoop dat ik de uitzonderlijkheid ervan zou doorzien. Er was op die plek geen vuurtoren. Maar ook geen baken, geen boei, geen haven, geen kade, geen aanlegplaats. Kortom: geen enkel houvast. Behalve de uitzonderlijke kwaliteiten van de vertaler Tom Eekman.’ Aldus Kees Fens, van wie in dit verband vermeld kan worden dat hij jaren in Zandvoort aan Zee woonde.
| |
| |
Wat zich, tegenover mijn enthousiaste lezing van het boek van Predrag Matvejevic, in deze harde kritiek van Kees Fens openbaart is niet slechts een smaakverschil, van iemand die een boek bewondert tegenover iemand die het verafschuwt. Er lijkt hier sprake van een onoverbrugbare scheiding van geesten. Voor Kees Fens had dit boek niet alleen een begin moeten hebben, maar ook een eind. Om precies te zijn een ‘uitkomst’, die ‘de volmaaktheid’ bereikbaar zou hebben gemaakt. Alleen dan had het voor hem, indachtig ‘de pedagogische eisen’, betekenis gehad en had het boek de lezer aan het slot ‘houvast’ gegeven. Wat mij daarentegen juist aan het boek van Matvejevic bekoort en bezig blijft houden is het omzwervende karakter ervan, de doelloosheid. Niet het lineaire (van begin tot einde), maar het circulaire (de omzwerving als doel op zich). De woorden die als golven voortbewegen en zo tezamen een zee suggereren in de vorm van een boek. Wat moet een mens na Fernand Braudel en honderden andere gezaghebbende geschiedenissen van de cultuur, geschiedenis en geografie van de Méditerranée, met nog meer ‘nuttige informatie’ over deze zee? Ik zou het niet weten. Maar dat uit het boek Antike Schwimmkunst van Erwin Mehl (München, 1927) blijkt dat de bewoners van Herculaneum niet op hun rug of buik, maar op hun zij zwommen, dat is het soort onvergetelijke details waar ik mij graag aan overgeef en waar Matvejevic een zeer gelukkige verzamelaarshand in heeft.
In een land als Nederland, waar de tulpenbollen ieder jaar weer keurig in het gelid staan, waar de bomen vooral dienen ter bescherming tegen de wind uit zee en waar men die zee afmeet aan de uren van eb en vloed (en het klimaat aan de hoeveelheid regen), daar moet een boek houvast bieden, binnen een etmaal zijn volmaaktheid bewijzen aan de hand van de ‘nuttige informatie’ die het oplevert. Het moet bovenal ‘iets betekenen’, want anders kan het niks wezen. Denk om ‘de pedagogische eisen’! Kees Fens stelt ons deze regels nog eens streng voor ogen, en hij heeft het grootste gelijk van de (Nederlandse) vismarkt. Maar in de mediterrane cultuur waaruit dit boek voortkomt en waarin het zich ook weer onderdompelt, gelden dat soort praktische eisen niet. Daar hoeft een boek helemaal niet van a naar b. Een mediterraan boek schrijft zijn eigen alfabet, op basis van de talloze alfabetten die er door de eeuwen heen rondom deze zee zijn ontstaan. In plaats van mercantiele tulpenbollen zijn daar nutteloze, maar schitterende mozaïeken, die al duizenden jaren onder dezelfde zon liggen te wachten, op niets. De mediterrane zon die daar vanuit de hoogte regeert verwarmt de even getijdeloze als wispelturige zee, zodat je er doelloos in kunt rond- | |
| |
dobberen totdat je met alle willekeur van dien besluit dat je maar weer eens uit het water gaat. Niet omdat je ergens bent aangekomen waar je heen moest, maar omdat de stand van de zon of de kreten vanaf de havenpier je dat suggereren. Of omdat je een boom ziet die welkome schaduw biedt.
Naar de Noordzee ga je toe om heen en weer langs het strand te wandelen, om pootje te baden of over te steken naar Engeland. En als je dat gedaan hebt, ga je weer naar huis en heb je je doel bereikt. De Middellandse Zee, daarentegen, is geen doel maar een middel. Een middel om in het leven te staan, een middel om je houding ten opzichte van de geschiedenis en het heden te bepalen. De enige pedagogische les die deze zee te leren heeft - niemand heeft hem mooier verwoord dan Kafavis - is dat je altijd op reis zult zijn, dat het volmaakte niet in het einde ligt, maar ergens onderweg. En dat je er dus goed aan doet om tijdens je reis zoveel mogelijk te genieten van alles wat het leven te bieden heeft. Anders zul je, wanneer je bij het einde uitkomt, ondervinden dat je de volmaaktheid - ongemerkt - allang bent gepasseerd. Het lijkt een botsing van clichés, en dat is het ook, maar het zijn wel clichés die - zoals het vroeger in de fotografische techniek heette - ‘voor nabestelling bewaard blijven’.
De kortste samenvatting van het hier aangeduide schisma ligt misschien wel besloten in de Ladino-zegswijze die Matvejevic op de laatste bladzijde van zijn boek citeert: ‘Dame al mazal e etcha me a la mar’, ofwel ‘Geef me geluk en gooi me in zee’. Voor wie zich in Zandvoort thuis voelt suggereert dat een onvrijwillig koud bad waar men zich met kracht tegen tracht te verzetten. Maar een lezer met een meer mediterrane aanleg geeft zich zonder tegenstribbelen over aan Predrag Matvejevic, die hem gelukkig maakt en in de Middellandse Zee gooit.
|
|